Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 15
(1999)– [tijdschrift] Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 139]
| ||||||||||||||||||||||
Van De eerste opvoeding
tot Het meesterschap
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| ||||||||||||||||||||||
sterke en interessante vrouw, maar ze wordt door Rosalie Loveling afgebeeld met haar slechte kantjes: ze is zeer koppig en wil altijd haar zin krijgen. In Serafine heeft het titelpersonage eveneens een zeer sterke persoonlijkheid, maar zij heeft moeilijkheden om haar macht te delen met haar man. Po uit Po en Paoletto is het enige personage dat met de regels breekt. Ze is helemaal niet intelligent en ze heeft een zeer zwak karakter. Maar toch kunnen we nog begrip opbrengen voor deze vrouw: Po is een doofstom meisje. Zij begrijpt de wereld niet en de wereld begrijpt haar niet. Dus doet ze domme dingen.
In haar oeuvre is er een deelaspect van de vrouwenproblematiek waar Rosalie Loveling opvallend veel belangstelling voor toont: de positie die de vrouw inneemt binnen het gezin. In sommige novellen, zoals Mijn verre neef of Mijnheer Daman en zijne erfgenamen, treedt dit onderwerp minder op de voorgrond en in novellen als Serafine of De baan der kunst komt dit onderwerp dan weer explicieter naar voren. Maar de visie van Rosalie Loveling hierover komt het duidelijkst tot uiting in Het Meesterschap, een beschouwende novelle uit 1874. Het Meesterschap is eigenlijk een reactie op John Stuart Mills beschouwend-filosofische werk uit 1869, The Subjection of Women. Ook daarin wordt de positie van de vrouw behandeld, maar dan in een bredere context.
Het Meesterschap en The Subjection of Women dienen als uitgangspunt voor dit artikel. Nadat we beide essays besproken hebben, nemen we van een tiental novellen de vrouwelijke hoofdpersonages onder de loep. We bekijken hun karakter en gaan vooral dieper in op de vraag die reeds in Het Meesterschap beantwoord werd: welke plaats neemt de vrouw in binnen het gezin. Vervolgens onderzoeken we nog twee programmatische teksten van Rosalie Loveling, Iets over het onderwijs der vrouw en De tweede vrouw, waarin nieuwe aspecten van de vrouwenproblematiek naar voren worden gebracht. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| ||||||||||||||||||||||
Het MeesterschapOver het ontstaan van Het MeesterschapGa naar voetnoot(1), de laatste novelle die Rosalie Loveling schreef, is heel weinig bekend. Uitgebreid onderzoek van de briefwisseling tussen 1869 en 1875 leverde niets op. Ludo Stynen, die toegang had tot meer bronnen, vermeldt in zijn biografieGa naar voetnoot(2) over de zussen Loveling wel enkele interessante gegevens: Rosalie Loveling werkte aan een commentaar op The Subjection of Women van Mill, zonder het boek bij de hand te hebben. Op die manier schiet het niet op, want Virginie Loveling schrijft aan Frans De Cort, hoofdredacteur van een tijdschrift waarin beide zussen publiceerden, dat Rosalie haar poging gestaakt heeft. Virginie vraagt aan diezelfde Frans De Cort, of hij niet aan een exemplaar van het boek kan geraken. Een kleine drie maanden later vraagt ze hem of ze zijn exemplaar van The Subjection of Women nog een beetje langer mag lenen. Rosalie Loveling had de tekst dus bij de hand, toen ze haar opstel schreef.
John Stuart Mill, op wiens werk Het Meesterschap gebaseerd is, schreef aanvankelijk vooral economische traktaten. Na zijn huwelijk begon hij echter steeds meer interesse te vertonen voor de sociale aspecten van de economie. Zijn belangrijkste traktaat, Principles of political economy, heeft in Engeland decennia lang dienst gedaan als leerboek. Ook zijn louter filosofische werken kenden heel wat succes. Daarin behandelde hij vooral de ethiek in de huidige moderne maatschappij, zoals ook blijkt uit The Subjection of Women. In dit werk neemt hij de positie van vrouwen in de moderne Engelse maatschappij onder de loep. Hij vertrekt van het verre verleden, toen mannen en vrouwen nog een gelijke status hadden, om vervolgens bij de verwrongen situatie - de ongelijkheid van mannen en vrouwen - in het heden terecht te komen. Die situatie is volgens hem te wijten aan het te lang toepassen van ‘the law of force’Ga naar voetnoot(3). De huidige maat- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| ||||||||||||||||||||||
schappij is immers zodanig geëvolueerd dat het recht van de sterkste al lang niet meer toepasbaar is, maar nog steeds staan de wetten in dienst van die ‘law of force’. Volgens de filosoof hebben vrouwen het dan ook heel moeilijk: ze hebben nauwelijks of geen rechten. Dat demonstreert Mill aan de hand van het huwelijkscontract. Verder meent hij dat vrouwen niet uitsluitend de traditionele beroepen (lerares, gouvernante) moeten uitoefenen. Ze zouden een groter werkaanbod moeten krijgen, maar daarvoor hebben ze ook een betere opleiding nodig. Ten slotte beschrijft de filosoof hoe veel mooier - en ethisch meer verantwoord - de wereld er zou uitzien als mannen en vrouwen gelijk behandeld zouden worden.
In The Subjection of Women geeft Mill een heel negatief beeld van de positie van de vrouw weer. Om te bewijzen hoe vrouwen behandeld worden, slaat hij er het burgerlijk wetboek op na en daar vindt hij bitter weinig wetten die ook van toepassing zijn op vrouwen. Hij heeft bijna uitsluitend oog voor de theoretische kant van de zaak en daardoor plaatst hij vrouwen in een slachtofferrol: er is immers geen enkele wet die hen voorziet van rechten.
Na lectuur van The Subjection of Women, valt Het Meesterschap makkelijker te begrijpen. In deze novelle toetst Rosalie Loveling namelijk Mills theorieën aan de werkelijkheid, en zij komt tot de conclusie dat Mill het verkeerd voorheeft: eerst en vooral probeert ze zich in te leven in een niet-Europeaan. Als die het burgerlijk wetboek zou lezen, dan zou hij zich een heel verkeerd beeld vormen van vrouwen. Als diezelfde vreemdeling vervolgens The Subjection of Women van John Stuart Mill zou lezen, dan zou dat verkeerde beeld alleen maar worden benadrukt. Loveling is zeer scherp in haar waarneming en gaat fel tekeer tegen de filosoof ‘[...] en van de woorden: martelarij, gehoorzaamheid, onderwerping, wettelijke slavernij, die de schrijver bezigt telkens het de vrouw geldt.’ (p. 21). Mill heeft het dus allemaal verkeerd begrepen. Het lot van de vrouw is helemaal niet zo erg als hij beweert, vertelt Loveling ons. Er staat weliswaar in het burgerlijk wetboek dat een vrouw haar man moet gehoorzamen en volgen,... maar dat zijn louter woorden, om die ene zwakheid van de man te verbergen, met name zijn ijdelheid. De ware meester in het huis is namelijk de vrouw, | ||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| ||||||||||||||||||||||
en de man laat haar begaan. Volgens Loveling zijn vrouwen wel listig: De vrouw gaat op eene zeer behendige wijs te werk. Zij schijnt in alles den man te raadplegen, en weet de zaken zoo in te richten [,] dat hij ten laatste gelooft dat alles in huis en buiten huis naar zijnen wil geschiedt. Zij gaat zelden recht naar haar doel, zij verkiest bij voorkeur de omwegen en kronkelingen, en daar waar zij werkelijk gebiedt, kan zij den schijn aannemen van enkel eenen bescheiden raad te geven en de zaak waarover er gehandeld wordt geheel en al aan het oordeel haars echtgenoots over te laten. (p. 22-23) Waarin de vrouw duidelijk een heel belangrijke rol speelt, is de opvoeding van de kinderen. Ondanks mogelijke tegenstand van haar echtgenoot, stuurt een moeder haar kinderen toch naar een school van haar keuze. Ook de verdere loopbaan van de kinderen stippelt zij uit. Toch moet Rosalie Loveling bekennen dat er uitzonderingen zijn, maar die betekenen niets: ‘[...] en eenieder kent mans die meester zijn en hunne vrouw onderdrukken, doch zulks bewijst niets.’ (p. 23).
De schrijfster gaat wel akkoord met de stelling van Mill dat mannen in fysiek opzicht sterker zijn dan vrouwen, ook al kent iedereen wel een koppel waarvan de man een kop kleiner is dan de vrouw.
Je kunt je natuurlijk afvragen waarom een man toelaat dat een vrouw over hem heerst. Wel, de man laat vrijwillig al de lasten des levens, buiten die zijner eigenlijke bediening, al de verantwoordelijkheid en al het gezag aan zijne vrouw over; dit komt omdat zijn geest zich niet zoo goed tot den engen kring zou kunnen beperken waarin de vrouw leeft en werkt. [...] De man ziet alles in het groot. [...], de vrouw heeft enkel de toekomst harer zonen voor oogen, [...]. De man bekommert zich om den vooruitgang en de welvaart der menscheid, de vrouw enkel om den voorspoed harer familie. (p. 24). Rosalie Loveling vraagt zich af waarom mannen er zoveel problemen mee hebben om toe te geven dat vrouwen heersen thuis. Mannen voelen zich immers niet door vrouwen bedreigd: | ||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| ||||||||||||||||||||||
De vrouw maakt gewoonlijk geen misbruik van hare macht, daarom kan de man er zich zoo goed in schikken. [...] de vrouw laat haren man in veel dingen volkomene vrijheid. (p. 25). Loveling haalt vervolgens een ander voorbeeld aan om te bewijzen wie er in het dagelijkse leven de teugels in handen heeft. Een man zal immers nooit zomaar zijn vrienden uitnodigen; hij overlegt eerst met zijn vrouw. Het bewijs vindt men volgens Loveling in Camera Obscura: En waar is de vriend die de uitnoodiging zou durven aanvaarden als die niet door de vrouw bekracht wordt. Mr. Bruin [sic] dorst toch niet in Camera Obscura. (p. 25) De passage waarover Rosalie Loveling het heeft, kunnen we inderdaad terugvinden in Camera Obscura: ‘[...], en gij soupeert met ons in de stad?’ Maar Rosalie Loveling is niet alleen vol lof over de capaciteiten van de vrouw; ze heeft het ook over de kwaliteiten van de man. Toch bewijzen zijn capaciteiten niet dat hij het dagelijkse leven kan runnen: Het is waar dat gewoonlijk alle plannen en voorstellen van den man komen[,] want de vrouw heeft van hare natuur weinig initiatif [sic], maar plannen en ontwerpen maken is geen bewijs van meesterschap. (p. 26) Net zoals Mill snijdt ook Loveling het eigendomsrecht van de vrouw aan, maar zij heeft er duidelijk een andere mening over: En waar zullen degene, die zoo als de heer Stuart Mill beweren dat de echtgenoot over alles wat de vrouw bezit mag beschikken, den man vinden, die verre van de goederen zijner vrouw te verkoopen, het wagen | ||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| ||||||||||||||||||||||
zou een enkelperceel van zijnen eigenen akker, of nog min, eene reeks boomen, tot zelfs eenen enkelen eik te koop te veilen, zonder dat zij hem zulks heeft toegelaten? (p. 26). Met nog een andere situatie demonstreert Loveling de macht van de vrouw. Zij alleen kan bijvoorbeeld beslissen of het dochtertje des huizes oorbellen mag dragen; ze laat het namelijk gewoon gebeuren als de vader van huis is. Als hij terug thuiskomt, vindt hij dan wel dat ‘het engelenkopje’ (p. 27) van zijn kind verminkt is. En hij kan dan wel boos zijn, maar het kwaad is al geschied. Met andere woorden, ‘de vrouw is er in gelukt den man te doen gelooven, dat zij hem tracht te behagen, en dit gaat toch wel heel ver.’ (p. 27). En daarmee bedoelt Loveling dan de extreme aandacht die vrouwen schenken aan hun uiterlijk en kledij, zogezegd alleen maar om de mannen te behagen.
‘Het is de schuld niet van de vrouw te willen heerschen, het is hare natuur.’ (p. 28), stelt zij verder. Want een vrouw die werkelijk door haar man overheerst wordt, voelt aan dat de situatie onnatuurlijk is. De invloed van mannen op vrouwen valt trouwens niet te onderschatten. Vrouwen luisteren graag naar een man, omdat die een grotere kennis van de wereld heeft. Een vrouw leert heel veel van een man, en geeft die kennis later door aan haar kinderen. Op die manier wordt de vader dan toch nog bij de opvoeding betrokken. Haar novelle eindigt ze met een waarschuwing aan het adres van de mannen Gij hebt ongelijk de jonge meisjes met minachting te aanschouwen en te verwaarloozen, want gij kunt hunne opvoeding maken en hebt er gestadig de gelegenheid toe. Gij moet niet uit het oog verliezen dat zij het zijn aan wie uwe zonen later zullen gehoorzamen. Als we The Subjection of Women met Het Meesterschap vergelijken, dan komen we tot de volgende conclusie: het belangrijkste verschil tussen beide auteurs ligt in hun uiteindelijke meningen. Terwijl Mill streeft naar een gelijke behandeling van man en vrouw en ze dus als | ||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| ||||||||||||||||||||||
gelijkwaardig beschouwt, spreekt Loveling van ‘een meesteres’. Zij geeft weliswaar toe dat mannen ook kwaliteiten hebben en dat die zeker niet te onderschatten zijn, maar uiteindelijk plaatst zij vrouwen boven mannen, toch zeker wat de rol binnen het gezin betreft.
Wat verder in Het Meesterschap opvalt, zijn de realistische voorbeelden die Loveling gebruikt om haar stellingen te bewijzen. Terwijl Mill het nogal ver zoekt, en vooral theoretisch bezig is, houdt Loveling haar beide voeten op de grond. Haar voorbeelden zijn uit het dagelijkse leven gegrepen. Als zij spreekt over een barbiersvrouw die enkele centimeters boven het hoofd van haar man uitkomt, dan kan de lezer zich direct zo'n vrouw voor de geest halen. Ook het voorbeeld van het meisje van vier jaar, dat zich groot wil voordoen en oorbellen wil hebben, is levensecht. In vergelijking met die van Loveling komen Mills voorbeelden nogal gekunsteld en vergezocht over. Het lijkt alsof Loveling ze zo maar uit haar mouw kan schudden, terwijl Mill er dagenlang over loopt te piekeren, en dan nog kunnen we zijn voorbeelden niet echt geslaagd noemen. Bovendien loopt Loveling ook recht op haar doel af - d.w.z. de lezer ervan te overtuigen dat vrouwen de ware meesters zijn -, terwijl Mill eerder een onrechtstreekse confrontatie met de lezer verkiest. Mill kan ook zeer scherp uit de hoek komen - hij poneert de stelling dat vrouwen het nog slechter hebben dan slaven -; maar hij gaat steeds voorzichtiger te werk dan Loveling. Hij houdt steeds rekening met zijn lezerspubliek en met de eventuele vooroordelen waarop hij zal stuiten. Loveling gaat helemaal niet zo voorzichtig te werk. Zij is ervan overtuigd dat haar stelling de juiste is. Meer nog: ze is er ook van overtuigd dat zelfs mannen haar gelijk zullen geven. Daarom windt zij er geen doekjes om.
Maar de directe aanpak van Loveling en de voorzichtigheid van Mill zijn te verklaren. De eerstgenoemde komt namelijk uit een heel liberaal gezin. De drie zussen Loveling zijn niets tekort gekomen in hun opvoeding. Bovendien hebben ze altijd in intellectuele kringen vertoefd, waar de mening van een vrouw op prijs werd gesteld. Situaties zoals Mill ze voorstelt, met onderdrukte en mishandelde vrouwen, heeft Rosalie Loveling wellicht nooit aan den lijve ondervonden. Zij bevindt zich dus in een bevoorrechte positie. Maar dat | ||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| ||||||||||||||||||||||
hoeft niet te betekenen dat ze daarom niet bekwaam is om een oordeel te vellen. Mill moest waarschijnlijk veel meer zijn woorden wikken en wegen, voor hij ze op papier zette. In Engeland was de idee van ‘a Victorian girl’ steviger ingeburgerd dan hier in België en Nederland. Als we bijvoorbeeld opnieuw Camera Obscura van Nicolaas Beets erop na slaan, die toch een realistische weergave van het dagelijkse leven toen zou moeten zijn, blijkt dat vrouwen helemaal niet onderdanig zijn. Een voorbeeld: op een bepaald moment maakt het hoofdpersonage Hildebrand kennis met Henriette, de dochter van meneer Kegge. Nu is die dochter helemaal geen braaf en bedeesd meisje. Op een bepaald moment wordt ze door haar vader geplaagd en ze kan er niet mee lachen. ‘Henriette was boos’, zei de vader, toen wij gezeten waren. ‘ja, die dametjes! je moet ze ontzien, vrind! En Hen riet heeft veel karakter.’ (p.179) Kegges dochter is zelfs zo boos, dat de arme man bloemen voor haar moet kopen om zich te verontschuldigen: Henriette, die ook al berouw over haar verstoordheid had, keek weer vriendelijk; en toen haar vader haar de bloemen gaf, stonden er tranen in haar mooie ogen. (p. 184) Ook in andere verhalen in het boek blijken de vrouwen in Nederland ‘meer vrijgevochten’. Ze hebben op zijn minst inspraak in het runnen van de huishouding.
In Engeland echter was op dat moment het ideaal van ‘a Victorian Girl’ meer ingeburgerd. Maar wat houdt dat ideaal nu precies in? Deborah Gorham heeft er haar boek The Victorian Girl and the Feminine IdealGa naar voetnoot(5) volledig aan gewijd. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| ||||||||||||||||||||||
The ideal women was willing to be dependent on men and submissive to them, and she would have a preference for a life restricted to the confines of home. She would be innocent, pure, gentle and self-sacrificing. Possessing no ambitious strivings, she would be free ofany trace of anger or hostility. More emotional than man, she was also more capable of self-renunciation. (p. 4-5) De belangrijkste eigenschappen van een vrouw waren dus: onschuld, puurheid, vriendelijkheid en zelfopoffering. Het komt er op neer dat de ideale vrouw eigenschappen bezat die toebehoren aan een kind. Bovendien moest een vrouw ook ‘the angel of the house’ (p. 7) zijn. Ze moest met andere woorden haar man verstrooiing brengen, als die terugkwam van een stressvolle dag op het kantoor. De opvoeding van vrouwen werd echter niet verwaarloosd: While the mother was the usual, and generally considered the natural, teacher of her children, frequently an older sister would teach the younger children. Indeed, in the early and mid-Victorian period, it was not uncommon for middle-class families to send the eldest daugher to school in her early teens. On her return home at sixteen or seventeen, she would undertake the instruction of her younger sisters and brothers. (p. 20) Meisjes kregen een andere opvoeding dan jongens: de klassieke talen werden hun bijvoorbeeld niet aangeleerd, evenmin als wiskunde met een hogere moeilijkheidsgraad. Het aanbod van vakken als geschiedenis, aardrijkskunde en spelling was over het algemeen mager. Wat meisjes wel leerden, waren muziek en tekenen - om later hun man te kunnen behagen - en eventueel Frans. Verder leerden ze ook naaien, borduren,... Het belangrijkste kenmerk van vrouwenonderwijs in de negentiende eeuw is zijn verschillende variëteiten. Het onderwijs was niet gestandaardiseerd, wat betekent dat het gewoon van de leraar afhing wat een meisje leerde. Het lesgeven gebeurde niet louter thuis, maar meisjes konden ook voor een kostschool kiezen of voor ‘day schools’ (p. 22), waarbij het meisje dan thuis bleef overnachten. Toch concludeert Gorham dat ‘most middle-class girls were not edu-cated in a way that would prepare them for the world of gainful employement.’ (p. 24). In het midden van de negentiende eeuw veranderde de algemene houding tegenover meisjesscholen. Er werd een standaard opgesteld en bepaalde doelstellingen moesten ver- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| ||||||||||||||||||||||
wezenlijkt worden. Toch bleven nog steeds de ‘domestic skills’ (p. 25) de belangrijkste elementen in de schoolopvoeding. Sommige oudere vrouwen hadden de pech dat hun familie hen niet kon onderhouden, zodat ze verplicht waren om zelf geld te gaan verdienen. Ofwel zorgden ze zelf voor hun inkomen door te gaan werken, ofwel gingen ze bij familie of kennissen in het huishouden helpen. Vanaf 1870 hadden Victoriaanse vrouwen meer keuzemogelijkheden: ze konden gouvernante worden of kinderverzorgster. Beroepen dus, waarbij opnieuw hun domestic skills werden aangesproken. Nog later, eind negentiende eeuw, werden ze ook tewerkgesteld als kantoorklerken. Vrouwen werden dus voorbereid op een betaalde job voor ze trouwden.
Verder schrijft Gorham: Girls were to be reared for domesticity, and prepared, in adolescence, for a dependent and a subordinate position in relationship to males. But the domestic role that the Victorian middle-class girl was told she must prepare for was a multi-faceted one. It was not the simple domesticity of the thrifty yeoman's [a farmer who owns and works his own land] wife, skilled only in housewivery that was held up to her as a model, but rather the complex role of Angel in the House. In addition to the skills of housewivery, she was told that she should prepare herself to bring to her role as wife and mother both aesthetic and intellectual qualities. (p. 102) Vrouwen moesten zich echter niet alleen toeleggen op de huishoudelijke taken; om een goede moeder en echtgenote te zijn, moesten ook de ‘moral senses’ (p. 111) ontwikkeld worden. Een kwaliteit die hoog in het vaandel werd gedragen, was bijvoorbeeld de zelfcontrole. Een meisje moest te allen tijde haar gevoelens onder controle kunnen houden.
In een eeuw tijd kan er heel veel veranderen, zo beschrijft Gorham: In the 1840s, Victorian middle-class adolescent girls were advised that they must be content to be ‘inferior to men’. If they were to be considered properly brought up young ladies, they would accept both the limited confines of domesticity, and a very narrow range of public self-expression. (p. 119) | ||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| ||||||||||||||||||||||
Het is duidelijk dat John Stuart Mill tegen deze vorm van vrouwenbehandeling in. opstand komt. Toen hij The Subjection of Women schreef (1869), was dit stereotiepe beeld nog op elke vrouw van toepassing. Dat verklaart dus zijn voorzichtige aanpak. Had hij zijn essay rond 1900 geschreven, had hij veel minder op zijn woorden moeten letten. Het beeld dat vrouwen uit gingen werken of een degelijke opvoeding kregen, was toen veel aanvaardbaarder.
Naast Mills voorzichtige aanpak en Lovelings meer realistisch schrijven, bestaan er nog andere verschillen tussen beide essays. Ten eerste is de toon van Loveling veel minder moralistisch. Dat hoeft ook niet natuurlijk, want zij heeft helemaal geen moraal aan de lezers mee te delen. Het staat voor haar onomstotelijk vast dat de lezer met haar akkoord zal gaan als zij beweert dat vrouwen de echte meesteressen thuis zijn. Mill daarentegen moet wel een moraal aan zijn lezer meegeven: vrouwen zijn evenwaardig aan mannen. Die boodschap komt door The Subjection of Women heen heel duidelijk naar voren.
Nog een ander verschil is dat Mill vooral terugverwijst naar het verleden, wanneer hij zijn standpunt wil verdedigen. Dat is omdat hij de dialectische werkwijze hanteert. Hij kan niet louter feiten vaststellen. In zijn ogen heeft alles een oorzaak en een gevolg. De dialectiek gebruikt termen als these, antithese, synthese, en je kunt die ook toepassen op het essay. De these: Mill spreekt eerst over het verre verleden, in de prehistorie, toen man en vrouw nog gelijk waren. Vervolgens spreekt hij over de dominantie van mannen (antithese). Die waren superieur vanaf de periode waarin de wet van de sterkste gold en lang daarna, toen die wet allang voorbijgestreefd was. Ten slotte komt hij tot een synthese: mannen en vrouwen worden terug evenwaardig. Volgens Sue Lonoff doet Mill het volgende: Specifically, he seeks to find a pattern in history, ‘a progressive chain of causes and effects’ that can account for the present subservience of women and presage their liberation in the future.Ga naar voetnoot(6) | ||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| ||||||||||||||||||||||
Loveling past de dialectische methode helemaal niet toe. Haar essay is in dat opzicht eerder een novelle te noemen, want bij haar komt er weinig filosofie aan te pas. Ze heeft een mening en die argumenteert ze met voorbeelden. Het is een redelijk eenvoudige methode, maar haar boodschap komt in die 9 pagina's haast beter over dan die van Mill, verspreid over 188 pagina's.
Natuurlijk hebben beide auteurs ook overeenkomsten. Bijvoorbeeld: zowel Loveling als Mill gaan ervan uit dat hun lezerspubliek voor een groot deel uit mannen bestaat. Bij Loveling gebeurt dat alweer heel direct: in Het Meesterschap gebruikt ze de gij-vorm en spreekt ze over ‘uwe vrouw, de naaister en uw vierjarig meisje.’ (p. 26). Een enkele keer richt zij zich ook tot vrouwen: ‘Ja, moeder, gij durft wel veel [...]’ (p. 27), maar dat is een uitzondering. Mill neemt een grotere afstand tot zijn lezer en spreekt die bijgevolg niet rechtstreeks aan, maar uit zijn voorzichtige formuleringen valt af te leiden dat hij voor een mannelijk publiek schrijft.
Als conclusie kunnen we dus stellen dat John Stuart Mill en Rosalie Loveling twee compleet verschillende methodes hanteren om hun opinie duidelijk te maken. Terwijl de eerstgenoemde het voorzichtig aan doet, is de laatstgenoemde recht voor de raap. Verder is de toon van Mill nogal moralistisch en filosofisch, terwijl Loveling realistisch is en het filosofische aspect achterwege laat. Ook gebruiken beiden heel verschillende voorbeelden om hun meningen te illustreren. Rosalie Loveling haalt zelfs de Camera Obscura als autoriteit aan. Het belangrijkste verschil echter zijn de standpunten die de auteurs innemen. Voor Mill zijn mannen en vrouwen evenwaardig; voor Loveling zijn vrouwen de ware meesteressen thuis. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| ||||||||||||||||||||||
De vrouwelijke personages in de novellenNovellen (1874)Ga naar voetnoot(7)Na het succes van hun poëzie, begonnen zowel Rosalie als Virginie Loveling zich toe te leggen op proza. Rosalie Lovelings prozadebuut komt er met De eerste opvoeding, een novelle die we ook in deze paragraaf behandelen. Voorheen had Loveling al enkele prozaverhalen vertaald, onder andere van Klaus Groth, maar dit was haar eerste poging tot een eigen novelle, en we mogen die gerust geslaagd noemen. In 1874 hebben de zussen genoeg materiaal om een eerste novellenbundel uit te geven: Novellen.
In Novellen vinden we vijf verhalen terug van Rosalie Loveling: Jan-oom en Belle-Trezeken, De baan der kunst, Serafine, Broeder en zusterGa naar voetnoot(7) en Meester Huyghe. In deze paragraaf behandelen we alleen de eerste vier novellen. Meester Huyghe wordt hier niet besproken omdat de vrouwenproblematiek er niet aan bod komt; in de andere novellen is dat wel het geval.
Tussen de novellen kunnen we een aantal parallellen trekken. Zowel Jan-oom en Belle-Trezeken als Serafine gaan bijvoorbeeld over het landelijke leven. Een thema dat zowel in Serafine als in Broeder en zuster aangesneden wordt, is het klassenverschil. In De baan der kunst en Broeder en zuster komt de opvoeding dan weer naar voren. De novellen zijn wat de thematiek betreft dus duidelijk verwant met elkaar. In deze bespreking richten we onze volledige aandacht echter op de vrouwelijke personages. | ||||||||||||||||||||||
De eerste opvoedingGa naar voetnoot(8)Deze novelle, die handelt over de mislukte liefdesrelatie tussen Felix en Delphine, geeft ons niet al te veel informatie in verband met de | ||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| ||||||||||||||||||||||
vrouwenproblematiek. Interessant in dat verband is echter wel het eerste hoofdstuk, waar hier een stukje uit overgenomen is: Delphine Verlinde was eerst sints korten tijd in het groote dorp X. bij tante komen woonen. Het was een lief jong meisje: schoon haar, schoone oogen, schoone tanden. Haar vader was een befaamde doktor uit eene naburige stad geweest. Hij was over eenige maanden gestorven; zij droeg er den rouw nog voor. De onvoorziene dood was een regt ongeluk voor zijn huisgezin. Mevrouw Verlinde bleef weduwe zonder fortuin, met talrijke kinderen waarvan Delphine een der grootsten was. Mevr. Verlinde was eene fijne, welopgebrachte vrouw, die veel dacht, en weinig sprak, en zich vooral op de opvoeding harer kinderen had toegelegd, ook zegde men overal: De kinderen van den doktor dat zijn welgemanierde kinderen. Nu was geheel het huisgezin verspreid de eenen langs hier, de anderen langs daar, en Delphine kwam te X. bij hare tante woonen, de eenige zuster van haar vader. (p. 45; mijn onderstreping - B.C.) Uit deze passage blijkt dat de dood van een echtgenoot verstrekkende gevolgen kan hebben, zelfs voor een familie uit de gegoede kringen. Aangezien Delphines vader ‘een befaamde doktor’ (p. 45) was, kunnen we aannemen dat de Verlindes zeker niet zo arm geweest zullen zijn. Maar we kunnen begrijpen dat het in die tijd niet gemakkelijk moet zijn geweest voor een alleenstaande vrouw, laat staan voor een weduwe met kinderen. Deze situatie is te vergelijken met de situatie van Rosalie Loveling zelf. Toen haar vader stierf, werd zij ook ergens anders ondergebracht. Samen met haar moeder en twee zussen heeft zij immers een aantal jaar in Gent gewoond. Dat moeder Comparé uit Nevele weggetrokken is, heeft zeker te maken met de triestige herinnering die de familie overhoudt aan de zelfmoord van de vader. Maar ongetwijfeld heeft er ook in dit geval een financieel aspect meegespeeld.
Delphine Verlinde is ook in andere opzichten een interessant personage. Het is duidelijk een braaf meisje. Alhoewel ze in het begin niet graag bij haar tante woont, wordt ze het na een tijdje wel gewoon. Wat haar het meeste parten speelt, is de verveling. Ze is het drukke leven van de stad gewoon (het groote dorp X), en op het platteland is er niets te doen: | ||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| ||||||||||||||||||||||
Opgebracht in een talrijk huisgezin, aan tafel, in huis of op de wandeling steeds van kleinere brôerkens en zusterkens omringd, scheen het haar toch treurig van met tante alleen aan het middagmaal te zitten. En het gesprek van heden geleek toch zoo wel op het gesprek van gisteren. Te huis kregen zij ook veel bezoek, en hier kwam niemand dan nu en dan eens de oude moeder van de vrederegter en de onlangs nieuw benoemde onderwijzer, [...]. (p. 46) Uiteindelijk wordt Delphine verliefd op de nieuwe schoolmeester, Felix, maar die liefde kent dus een ongelukkige afloop. De eerste opvoeding van Felix wordt hem fataal, want Delphine vindt zijn gebrek aan elementaire beleefdheid onoverkomelijk en trouwt niet met hem.
De eerste opvoeding van Felix speelt dus een cruciale rol in deze novelle. Rosalie Loveling zelf verwijst er ook een aantal keren naar. Zo schrijft zij bijvoorbeeld: ‘Hij had geleerdheid, hij had geene opvoeding.’ (p. 49). De vraag rijst echter of het mislukken van deze liefde louter te wijten is aan de eerste opvoeding van Felix. De eerste opvoeding van Delphine is immers op dezelfde manier fataal: zij komt uit een stedelijk milieu, waar beleefdheid en etiquette niet alleen geapprecieerd worden, maar ook een groot deel uitmaken van de cultuur. Net als Felix heeft ook Delphine in die zin een verkeerde opvoeding gehad. Hadden zij allebei dezelfde - ofwel een stedelijke, ofwel een andere - opvoeding gehad, dan zouden ze wel gelukkig zijn samen.
Rosalie Loveling heeft op allebei de personages kritiek: ook zij vindt Felix soms een beetje te bot, maar aan de andere kant verwijt ze Delphine dat die duidelijk te veel gesteld is op etiquette. Uiteindelijk kiest ze geen partij. | ||||||||||||||||||||||
Jan-oom en Belle-TrezekenIn deze novelle komen enkele belangrijke aspecten in verband met de vrouwelijke personages naar voren. Ook maakt Rosalie Loveling terloops een paar opvallende opmerkingen, die we hieronder nog aan bod laten komen. De personages die in deze bespreking worden | ||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| ||||||||||||||||||||||
behandeld, zijn Belle-Trezeken, een ietwat oudere boerin, en Meleken, haar jongere nichtje.
Belle-Trezeken is een typische boerin: ze is in de eerste plaats zeer gelovig. Dat blijkt duidelijk uit het volgende fragment: [...] Daaraan voegt Rosalie Loveling toe: ‘Geheel hare geleerdheid bestond daarin.’ (p. 4). Dus daaruit kunnen we afleiden dat Belle-Trezeken geen geletterde vrouw was. Ook verder in de tekst, wanneer zij van ovenarij beschuldigd wordt, maakt Jan-oom daar een allusie op: [...] Belle-Treze leest alleen maar de bijbel. Maar hoewel ze bijzonder gelovig is, is ze niet zo bijgelovig. Haar bijgeloof is in ieder geval van een andere strekking dan dat van haar buurvrouw. Zij is niet zozeer bang van tovenaars of weerwolven, want daarover vertelt ze verhalen waar de kinderen dol op zijn; zij hecht meer geloof aan het paranormale en aan een hogere macht. Zo is haar vader 's nachts eens verloren gelopen, terwijl hij nauwelijks een half uurtje verwijderd was van zijn hoeve. Ook is haar moeders tante eens ernstig ziek geworden, nadat ze gesmeekt had dat haar vee gezond zou blijven. En aldus geschiedde: haar vee bleef gezond, maar zij kreeg de tering. Het traditionele bijgeloof is dus niet aan Belle-Trezeken besteed: ‘Als het maar de koeplaag niet is, ’sprak een der kinderen. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| ||||||||||||||||||||||
In verband met de maatschappelijke situatie van vrouwen, kunnen er over deze novelle ook interessante zaken verteld worden. Belle-Treze is niet de eerste vrouw van Jan-oom. Ze kenden elkaar al in hun jeugd, maar door een misverstand is hun relatie toen verbroken. Jan-oom is toen met een andere vrouw getrouwd. ‘Hij had het niet getroffen, en veel met haar afgezien.’ (p. 2). Met deze vrouw is hij twaalf jaar getrouwd geweest en toen zij stierf, is hij, na zoveel jaren, uiteindelijk toch nog met Belle-Treze getrouwd. Belle-Trezes verleden blijft duister in dit verband. Omdat het koppel kinderloos is, zorgen ze voor Meleken, het dochtertje van Belle-Trezekens zuster. In verband met Meleken komen er in de novelle enkele fragmenten voor, die een mooi beeld geven van de situatie toen: De jongste zuster van Belle-Trezeken was in den boerenstand niet gebleven. Zij woonde op de hoofdplaats van het kanton, en was met eenen varkensslachter getrouwd geweest. Nu was zij weduwe en stelde het goed. Ze had een klein meisje, van hetwelk Belle-Trezeken meter was, en dat zij Melanie geheeten had; doch men noemde haar gewoonlijk Meleken. Dat was het kind, dat Jan-oom ging halen, daar hare moeder nu met eenen beenhouwer schikte te hertrouwen, en opdat er dan geen gevaar zou zijn, dat het kleine meisje van haren stiefvader verdrukt mocht worden. (p. 2; mijn onderstreping - B.C.) Vooral de laatste zin is belangrijk. Daaruit kan worden afgeleid dat het regelmatig voorkwam dat een meisje door haar stiefvader ‘verdrukt’ werd. Rosalie Loveling zelf was ook vertrouwd met het concept ‘stiefvader’. Haar zes halfbroers en halfzusters (de kinderen Fredericq) waren immers stiefkinderen van Herman Antoon Loveling. Er ontstonden in het gezin overigens grote problemen toen Louis en Cesar Fredericq vonden dat zij door hun stiefvader werden achteruitgesteld. Wat die problematiek betreft, weet zij dus waarover ze praat. Melekens stiefvader komt verder nog een aantal keren ter sprake, maar nergens laat Rosalie Loveling zich in negatieve bewoordingen uit over de man: Meleken ging maar zelden naar heur huis: het was ver en zij hield niet veel van haren stiefvader, ofschoon deze haar altijd vriendelijk aansprak, wanneer hij langs dien kant kwam om vee te koopen. (p. 10) | ||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| ||||||||||||||||||||||
De stiefvader komt hier eigenlijk goed voor de dag. Het is ook logisch dat een kind in de eerste instantie een beetje revolteert tegen de nieuwe papa. Als de beenhouwer en zijn vrouw Meleken komen ophalen, komt de man ook niet onsympathiek over. Hij liegt weliswaar over de reden waarom hij haar komt weghalen, maar dat is omdat hij Belle-Trezeken niet wil kwetsen.
Verder komen er in de novelle drie veelzeggende fragmenten voor in verband met de vrouwenproblematiek. De eerste twee gaan over het huwelijk, een derde over het meesterschap in huis: 1) Als zij aan den molen kwam, keek zij eens op, en Martien zei: ‘Ik weet, waarom gij naar den molen kijkt; ik heb gehoord, dat gij hier haast de bazin zult worden. Het zou mij spijten; maar gij moogt het mij wel zeggen: is het waar?’ - ‘Neen’, antwoordde Meleken, ‘ik heb niet den minsten lust om de tweede vrouw te worden, daar waar kinderen zijn.’ (p. 14; mijn onderstreping - B.C.) Melekens uitspraak is duidelijk: zij vindt dat een tweede vrouw benadeeld wordt, als er reeds kinderen uit het eerste huwelijk geboren zijn. Die laatste toevoeging is een belangrijke nuance, want zelf wordt Meleken immers ook opgevoed door een man die aan zijn tweede huwelijk toe is. Maar Jan-oom bracht geen kinderen mee uit zijn vorige huwelijk, toen hij de echtelijke verbintenis aanging met Belle-Trezeken. Ook Melekens eigen moeder ging een tweede huwelijk aan. Als gevolg daarvan wordt het meisje weggestuurd naar | ||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| ||||||||||||||||||||||
haar tante. Meleken is dus wel vertrouwd met een tweede huwelijk, maar dat verklaart nog niet waarom ze er zo afkerig tegenover staat. De positie van de tweede vrouw is een van Rosalie Lovelings stokpaardjes en in een andere novelle, Uwe tweede vrouw, gaat ze er heel wat dieper op in. Daarover lezen we meer in de laatste paragraaf.
Meleken zelf heeft niet zoveel zin om tweede vrouw te worden daar waar kinderen zijn, maar Belle-Trezes uitspraak komt daar helemaal niet mee overeen: ‘Wie wordt er meer vergeten dan iemands eerste vrouw?’, mijmert zij. Zij was zelf al vergeten dat ze de tweede vrouw is van Jan-oom. Zij heeft dus helemaal geen problemen met die positie. Ook de novelle zelf lijkt met die stelling akkoord te gaan, want er worden twee zinnen gewijd aan Jan-ooms eerste vrouw, die dan nog niet flatterend zijn voor haar. In deze novelle worden dus twee kanten van de medaille bekeken.
Het derde fragment slaat terug op de vraag: wie is er de ware meester in huis? In Het Meesterschap heeft Rosalie Loveling die vraag al eens beantwoord, en toen luidde het antwoord: de vrouw des huizes. In deze novelle is dat ook zo, alhoewel het hier om een beperktere vorm van meesterschap gaat: de vrouw mag haar ‘botergeld’ spenderen naar believen. | ||||||||||||||||||||||
De baan der kunstHet belangrijkste vrouwelijke personage in De baan der kunst, een novelle over de opgroeiende kunstenaar Elie Mandelier, is de moeder van het hoofdpersonage. In tegenstelling tot de personages uit de vorige novelles, is dit geen sympathiek persoon. Rosalie Loveling laat zich in weinig flatterende bewoordingen uit over Mevrouw Mandelier. Maar die negatieve opmerkingen beperken zich tot datgene dat verband houdt met de opvoeding van Elie. Een voorbeeld maakt dit duidelijker: Silvester, een oom, is niet te vinden voor haar opvoedingsmethodes, evenmin als Elies grootvader: Zij hadden geene andere kleinkinderen, en hun zoon [= Silvester] had er reeds meer dan eens bij zijne schoonzuster op aangedrongen, die [= | ||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| ||||||||||||||||||||||
Elie], voor eenige jaren ten minste, bij hen te laten komen wonen; want hare manier van opvoeding stond hem niet aan. Deze wilde er echter volstrekt niet van hooren, en de oude vader zegde ten laatste ontmoedigd aan zijnen zoon: ‘ach, wat kan daar ook uit groeien met zulk eene moeder!’ (p. 32). Nochtans wordt de moeder niet als dom voorgesteld, louter als onwetend. Bijgevolg kun je haar dus niets kwalijk nemen, want zij weet niet beter. Zij doet datgene waarvan ze overtuigd is dat het juist is. Zij leeft in een heel beperkte wereld, zeker nu haar man dood is en ze met haar twee zussen samenwoont: De drie vrouwen onderhielden elkander over de duurte der levensmiddelen, de buitensporige toiletten der dames, die in hare buurt woonden, en de moeite, die men tegenwoordig heeft om zich goede, verkleefde dienstboden aan te schaffen. (p. 32) Elie zelf voelt deze situatie, als hij ouder is, als verstikkend aan: Elie droomde een geheel ander leven voor zich dan hier te huis: hij had behoefte aan andere gesprekken en aaneen wijderen kring. Hij kon hier niet ruim adem halen. (p. 44) Mevrouw Mandelier wil alleen maar het beste voor haar zoon, en hij mag geen schilder worden, om de volgende redenen: Voor haar en hare zusters was een artist een jongmensch zonder middelen van bestaan, die al droomend door het leven gaat, met onzekere schreden, en met het haar op den rug. (p. 35) Maar zij bedoelt het niet slecht, want ‘Mevrouw Mandelier geloofde haren plicht te doen, als zij haren zoon belette zijne natuurgaven te ontwikkelen.’ (p. 35). Bij haar pogingen om haar zoon op het goede pad te leiden, gaat ze wel erg ver: als de jonge Elie op een dag terugkeert van school, zijn zijn tekeningen, waar hij zo aan gezwoegd heeft, gewoon in de kachel gegooid en verbrand. Bij De baan der kunst kunnen er twee belangrijke opmerkingen worden gemaakt: | ||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| ||||||||||||||||||||||
[1] Hier voedt de moeder de kinderen op, maar in tegenstelling tot in De eerste opvoeding hebben de methodes van Mevrouw Mandelier geen succes. In de eerstgenoemde novelle konden we immers lezen dat de kinderen van Mevrouw Verlinde welopgevoede kinderen waren. Mevrouw Mandelier heeft duidelijk minder succes. Hier zijn het de mannen (Silvester, de grootvader) die het bij het rechte eind hebben. Voor de rest is Rosalie Loveling wel consequent: vrouwen blijven instaan voor de opvoeding. Een uitzondering hierop is Mathilde. Elies zuster, die naar een kostschool wordt gestuurd. In verband met het onderwijs is het misschien wel interessant om te zien wat Mathilde daar geleerd heeft: Nu werden al de witte lapjes, die Mathilde in de kostschool gebreid of gehaakt had, op de vensterkussens, [...] gelegd. [...] Van het plafond daalde een korfje met gemaakte, verschotene bloemen, en op een speeltafeltje, tusschen twee vensters, stond een ander korfje onder glas met wassen fruit: appelen, peren, noten en druiven, het werk der tanten, dat zij ook eens in hare jeugd uit de kostschool medegebracht hadden. (p. 38) Zoals reeds in verband met Het Meesterschap werd opgemerkt, was het heel normaal om de meisjes naar een kostschool te sturen. Meestal waren dit dan de oudere kinderen, die later hun moeder konden bijstaan bij de opvoeding van hun jongere broertjes en zusjes. Uit het fragment blijkt trouwens dat ook de tantes naar een kostschool gestuurd werden.
Voorheen werd het meisje naar een gewone school gestuurd: Dat was nu het eenig gesprek, dat de kinderen hoorden, wanneer zij van school kwamen. Mevrouw Mandelier vond, dat zij te veelgerucht maakten, en daarom werden zij naar school gezonden. (p. 33) Er is hier dus geen sprake van een verschillende behandeling van de kinderen naargelang van de sekse.
[2] In verband met het huwelijk en het weduwschap van Mevrouw Mandelier komt er ook een heel opmerkelijke uitspraak voor in de novelle: | ||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| ||||||||||||||||||||||
[...] Rosalie Loveling suggereert hier dus dat de Mandeliers helemaal geen goed huwelijk hadden. Om de vrede in huis te bewaren, ging meneer Mandelier akkoord met zijn vrouw, maar soms ging hij ook tegen haar in. De herinnering van Elie bewijst dit: Elie moest van zijn moeder om acht uur stipt naar bed, maar ‘[...] zijn vader had hem menigmaal weder beneden gehaald [...]’ (p. 33). Volgens weduwe Mandelier is haar zoon ‘onhandelbaar’, omdat hij geen vader heeft. Maar zoals de novelle het laat uitschijnen, heeft de dood van de vader er weinig mee te maken. Toen die nog leefde, had hij toch weinig te zeggen.
In verband met het meesterschap in huis, kan er dus geen twijfel bestaan: Mevrouw Mandelier is duidelijk de baas in huis en daar wordt in de novelle nadrukkelijk een paar keer op gealludeerd. Toch probeert zij de rol van het slachtoffer te spelen: (1) [...] | ||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| ||||||||||||||||||||||
tot hare zusters wendend: ‘wat kan men doen, als men weduw is!’ (p. 37) Kleine opmerkingen als deze laten zien dat Mevrouw Mandelier nog steeds heel veel macht heeft, maar dat ze net doet alsof ze er geen heeft. Ze buit haar situatie van weduwe een beetje uit. | ||||||||||||||||||||||
SerafineDe belangrijkste personages in deze novelle zijn twee zussen: Serafine en Thilia Biebuyck. Serafine is de oudste van de twee, de minst mooie, maar wel de geleerdste. Tante Begijntje zag de twee meisjes gaarne: zij waren zoo stil en zedig, zegde zij, en dat was waar, vooral Serafine: die was meesteres in de zondagschool. Thilia had ook in de boeken leeren lezen, maar kon niet schrijven. (p. 49) Serafine is een voor die tijd vrij zelfstandige vrouw. Ze heeft abso-luut geen zin om te trouwen, omdat ze dan haar macht op de boerderij moet overdragen aan haar man. ‘Ik ben zoo dwaas niet, ‘dacht Serafine, ‘zij zullen mij hier in den hoek niet zetten!’ (p. 59) In de novelle komen er een paar dergelijke opmerkingen voor, die erop wijzen dat Serafine de eigenlijke meesteres is thuis, maar dat haar gezag soms ondermijnd wordt door haar knecht Albinus. Hij bedoelt het goed, maar zij vat het anders op, zoals ze haar tante toevertrouwt: ‘Ja, Tante, het is zulk eene groote verandering! Het is zoo moeilijk met vreemde menschen huis te houden, en, ik heb het aan Thilia ook gezegd? Albinus begint zich wat te veel meester te maken naar mijnen zin. Hij moet toch denken, dat hij maar knecht is.’ | ||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| ||||||||||||||||||||||
Serafine was ook besloten hem [= Albinus] te behouden; maar het mishaagde haar, en de geburen lachten er mede, dat hij in de herberg van zijne koe en zijn varken sprak. (p. 60) Serafine wil haar eigen baas zijn en zelf de boerderij runnen. Uiteindelijk zwicht ze voor Albinus, maar dat heeft niets te maken met het feit dat zij, als vrouw, ongeschikt zou zijn om een eigen hofstedeken te hebben. Ze trouwt met hem omdat ze hem graag ziet en omdat ze - op emotioneel vlak, niet op financieel vlak - niet zonder hem kan leven.
Hoe komt Serafine, als alleenstaande vrouw, aan haar inkomsten, waardoor ze de pacht voor de boerderij kan blijven betalen en er bovendien nog een knecht kan op nahouden? In de novelle worden een aantal hints gegeven. In de eerste plaats heeft haar vader ‘vijf en twintig pond wisselgeld’ (p. 49) gespaard ‘voor een ouden of zieken dag’. Toen hij stierf, hebben Serafine en Thilia dat geld naar alle waarschijnlijkheid geërfd. Bovendien kweken de Biebuycks haver en telen ze vlas en dat moet ongetwijfeld ook wel wat winst opleveren. Ten slotte brengen de twee koeien en het rund ook nog geld op. ‘Zij [= Serafine] was het altijd, die uitgezonden werd, als er iets moest gekocht worden, en die met de boter naar de markt ging.’ (p. 51). Van de koeienmelk wordt er dus boter gemaakt en die wordt dan verkocht. En als de koeien drachtig zijn, wordt er soms ook nog een kalfje verkocht. Thilia is een heel ander soort vrouw dan Serafine: ze is misschien wel mooier, maar niet zo geleerd, want zij ‘kon niet schrijven’ (p. 49). In de novelle trouwt zij met baas Draefhaeck. Dit is een interessant gegeven in verband met de positie van de tweede vrouw. Thilia is namelijk niet de eerste ‘tweede vrouw’ die hij ten huwelijk vraagt. Eerdere kandidaten waren ‘de oudste dochter van eenen schaap boer’ (p. 56) en de ‘dochter van boerken Braeckels’. Thilia werd hem aangeraden door de barbier, die dacht dat Thilia wel een geschikte vrouw zou zijn. De manier waarop baas Draefhaeck haar ten huwelijk vraagt, is zeker niet alledaags te noemen, maar was in die periode waarschijn- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| ||||||||||||||||||||||
lijk schering en inslag. Die volledige passage is een gesprek tussen Thilia en baas Draefhaeck en ziet er als volgt uit: ‘Ik kom zien, of gij mij uw kalveken wilt verkoopen: ik heb gehoord, dat gij het niet schikt te houden,’ zei hij, ‘en ik kan het bezigen. Godlof, nu zijn mijne stallen weder goed.’ Later volgt er een meer officieel aanzoek, maar ook daar is er geen spoor van romantiek te merken: [...] Later heeft baas Draefhaeck, in verband met het huwelijk, het nog eens over den koop toeslaan (p. 55). Bovendien is hij ervan overtuigd dat Thilia het aanzoek zal accepteren, want ‘hij wist genoeg, dat de dochter van eenen koehouder geenen boer met drie paarden weigert [...].’ (p. 55). Een boer met drie paarden is, volgens de toenmalige normen, overigens zeer rijk, zoals uit twee opmerkingen blijkt: Deze [= tante Begijntje] was verheugd, als zij hoorde, wat schoon huwelijk Thilia ging doen. Zij moest met baas Draefhaeck komen, zeide de oude vrouw; een boer met drie paarden! daar kon haar nichtje geen aanspraak op maken: dat was een onverwacht geluk. (p. 56; mijn onderstreping - B.C.) | ||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| ||||||||||||||||||||||
Voor Thilia is het ook natuurlijk een hele verandering, want ‘Thilia maakte er ook geene zwarigheid in de tweede vrouw te worden in dat talrijk huisgezin.’ (p. 57). Zij wordt door haar nieuwe stiefkinderen goed aanvaard, hoewel de twee dochters van baas Draefhaeck eerst sceptisch staan tegenover haar: ‘Zijne dochters hadden hem liever van geen trouwen hooren spreken, maar vleiden zich toch niet met de hoop, dat hij weduwnaar zou blijven.’ (p.54) Door de vijf zonen wordt ze met open armen ontvangen, en hoewel zij reeds bijna allen volwassen zijn, noemen ze haar toch nog ‘moeder’. Bovendien zijn er genoeg redenen om Thilia te accepteren: De kinderen zagen Thilia gaarne, omdat zij niet hoovaardig was. Zij kon niet ledig blijven zitten en werkte als een meid, [..]. (p. 61) De conclusie luidt dus dat Serafine een novelle is, die heel mooi het plattelandsleven beschrijft. Rosalie Loveling heeft net zoals in Jan-oom en Belle-Trezeken grote aandacht voor de boerenbevolking. Hoewel ze zelf eerder tot een intellectuele klasse hoorde, weet ze met een grote accuraatheid de finesses weer te geven. Naast dit belangrijke folkloristische element, schenkt zij uitgebreide aandacht aan de positie van vrouwen. Rosalie Loveling houdt in deze novelle een pleidooi voor meer zelfstandigheid: Serafine bewijst dat vrouwen in staat zijn om een boerderij te runnen. | ||||||||||||||||||||||
Broeder en zusterDe belangrijkste vrouwelijke personages van Broeder en zuster zijn Josephine en Coralie. Over beiden valt heel wat te zeggen.
Het eerste personage dat aan bod komt, is Josephine. Ze wordt door haar grootouders opgevoed, omdat haar vader gestorven is. Over haar moeder vernemen we niets. Het kan natuurlijk zijn dat zij ook gestorven is. Maar zoals we al eerder zagen in De eerste opvoeding, was het niet ongewoon om de kinderen door iemand anders te laten opvoeden als de moeder weduwe was. Alles hangt af van de financiële situatie van het gezin. In ieder geval komt Josephine op vierjarige leeftijd inwonen bij haar grootouders. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| ||||||||||||||||||||||
Ze wordt naar de kostschool gestuurd en daar verblijft ze tot haar zestiende. Haar ervaringen daar blijken niet positief te zijn: Zij had een paar jaren in eene kostschool gewoond, en had er weinig geleerd en groote verveling geleden. Grootmoeder zou er haar liefst nog een jaar hebben laten blijven; maar zij verlangde zoozeer om tehuis te zijn. (p.70) Ze had het duidelijk niet naar haar zin op de kostschool. Enkele zinnen verder in de tekst staat een aanwijzing over wat ze er geleerd heeft: ‘[...], en vond er vermaak in, al de kleinigheden, die zij in het klooster had leeren maken, op de schouw van den salon en de eetkamer te schikken.’ (p.70)
Wat haar karakter betreft, is ze het tegenovergestelde van Coralie en Eduard, haar neef. In tegenstelling tot de laatst genoemden, is zij een dankbaar meisje. Ze is niet verwaand en voelt niet de drang om altijd haar wil door te drijven. Josephine wordt eigenlijk een beetje gebruikt door Coralie als speelmaatje. Als Coralie haar niet nodig heeft, laat ze haar gewoon hangen: Als Josephine met haar handwerk aan het raam zat, en hare jonge vriendin met open zonnescherm en wijd uitgebreide kleederen zag voorbijrijden, knikte zij haar vriendelijk toe, en dacht daarbij heel eenvoudig, dat zij Coralie vandaag niet verwachten moest, aangezien zij met haren vader uitgereden was. (p. 71) Josephine is met andere woorden een vrij naïef meisje: ‘Het was een braaf meisje; zij had weinig geleerd, maar veel gedacht.’ (p. 74). Ze is dan ook zeer teleurgesteld als de jongen op wie ze verliefd is, Amédée, tot tweemaal toe niet komt opdagen. Als ze dan bovendien verneemt dat hij met een ander trouwt, is dat voor haar nog een grotere schok. Uiteindelijk verwerkt Josephine alles.
Door de novelle heen wordt Josephine volwassen: ze begint steeds meer eenvoud op prijs te stellen, en vindt het belachelijk dat haar ‘broer’ - Eduard is eigenlijk haar neef - en haar schoonzuster zoveel belang hechten aan materiële zaken. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| ||||||||||||||||||||||
Coralie Van Bure is haar absolute tegenpool. Ze is mooi, maar egocentrisch en verwaand. Ze voelt zich duidelijk verheven boven de anderen en krijgt altijd haar zin. Ze is in feite het vrouwelijke evenbeeld van Eduard; ze passen dus goed samen.
Het feit dat Coralie verwend is, ligt aan haar opvoeding: ze is de enige dochter van brouwer Van Bure. Bovendien is haar moeder gestorven, waardoor ze alle aandacht van haar vader krijgt. Coralie krijgt dan ook een goede opvoeding: [...], en zelfs mijn meisje zal moeten leeren: ik wil eene verstandige vrouw van haar maken, en vroeg hare opvoeding beginnen. (p. 68) Maar volgens Rosalie Loveling zal dat niet volstaan: De goede man [= de brouwer] meende, dat het genoeg was van zijne dochter eene verstandige vrouw te willen maken. En velen met hem gelooven, dat eene zorgvuldige en vroeg begonnen opvoeding alles vermag, alsof de natuur het verstand en de begaafdheden niet zelve uitdeelde en weigerde. Het was eene zelfvoldoening in zijne ijdelheid en in zijne ouderliefde; hij kon haar ook in de toekomst zoo begaafd droomen, als hij het wenschte. (p. 68) Aan de ironiserende toon in deze twee fragmenten is al te merken, dat Coralie helemaal niet zo begaafd is als haar vader beweert. Door de novelle heen wordt er dan ook een paar keer gespot met bijvoorbeeld het muzikale talent van Coralie. Vooral Amédée (de neef van Coralie en dus een gelijke in stand) plaagt haar als ze weer eens vals op de piano speelt. In de tekst wordt haar talent als volgt omschreven: ‘Zij teekende, zong en speelde piano, wel heel gebrekkig, maar dat hoorde haar vader niet; [..]. (p. 72). Deze zin geeft trouwens mooi aan wat ‘begaafdheid van een meisje’ precies inhoudt: ze moet kunnen tekenen, zingen en een muziekinstrument kunnen bespelen. Zoals al eerder in verband met Het Meesterschap werd aangegeven, bestaat de voornaamste taak van een echtgenote erin haar man wat verstrooiing te bezorgen, als hij terugkeert van een | ||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| ||||||||||||||||||||||
zware werkdag. Dat gebeurt dan via deze drie vormen van creatieve uiting. Maar ondanks haar goede opvoeding, beantwoordt Coralie duidelijk niet aan het ideaalbeeld van een vrouw toen.
De rol die Coralie zichzelf toebedeelt, is die van de meesteres: De brouwerij was een nieuw, prachtig gebouw met breede gangen, groote zalen en hooge vensters. Coralie stond er in als de meesteres van den huize. Hare moeder was vroeg gestorven, en zij had het ongeluk een eenig, bedorven kind te zijn. (p. 72) Ook in huis gedraagt Coralie zich alsof ze de baas is, maar daar slaagt ze minder in. Haar vader kan ze enigszins manipuleren, zodat die haar wensen inwilligt, maar haar neef Amédée ziet dwars door haar heen, en schept er een genoegen in precies datgene te doen dat ze verboden heeft: Coralie had hem verboden in de salons en de eetkamer te rooken, omdat de reuk in de tapijten en de gordijnen trok, zegde zij, maar dat zou hij voor haar niet laten, had hij daarop glimlachend geantwoord, en zijn oom zegde, dat hij gelijk had. (p. 72) Later, als ze haar eigen gezinnetje heeft, gedraagt ze zich op dezelfde manier. Maar dan is ze ook werkelijk de meesteres van het huis.
Als conclusie kunnen we stellen dat Rosalie Loveling hier twee compleet verschillende vrouwenportretten geschetst heeft. Het is duidelijk dat haar sympathie naar Josephine uitgaat, maar in geen geval verwaarloost ze daarbij het andere personage. Integendeel: we weten meer over Coralie na het lezen van de novelle, dan over Josephine. Toch laat Rosalie Loveling niet na op te merken dat ook dit laatste personage goed terecht gekomen is. Opvallend is dat de vertelster geen excuses zoekt voor het gedrag van Coralie. In De baan der kunst speelde Mevrouw Mandelier ook zo'n beetje de slechterik in het verhaal, maar toen wees Rosalie Loveling er verschillende keren op, dat de onwetendheid aan de basis ligt van het gedrag van Mevrouw Mandelier. De enig mogelijke oorzaak van Coralies slechte karakter is haar opvoeding: ze is enig | ||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| ||||||||||||||||||||||
kind en verwend, maar dat verklaart natuurlijk niet waarom ze het geluk van Josephine verstoort, door Amédée te laten wegsturen.
De kortverhalen uit Novellen zijn zeer interessant. Niet alleen bieden ze ons enkele mooie vrouwenportretten aan; ook wordt er dieper ingegaan op de vrouwenproblematiek. In Jan-oom en Belle-Trezeken en Serafine komen de problemen die gepaard gaan met een tweede huwelijk eventjes aan bod. | ||||||||||||||||||||||
Nieuwe novellen (1876)Ga naar voetnoot(9)Na het succes van Novellen publiceerden de zussen Loveling al snel een nieuwe verhalenbundel: Nieuwe novellen. In de bundel staan drie verhalen van Rosalie Loveling, namelijk Mijnheer Daman en zijne erfgenamen, Juffrouw Leocadie Stevens en Po en Paoletto. De novellen zijn over het algemeen langer en beter uitgewerkt dan in de eerste bundel. De gemiddelde lengte bedraagt hier bijvoorbeeld een 40-tal pagina's. De bundel zelf vertoont een grotere verscheidenheid wat de thematiek betreft. Mijnheer Daman en zijne erfgenamen, een komisch verhaal over een op geld beluste familie, kent een moralistisch tintje. In Juffrouw Leocadie Stevens wordt er ingegaan op de godsdienstproblematiek: het titelpersonage mag immers niet trouwen met haar grote liefde omdat hij joods is. In Po en Paoletto komt ten slotte het immigratieprobleem aan bod: Paoletto en zijn voogd komen uit Italië. Maar in dit artikel onderzoeken we alleen de vrouwelijke personages en de daarmee gepaard gaande vrouwenproblematiek. | ||||||||||||||||||||||
Mijnheer Daman en zijne erfgenamenIn Mijnheer Daman en zijne erfgenamen komt er geen enkel vrouwelijk hoofdpersonage. Toch is de novelle interessant, want zijdelings worden enkele vrouwen geportretteerd. Daardoor krijgen we op- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| ||||||||||||||||||||||
nieuw een dieper inzicht in de positie van vrouwen in de maatschappij.
De belangrijkste vrouwelijke nevenpersonages zijn Stefanie Liebrecht en Emma Spellekens.
Stefanie Liebrecht is vooral belangrijk in deze bespreking omwille van de nogal dubieuze verhouding met haar man. Aan de ene kant houdt ze veel van hem, maar aan de andere kant zit ze hem de hele tijd op stang te jagen: ‘[...], het was, alsof zij er behagen in schepte haren man te tergen.’ (p. 11). ‘Er zal zooveel voor hen niet overschieten,’ bemerkte de jonge vrouw weer, als opzettelijk om haren man tegen te spreken; [...].’ (p. 12).
Ook maakt zij de belangrijke opmerking: ‘Wij zijn waarlijk niet meer meester in ons eigen huis,’ begon zij weer; ‘ik zal 't nooit vergeten, als onze voorkamer moest behangen worden, en wij hier de stalen van het papier zaten na te zien, dat het juist lukte, dat Oom hier logeerde, en ik niet vrij was 't papier te kiezen, dat ik wilde.’ (p. 11) Voor de allereerste keer praat Rosalie Loveling hier over een gedeeld meesterschap. Het personage, Stefanie, spreekt van een ‘wij’ in plaats van een ‘ik’. Toch vervangt ze na enkele zinnen die ‘wij’ door ‘ik’. Niet haar man moest zeggen welk behangpapier er zou gehangen worden, ware het niet van Oom Damans onverwachte bezoek, dan zou het Stefanies keuze geweest zijn. De stelling uit Het Meesterschap is dus eens te meer bewezen: in het huis zijn vrouwen de meesters. Het is natuurlijk niet zo dat meneer Liebrecht niets te zeggen heeft. Integendeel, hij spreekt Stefanie ook tegen en doorziet meteen al haar truukjes: [...] | ||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| ||||||||||||||||||||||
De waarheid zit echter als volgt in elkaar: Nochtans al was Juffrouw Liebrecht in schijnbare tegenstrijdigheid met haren man, zoo wisten en voelden beiden wel, dat zij het in den grond eens waren, [...]. (p. 10) De Liebrechts hebben dus een gezond huwelijk. Overigens valt het op dat de clichés in verband met beide seksen bevestigd worden: mijnheer Liebrecht is een zeer rationele persoon, terwijl Stefanie een zeer emotionele vrouw is.
Emma Spellekens is eveneens een belangrijk personage, maar dan op een ander vlak. Zij illustreert de maatschappelijke situatie van alleenstaande vrouwen. Emma verkeert namelijk in een hachelijke situatie: ‘[...]; maar zij heeft mij [= mijnheer Liebrecht] bekend, dat zij veel moeite heeft om met haren handel in kanten, zonder vermogen, hare drie kinderen fatsoenlijk op te brengen.’ (p. 13) Ook later bekent Emma zelf dat haar zaken er niet zo goed voor staan: ‘Hoe gaan de zaken nu?’ vroeg hij [= Oom Daman], als om iets te zeggen. Mijnheer Daman stelt haar daarom voor om te hertrouwen, om niet alle lasten alleen te moeten dragen. Eigenlijk raadt hij haar dit gewoon aan, omdat hij vreest dat Emma anders bij hem geld zal komen lenen. Emma is ook opgelucht, want ze kwam precies om haar huwelijk aan te kondigen en zonder dat hij het wist, heeft mijnheer Daman haar het steuntje in de rug gegeven dat ze nodig had. Helaas is de huwelijkskandidaat niet geschikt. Volgens Oom Daman is die enkel uit op diens fortuin. Opvallend is dat Emma hem verzekert dat zijn geld alleen maar naar haar kinderen gaat, niet naar haar toekomstige man: | ||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| ||||||||||||||||||||||
‘Maar, Oom,’ sprak zij opeens al haren moed te zamen rapend, ‘indien hij zoo roofzuchtig en zoo sluw is, als gij het denkt, moet hij wel weten, dat het kapitaal mijner kinderen nooit aan hem kan behooren.’ (p. 41) Bij John Stuart Mill konden we lezen dat vrouwen geen enkel persoonlijk bezit hadden. Al wat zij verkregen hadden, bijvoorbeeld door erfenissen, was automatisch ook bezit voor de man. Dus wat Emma beweert, zou, zeker volgens Engels recht, niet kunnen. Maar zoals Rosalie Loveling reeds beweerde in Het Meesterschap, een man durfde amper zijn eigen bezit verkopen zonder toestemming van zijn vrouw, laat staan dat hij dan zomaar aan haar bezit zou komen. Natuurlijk is dit de praktijk, want in theorie is elk bezit gezamenlijk. Anders zou Mijnheer Daman niet zo'n heisa maken rond de keuze van echtgenoten. Ook een andere uitspraak van Emma is typerend voor Rosalie Loveling. Het gaat alweer om haar stokpaardje: de positie van de tweede vrouw. De jonge weduw deed eene laatste poging om hem te bewegen: ‘Ach, Oom,’ zuchtte zij, ‘een stiefvader is al niet erg: zoo het eene tweede moeder was, die aan de weezen opgedrongen wordt, dan ware het geval veel bedenkelijker dan nu; [...].’ (p. 42) Tijdens de bespreking van De tweede vrouw wordt er veel dieper op deze problematiek ingegaan, maar het is nu al duidelijk dat Rosalie Loveling de taak van de tweede vrouw (in de eerste plaats de moeder vervangen) niet zo aangenaam vindt.
De situatie van Emma is echter niet zo dramatisch als ze zelf laat uitschijnen. Als ze echt in geldnood zou zitten, zou ze wel op het huwelijksaanzoek van mijnheer Simmortier ingegaan zijn.
Een ander familielid van mijnheer Daman bewijst trouwens opnieuw de zelfstandigheid van vrouwen. Emma Spellekens mag dan misschien in financiële problemen zitten, omdat haar kantenhandeltje niet goed draait; Juffrouw Simoens daarentegen heeft wel succes: Juffrouw Simoens was eene moedige, welstellende vrouw, die geheel alleen in het midden der stad eene groote banketbakkerij bestuurde. (p. 3) | ||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| ||||||||||||||||||||||
Uit de toon alleen al blijkt een grote bewondering voor deze vrouw.
Verder valt in deze novelle de pacifistische houding van vrouwen op. In The Subjection of Women maakt ook John Stuart Mill gewag van deze typisch vrouwelijke eigenschap. Rosalie Loveling heeft het hier ook al eens over gehad: in Meester Huyghe was Beatrice ook tegen de oorlog: ze kon niet begrijpen dat de mannen die in de oorlog gevochten hadden, bewonderd werden. Ook in deze novelle hier wordt er op de vreedzaamheid van vrouwen gewezen: De heeren bewonderden, hoe kunstig en zorgvuldig dat wapen gemaakt was. De vrouwen dorsten het in de hand niet nemen, [...]. (p. 28) Mijnheer Daman en zijne erfgenamen is, bijvoorbeeld in vergelijking met Serafine, niet zo'n belangrijke novelle wat de vrouwelijke personages betreft. Toch worden er zijdelings enkele interessante opmerkingen gemaakt, waardoor ook deze novelle een plaats verdient in dit overzicht. | ||||||||||||||||||||||
Juffrouw Leocadie StevensJuffrouw Leocadie Stevens schetst een van de mooiste vrouwenportretten uit het oeuvre van Rosalie Loveling. In deze novelle volgen we het hoofdpersonage, Leocadie dus, vanaf haar achttiende tot ze een volwassen vrouw van veertig is. In die periode leren we Leocadie kennen als een zeer mooie en zeer verstandige vrouw: ze gaat geregeld discussies aan met haar gouvernante en ook uit de gesprekken met David Hartmann, de jongeman op wie ze verliefd wordt, blijkt dat ze niet dom is. Maar boven alles is ze een zeer gevoelig en zeer oprecht iemand. Er zijn talrijke voorbeelden hiervan te vinden in de novelle: Leocadie houdt zielsveel van David, maar omdat ze evenveel van haar vader houdt, weigert ze zonder haar vaders toestemming te trouwen, zelfs al is ze meerderjarig. Ze weet dat die beslissing haar levenslang ongelukkig zal maken, maar ze verkiest haar vaders geluk boven het hare. Haar ‘stiefzoon’, Victor, mag wel met een joods meisje trouwen, omdat Leocadie hem dat geluk wel gunt. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| ||||||||||||||||||||||
Omdat Leocadie eerlijk is, heeft ze moeite om haar gevoelens te verbergen: Isidoor, een verwaande jongeman die op haar verliefd is, kan ze niet uitstaan, en op een aantal subtiele manieren geeft ze hem dat ook te kennen, maar Isidoor vangt haar hints niet op. Leocadie moet ook niet echt van haar stiefmoeder weten en de relatie tussen die twee is dan ook erg koel. Zij maken geen ruzie, maar ze gedragen zich als vreemden tegenover elkaar. Een en ander heeft te maken met de positie die de stiefmoeder inneemt binnen het gezin. Zij wordt namelijk de nieuwe meesteres des huizes en neemt dus de taken over van Leocadie. Die had er zich nochtans op verheugd om de baas te kunnen zijn in huis: [...] het is zulk een verblijdend vooruitzicht voor een jong meisje te weten, dat zij nu geheel alleen meesteres des huizes gaat worden, en er niemand meer daar zal zijn, om haar te berispen en te gebieden. (p. 56) Bij de aankondiging van het nakende huwelijk van haar vader reageert Leocadie dan ook als volgt: ‘Het is een groot ongeluk voor Frits en voor mij,’ zegde zij, zoodra zij van hare ontsteltenis genoeg bekomen was om te kunnen spreken; ‘nu is het uit met onze vertrouwelijkheid en vrijheid.’ (p. 87) De stiefmoeder wordt dus duidelijk als een bedreigende factor beschouwd. Bij de aankomst van de nieuwe vrouw van mijnheer Stevens blijkt trouwens al meteen dat een deel van Leocadies angsten bewaarheid wordt. Binnen de kortste keren worden haar namelijk een aantal privileges afgenomen: Leocadie gaf haar de sleutels af opzettelijk in haars vaders bijzijn, als aan de nieuwe meesteres des huizes, en liet haar ook bij het avondmaal hare plaats over, de plaats aan haars vaders zijde. (p. 89) Hoewel de stiefmoeder in dit specifieke fragment een beetje negatief wordt voorgesteld, doet zij toch moeite om de veranderingen binnen het gezin Stevens zo gemakkelijk mogelijk te laten verlopen: ‘Zij deed haar best om aan iedereen te behagen, en sprak te veel om altijd iets belangrijks te kunnen zeggen.’ (p. 90). De stiefmoeder neemt dus de bevoorrechte positie in van Leocadie, maar dat duurt niet lang, want na een jaar sterft zij al aan de pokken. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| ||||||||||||||||||||||
In deze novelle komt ook de macht van vrouwen aan bod: Leocadie weet dat ze van haar vader niet zal mogen trouwen met de jood David Hartmann, maar ze is er ook van overtuigd dat ze haar vader wel zal kunnen overhalen. De volgende fragmenten bewijzen dit. Maar haar vader! Hoe zou zij zijne toestemming verkrijgen? Zij hoopte hem door haar smeeken eindelijk over te halen; [...] (p. 77) Dat had Leocadie natuurlijk beter niet gezegd. Haar vader wordt er alleen maar koppiger van. Hij geeft haar wel de tip om van huis weg te lopen als ze meerderjarig is. Maar dan heeft haar vader blijkbaar nog rechten op haar, want in de tekst vinden we daarover het volgende terug: ‘Zou zij [= Leocadie] in staat zijn hem [= mijnheer Stevens] bij hare meerderjarigheid tegen wil en dank te verlaten, en hem de schande aan te doen de wet in te roepen?[...]’ (p. 83).
Als haar vader haar dan 22 jaar later toch de toestemming geeft om te trouwen, dan weigert Leocadie om David na al die jaren gelukkig te maken. Ze berust in haar eenzaamheid.
Juff ouw Leocadie Stevens is dus niet louter een mooi vrouwenportret, de novelle geeft ook een goed beeld weer van een gezinssituatie met een nieuwe moeder. Bovendien wordt ingegaan op de verschillende religieuze achtergronden van de personages. In tegenstelling tot andere novelles eindigt deze overigens niet positief. Leocadie blijft ongelukkig. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| ||||||||||||||||||||||
Po en PaolettoHet enige vrouwelijke personage van belang in deze novelle is Po. Po is echter geen gewoon meisje. Ze is doofstom en dat heeft erg zware consequenties. Omdat ze door haar leeftijdsgenootjes gemeden wordt, houdt ze zich bezig met boosaardige dingen: Zij kwelde en tergde de dier jes; zij achtervolgde met een zweepje de puidjes en hagedisjes, of zocht het kruidje duivelsbeet, waaruit eene zoo schoone witte melk vloeit, en streek dat brandig sap over haar eigen gelaat, hetgeen voor gevolg had, dat zij met een paar ontsteken oogscheten en gezwollen lippen naar huis moest komen. (p. 119) Het wrede gedrag van Po is te wijten aan haar handicap, want: Eilaas, de stem van het geweten wordt niet duidelijk vernomen door zulk een doofstom kind, aan hetwelk men ze nooit kan doen hooren. (p. 118) Maar dit gedrag kent nog een andere, veel logischere, oorzaak: Zij was onmeedoogend geworden, omdat zij bij de kinderen slechts boosheid en kwaadwilligheid had ontmoet. (p. 119) Alles verbetert, wanneer Paoletto arriveert. Omdat Po een vriendje heeft, hoeft ze geen dieren meer te kwellen. Ze gaat, in tegenstelling tot voorheen, zich heel vriendelijk gedragen en is lief voor iedereen. Maar als Paoletto ouder wordt en zich minder van Po gaat aantrekken, verandert haar houding opnieuw. Zij wordt slecht, zoals ze vroeger was. Toch brengt Rosalie Loveling verzachtende omstandigheden naar voren, zelfs als zij het huis van Paoletto in brand steekt: Eilaas! het doofstomme kind kende niet ten volle het verschil tusschen goed en kwaad: zij wist niet, hoe misdadig zij handelde! (p. 139) In de novelle staat niet precies waaraan Po sterft, maar Rosalie Loveling laat het uitschijnen alsof zij beseft welke boosaardige daad zij gedaan heeft, en aan dat besef gaat ze dood. Haar ouders denken dat hun de schuld treft, want zij menen dat ze gestorven is doordat ze van huis weggestuurd werd. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| ||||||||||||||||||||||
Wat de vrouwenproblematiek betreft is deze novelle niet zo interessant, hoewel er een opmerkelijke passage in voorkomt: ‘Ik ben verwonderd, dat ge niet trouwt,’ zei de Baron, ‘ge zijt ook van de jongsten niet meer, en het begint tijd te worden naar eene vrouw om te zien, als gij in uwe oude dagen wilt verzorgd worden en niet verlaten zijn.’ (p. 129) Hier wordt de taak van vrouwen op een specifieke manier gedefinieerd. De omstandigheden van dit gesprek spelen echter een rol. De baron wil namelijk weten of Guiseppe getrouwd is, en dus gooit hij hem een visje toe. Guiseppe gaat wijselijk niet op de vraag in.
Po en Paoletto is een van de triestige novellen uit het oeuvre van Rosalie Loveling. Ze geeft zeer mooi het leven weer van de arme Po, met de afstandelijkheid die haar zo typeert. Terloops schenkt ze opnieuw aandacht aan de volkse gebruiken. Terwijl ze in Juffrouw Leocadie Stevens dieper ingaat op de religieuze achtergronden, verwerkt ze nu het probleem van het vaderland in haar novelle. Guiseppe woont al jaren in Vlaanderen, maar toch voelt hij zich er niet zo thuis.
In Nieuwe novellen komen er een aantal interessante aspecten naar voren in verband met de vrouwenproblematiek. Vooral Juffrouw Leocadie Stevens biedt heel wat informatie. Mijnheer Daman en zijne erfgenamen en Po en Paoletto zijn iets minder expliciet in dat opzicht, maar toch worden in beide novellen interessante vrouwentypes geportretteerd. | ||||||||||||||||||||||
Polydoor en Theodoor en andere novellen en schetsen (1883)Ga naar voetnoot(10)Polydoor en Theodoor en andere novellen en schetsen neemt een speciale plaats in binnen het oeuvre van Rosalie Loveling. De novellen | ||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| ||||||||||||||||||||||
wijken af van hun voorgangers uit de vroegere bundels. De schrijfster gaat hier namelijk vooral beschouwend te werk. Haar personages zijn niet langer realistische mensen, maar worden tot typen of karikaturen herleid. Slechts een deelaspect van de persoonlijkheid van het personage wordt dus in de verf gezet. Daardoor wordt het ook moeilijker om de vrouwelijke personages te bespreken. Desalniettemin kunnen we ook uit deze novellen heel wat zaken halen die verband houden met de vrouwenproblematiek.
Deze bundel, die een aantal jaar na de dood van de oudste zus verscheen, bevat negen verhalen van de hand van Rosalie Loveling. De novellen worden hierna niet allemaal behandeld: verhalen als De hond en Onbehendige troostwoorden zijn bijvoorbeeld niet interessant wat de vrouwenproblematiek betreft. De overige novellen die wel besproken worden zijn: Het eenig kind, De gierigheid, Kinderverdriet, Beloften en bedreigingen en Mijn verre neef. | ||||||||||||||||||||||
Het eenig kindIn Het eenig kind kunnen we niet echt spreken van personages. Aangezien dit een beschouwend stukje is, moeten de figuren erg herkenbaar blijven. De ouders zijn dan ook geen echt uitgewerkte personages, maar eerder stereotypen.
Maar ook dit stereotiepe beeld van een moeder is interessant. In de novelle komt zij namelijk naar voren als een zachtaardige en manipuleerbare vrouw. Het kind krijgt alles van haar gedaan. Het gaat zelfs zo ver dat de moeder zich bij het kind moet verontschuldigen, omdat het zijn potlood is kwijtgespeeld: [...]. En nu begint Moeder te vleien en te smeeken, en zij belooft hem een ander potlood, evenals het eerste te koopen, [...]. (p. 140) Bovendien is zij diegene die het kind helpt met zijn huiswerk en zij moet zorgen dat alles in orde is.
Het valt ook op dat Rosalie Loveling ofwel beide ouders berispt, ofwel de moeder alleen. Nergens wordt de vader alleen aangespro- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| ||||||||||||||||||||||
ken. Zelfs het laatste fragment, waarin de schrijfster op de gij-vorm overschakelt, geldt eigenlijk voor beide ouders.
Ten slotte kan de aandacht nog worden gevestigd op Rosalie Lovelings woordkeuze: Ook maakt het [= het kind] dijkwils [sic] misbruik van Vaders zwakheid, van Moeders toegevendheid, en volgens dat het zich wijs gedraagt of niet, is men opgruimd of terneergeslagen in huis. (p. 131; mijn onderstreping - B.C.) Dit korte fragment geeft duidelijk Rosalie Lovelings mening weer: vader is zwak, want hij kan niet aan de wensen en grillen van zijn zoontje weerstaan. Hetzelfde geldt voor de moeder van het kind, maar in dat geval spreekt de schrijfster van toegevendheid, duidelijk een minder negatief geconnoteerd woord.
Het eenig kind is een interessante novelle, al was het maar omdat het stereotiepe beeld van vrouwen als makkelijk manipuleerbare wezens hier bevestigd wordt. | ||||||||||||||||||||||
De gierigheidIn dit beschouwend stukje komt er een vrouwelijk personage aan bod. Rosalie Loveling schetst het ontroerende portret van een gierige grootmoeder en die ‘heeft het wel zeker nooit geweten, dat zij [= haar kleinkinderen] haar voor eene gierige grootmoeder hielden.’ (p. 154). De moeder van den dorpsdokter was ook een gierig vrouwtje, die daarom niet naliet veel gaven te bezitten, menige goede daad te verrichten; want hare gierigheid was van eenen zachten aard. (p. 150) De gierigheid van de grootmoeder zit in de kleine dingen: als ze wafeldeeg bereidt, lengt ze de melk altijd aan met een beetje water; ze doet maar de helft van de aanbevolen hoeveelheid gist in het deeg,... Daarmee berokkent ze zichzelf alleen schade, want doordat de deeg minder goed kan rijzen, is die maar half zo lekker. ‘Wat kon zij met het overgebleven brokje [gist] doen? Hoegenaamd niets, [...].’ (p. 152). Ook krijgen haar kleinkinderen maar een half glas wijn. Als | ||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| ||||||||||||||||||||||
zij klagen dat ze te weinig hebben, zorgt grootmoeder voor een oplossing: ze voegt water bij de wijn. Daardoor bederft ze opnieuw de smaak, maar ze heeft dan toch niet meer wijn verspild. Maar de kleinkinderen nemen haar niets kwalijk, want ‘Grootmoeder had hen allen wel lief, en zij haar ook.’ (p. 153).
De grootmoeder is in wezen wel een goed mens. Haar buurvrouw is arm en ziek, en dus laat zij haar appels bezorgen. Ze is natuurlijk wel zo gierig, dat het steeds de rotste appels zijn, die de zieke vrouw krijgt. Als de boerenzoon van een van haar pachters langskomt, geeft ze hem ‘eenen versleten, blinden halven frank’ (p. 154) en de jongen krijgt ook nog ‘twee mislukte, ha halfverbrande wafels’ in zijn handen geduwd. Rosalie Loveling beschrijft dit alles met een zekere ironie. De grootmoeder valt immers door de mand bij haar eigen kleinkinderen: ‘Let wel op, als gij later ooit wafels bakt, de melk enkel te doen warm worden, indien gij ze moest laten koken, zoudt gij uwe wafelen uit het ijzer niet krijgen.’ Aangezien dit geen verhalende novelle is, maar eerder een beschouwend stukje, kunnen we de grootmoeder niet echt een personage noemen. Ze dient gewoon als voorbeeld van een gierig vrouwtje. De vrouwenproblematiek kunnen we niet behandelen, want die komt niet aan bod in De gierigaard. | ||||||||||||||||||||||
KinderverdrietIn deze ‘novelle’ stuiten we op hetzelfde probleem als in De gierigaard: de novelle vormt geen verhaal, dus is het moeilijk om over personages te spreken. Maar toch komt er in deze beschouwing een interessante vrouwelijke figuur aan bod. Het gaat hier om de moe- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| ||||||||||||||||||||||
der van het jongetje, dat als vijftienjarige knaap niet mee mag naar Frankrijk. Deze moeder wordt uitgebreid getypeerd als een onverschillige en onachtzame vrouw. Haar eigen zoon zegt over haar: Mijne moeder was op straat eene zeer sierlijk geklede dame, maar in huis bemoeide zij zich weinig met de huishouding, [...]. Het was de dochter van eenen militairen-dokter, die te huis niet veel anders gedaan had dan te paard rijden en klavier spelen. [...]. De oude Marianne, hare dienstmeid, stond aan het hoofd der huishouding; onze moeder trok zich niets aan, [...]. (p. 175-176) Zijn vader, een gerespecteerd apotheker, ‘had dikwijls woorden met mijne moeder voor hare zorgeloosheid’ (p. 176). Het is inderdaad zo dat de vrouw zich onverschillig gedraagt. Het huishouden kan haar gestolen worden en ze is ook geen toegewijde moeder, zoals de jongen vertelt: [...], en ik werd dikwijls weggezonden, als ik haar vroeg om mijne les op te zeggen. Zij had geenen tijd, zei zij, en ik moest spelen. (p. 176-177) Een buurvrouw herstelt de kleren van de jongen, want zijn moeder ziet het niet als er een gat in zijn mouw zit. Bovendien heeft de jongen wel pech met zijn kleren, want die worden door de naaister vervaardigd uit de kleren van zijn broers. Maar al zijn knopen zijn aan de verkeerde kant op zijn kleren bevestigd, ‘zooals het gewoonlijk is, wanneer eene vrouw manskleederen vervaardigt, omdat vrouwenkleederen juist anders toegedaan worden.’ (p. 183). Andere mensen moeten de jongen erop wijzen dat hij linkshandig is, want ‘men had daar tehuis nooit op gelet.’ (p. 184). Het is dus duidelijk dat de kleine jongen zich thuis genegeerd voelt.
Toch ziet de jongen zijn moeder graag, zelfs al doet ze hem veel verdriet. Zijn vader weigert zijn toestemming te geven, als de jongen naar Frankrijk wil gaan, maar hij wanhoopt niet: | ||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| ||||||||||||||||||||||
[...]. het is Vaders toestemming niet, die de gewichtigste is voor een kind, het is die van Moeder, [...]. (p. 188). Is dit een allusie op het meesterschap van vrouwen, of is het typisch voor kinderen om de toestemming van hun moeder te verkiezen boven die van hun vader?
Overigens is deze vrouw ook niet een al te beste echtgenote, althans niet voor de buitenwereld. De apotheker ziet zijn vrouw graag, alhoewel hij het soms ook op zijn heupen krijgt van haar onverschilligheid. De buren beklagen de man dan ook, ‘omdat hij eene zorgelooze vrouw had, die zich hare kinderen niet aantrok, en alles liet verloren gaan.’ Maar dan ‘berispte [bij] haar streng over hare onachtzaamheid en onverschilligheid voor alles, wat de huishouding en kinderen betrof’ (p. 177). Vervolgens zorgt de moeder dat alles in orde is, zodat haar man niet meer hoeft te klagen, en alles is dan weer koek en ei tussen de twee. Kinderverdriet is net zoals De gierigaard een beschouwende novelle, maar dat neemt niet weg dat er opnieuw interessante informatie wordt geboden in verband met de vrouwenproblematiek. | ||||||||||||||||||||||
Beloften en bedreigingenHet enige vrouwelijke personage in Beloften en bedreigingen is de moeder van het gezin. Haar belangrijkste rol in deze novelle is die van bemiddelaar tussen haar man en haar kinderen. Het rijtuig staat aangespannen, en Moeder, die het met u [= de vader] eens is, vraagt, of de jongens ook mogen meegaan? [...]. De knapen zien elkander schalks aan, maar de kleine meisjes, die het ernstig opnemen, beginnen te schreien en te smeeken, en Moeder doet de jongens vergiffenis vragen, en ze gaan mee. (p. 215; mijn onderstreping - B.C.) Zij is eigenlijk diegene die ervoor zorgt dat de bedreigingen niet uitgevoerd worden, dus kan de reprimande van Rosalie Loveling even goed op haar toegepast worden als op haar man.
Zij is ook diegene die het eerst ingrijpt als haar kinderen iets verkeerds doen: | ||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| ||||||||||||||||||||||
Moeder wordt gewaar, dat ze in het korenveld veel verwoesting aanrichten en zendt de knapen zeggen, dat zij hun verbiedt het koren plat te loopen; [...]. (p. 212) De jongens gehoorzamen echter niet aan hun moeder, en dan pas grijpt de vader in, door te zeggen dat hetgene wat ze gedaan hebben, fout is. Vervolgens geeft de moeder hun op haar beurt een opmerking: ‘Moeder verbiedt het hun ook en verklaart, dat ze nooit meer met haar zullen meegaan.’ (p. 212). In deze novelle heeft de moeder trouwens vrij weinig gezag, want alles wat ze verbiedt, doen haar kinderen toch.
Beloften en bedreigingen is een zeer interessante novelle. Niet alleen doet Rosalie Loveling hier haar principes over de opvoeding uit de doeken; voor het eerst wordt hier ook de vader als de echte ‘meester’ aangeduid. Hij wordt weliswaar zeer beïnvloed door zijn vrouw, en die kan van hem bijna alles gedaan krijgen, maar uiteindelijk heeft hij in deze novelle het laatste woord. | ||||||||||||||||||||||
Mijn verre neefDeze novelle handelt over een man, die plotseling zijn neef en diens verkwistende familie op bezoek krijgt. Het vrouwelijke personage in deze novelle, de vrouw van de neef, leent zich uitstekend tot deze bespreking. Net als de andere personages wordt ook zij niet bij naam genoemd. Het enige personage, waarvan de naam gekend is, is het zoontje van de familie, Noël.
Van deze dame wordt een heel negatief beeld geschetst. Zij is diegene die al het geld van de ik-persoon verspilt. Hier volgen enkele voorbeelden: [1] Zijne vrouw ontvangt en beantwoordt ook veel brieven. Mijn papier, mijne omslagen, en vooral mijne postzegels verdwijnen, dat gij er geen denkbeeld van hebt. ( p. 224) | ||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| ||||||||||||||||||||||
behooren. Zij heeft een abonnement genomen en rijdt bijna alle dagen uit. (p. 225) Zelfs met de meid is er een probleem: doordat er drie personen meer zijn, wordt het huis sneller vuil, en moet zij dus meer langskomen. Ook dat jaagt de ik-figuur natuurlijk op kosten.
Toch heeft de dame enkele aspecten die in haar voordeel pleiten, maar die gelden dan weer voor alle vrouwen: Haar man maakte haar een compliment over haren goeden smaak, en zegde, dat er toch overal eene vrouw moet zijn om alles te versieren en te veraangenamen. (p. 230) Haar man is nu natuurlijk niet de minst bevooroordeelde persoon, maar toch maakt zijn uitspraak veel duidelijk. Zoals we hiervoor al hebben opgemerkt, was de voornaamste taak van vrouwen hun echtgenoten verstrooiing te brengen na een zware werkdag. Verstrooiing brengen houdt in: piano spelen, tekenen, kantwerkjes maken en dus blijkbaar ook het huis mooi in orde brengen.
Over de vraag van het meesterschap binnen het gezin kan er ook geen twijfel bestaan: de dame heeft duidelijk alle touwtjes in handen. Bij de hernieuwde kennismaking tussen de neef en de ik-figuur, neemt de neef wel eerst het woord, maar de belangrijkste dingen worden door zijn vrouw gezegd. Zij schrikt er bovendien niet voor terug een beetje emotionele chantage te gebruiken, zodat de ik-figuur zijn toestemming wel moet geven: Maar nu nam de dame het woord, en zegde mij, dat haar man nooit aan mijne vriendschap getwijfeld had, en zoo overtuigd was, en dat hij met vrouw en kind bij mij de gulhartigste gastvrijheid zou vinden, dat hij zelfs verwaarloosd had mij van zijne aankomst vooraf kennis te geven. (p. 220) | ||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| ||||||||||||||||||||||
Ook het volgende fragment wijst op het meesterschap van de dame: ‘Hoor, vriend, ge wordt al stilletjes een oud jonkman, en men ziet wel, dat ge niet gewoon zijt met dames om te gaan. Mijne vrouw kan den reuk uwer pijp niet verdragen, en durft het u niet zeggen.’ De dame is duidelijk de meesteres in het gezin, maar ze laat wel haar man het vuile werk opknappen. Hij is diegene, die moet zeggen dat er niet gerookt mag worden in de eetkamer, en hij, die perfect Vlaamsch (p. 222) spreekt, is diegene die moet zeggen dat het gesprek in het Frans moet gevoerd worden.
De dame drijft het zelfs zover, dat de ik-figuur beschaamd is om te roken in zijn eigen huis. Hij steekt zijn sigaar op in de gang en vervolgens komt hij af en toe in de deuropening van de eetkamer staan, om toch aan de Franse conversatie deel te kunnen nemen. Hij zegt hierover: De tabak drijft mij uit mijne kamer, en van mijne gewone plaats, waaraan ik houd. Het is de beste, ook al heeft de vrouw mijns vriends er aldra bezit van genomen. (p. 223) De dame houdt net zoals haar man weinig rekening met andermans gevoelens, en ze doet datgene waar zij zin in heeft. Steeds is het haar man die ofwel haar gedrag goedkeurt - alsof hij een andere keuze heeft -, zoals wij bijvoorbeeld konden zien bij het aankopen van de bloemen.
Ook tegenover de meid laat de dame haar gezag gelden: Mijne oude meid knort, dat zij 's morgens voor den eenen koffie, voor den anderen thee, voor den kleine chocolade gereed te maken heeft, en alle oogenblikken naar boven gescheld wordt door de Fransche dame. (p. 224) | ||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| ||||||||||||||||||||||
Toch is het een interessant vrouwenportret dat Rosalie Loveling ons hier voorschotelt. De dame is natuurlijk niet sympathiek, maar er zullen ongetwijfeld een aantal vrouwen zich tijdens het beleg van Parijs zo gedragen hebben. Want uiteraard was de neef en zijn vrouw niet de enige Vlaming bij wie Fransen kwamen schuilen: ‘Er zijn in stad eenige dames harer kennis, die, evenals zij, bij hare verwanten eene schuilplaats zijn komen zoeken.’ (p. 226) Polydoor en Theodoor en andere novellen en schetsen is van een heel ander kaliber dan de twee vorige novellenbundels. Alhoewel deze verzameling negen verhalen bevat, kunnen we alleen Mijn verre neef als een echte novelle beschouwen. De andere acht verhalen, waarvan er hier vier uitgebreid werden besproken, zijn eerder beschouwende stukjes te noemen. De rode draad in de bundel is de aandacht die Rosalie Loveling schenkt aan de opvoeding van kinderen en aan de rol van vrouwen. In Gierigheid, Kinderverdriet, Beloften en bedreigingen en Mijn verre neef werden ook enkele interessante aspecten van de vrouwenproblematiek belicht.
In wat volgt gaan we opnieuw de theoretische kant op. Dan komt namelijk de visie van Rosalie Loveling aan bod in verband met het onderwijs van vrouwen en de positie van de tweede vrouw binnen het huwelijk. | ||||||||||||||||||||||
Twee beschouwende novelles:Iets over het onderwijs der vrouw en Uwe tweede vrouw
Iets over het onderwijs der vrouw en Uwe tweede vrouw, die ook in Polydoor en Theodoor en andere novellen en schetsen gebundeld werden, nemen een speciale plaats in het oeuvre van Rosalie Loveling in. Net zoals Het Meesterschap gaat het hier namelijk om teksten, die de persoonlijke opvatting van Rosalie Loveling weergeven. Iets over het onderwijs der vrouw is veeleer een traktaat dan een novelle te noemen. Uwe tweede vrouw is een novelle met een sterk programmatische boodschap.
Rosalie Loveling heeft twee stokpaardjes: een ervan is de opvoeding van kinderen. Dat onderwerp werd al in Het eenig kind, Beloften en bedreigingen en in Kinderverdriet uitgebreid behandeld. Haar andere | ||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| ||||||||||||||||||||||
geliefkoosde onderwerp is de positie van vrouwen. Daar gaat zij in Iets over het onderwijs der vrouw en Uwe tweede vrouw dieper op in. | ||||||||||||||||||||||
Uwe tweede vrouwIn Uwe tweede vrouw behandelt Rosalie Loveling de problematiek die gepaard gaat met een tweede huwelijk. Dat doet ze op een zeer indringende wijze, door in de novelle steeds opnieuw rechtstreeks de man toe te spreken. In andere novellen heeft ze ook al sporadisch de gij-vorm gebruikt, maar in Uwe tweede vrouw is het verhaal consequent in de tweede persoon enkelvoud geschreven, zoals de titel van de novelle al aangeeft.
Bovendien is het opvallend dat Rosalie zo vaag blijft. De man omschrijft ze als volgt: Een der grootste fabrikanten onzer stad, in handelsbetrekkingen met de verstafgelegene landen, voorzitter van het handelstribunaal, en weduwenaar met drie kinderen, [...]. (p. 110) Nergens komen we de naam te weten van die man, noch de naam van zijn tweede bruid, hoewel ons toch een kleine hint gegeven wordt: ‘zij draagt den naam uwer eerste vrouw.’ (p. 114). Rosalie Loveling houdt de situatie en de personages dus zo algemeen mogelijk zodat zoveel mogelijk lezers er zich verwant zouden kunnen bij voelen.
In deze novelle schenkt Rosalie Loveling heel veel aandacht aan de positie van de tweede vrouw binnen het huwelijk. Bovendien behandelt ze zowel het perspectief van de echtgenoot als dat van de echtgenote. Beide kanten worden dus belicht, alhoewel het duidelijk is dat de schrijfster partij kiest voor de jonge vrouw.
Rosalie Loveling keurt een tweede huwelijk niet af; integendeel, ze is er zelfs een groot voorstander van. Haar eigen moeder is een tweede maal in het huwelijksbootje getreden en vele van haar personages zijn opnieuw getrouwd (cfr. Jan-oom en Belle-Trezeken). | ||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| ||||||||||||||||||||||
De noodzaak tot hertrouwen heeft in andere novellen eerder een financieel kantje, maar voor deze novelle geldt dat niet. De weduwnaar is immers zeer rijk. Dus geeft Rosalie ons een andere, zeer aannemelijke reden: ‘De natuur duldt geenen eeuwigen rouw; [...]’ (p. 109). Ze vervolgt met [...]; het dagelijksch leven wordt allengs hernomen, de gewone bezigheden minder verwaarloosd; men wordt er aan gewoon naar hen niet meer te verlangen, die niet terugkomen kunnen, en niet meer uitsluitend aan hen te denken; de levenden nemen de plaats der dooden in, en de troost dringt zich aan ons op: hij komt ongezocht, opgeroepen, ongewild. (p. 109-110) Na het rouwproces volgt er dus berusting, en men vergeet de dode niet, maar men denkt er minder aan. Volgens de schrijfster is het dus een natuurlijk proces, dat iedereen moet doormaken. Iedereen vindt het dan ook de normaalste zaak van de wereld dat de man, na de dood van zijn vrouw, zijn leven weer probeert te hervatten. De weduwnaar heeft het er in het begin wel wat moeilijk mee: De eerste maal verwierpt gij die gedachte, als eene beleediging der dierbare doode aangedaan; maar zij kwam weder, gij werdt er aan gewoon ze te gedoogen, en begont naar uwe verwanten en vrienden te luisteren, als zij er u van spraken. (p. 111) Hij draait dus langzaam aan bij, want [...] tehuis, waar ge toch het gelukkigst haddet moeten zijn, daar ontbrak u wel veel! Ja uwe naastbestaanden en vrienden hadden gelijk: daar ontbrak de meesteres des huizes, de moeder der kinderen; - en de gedachte aan een tweede huwelijk begon u minder af te schrikken. (p. 112; mijn onderstreping - B.C.) Belangrijk bij dit fragment is het feit dat Rosalie Loveling hier opnieuw spreekt over de meesteres des huizes. Opnieuw een bewijs dat zij ervan overtuigd is dat vrouwen binnen het gezin de baas zijn. Toch blijkt uit de rest van de novelle dat de jonge vrouw eigenlijk niet meer dan een slaafje is van de kinderen en (van) haar man. Omdat de kinderen zo jong zijn, is het logisch dat de weduwnaar een nieuwe moeder voor hen zoekt, maar de tweede vrouw is | ||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| ||||||||||||||||||||||
niets meer dan een moeder voor de kinderen, zoals hierna nog zal blijken.
Bij de zoektocht van de man naar een geschikte echtgenote, valt zijn oog op een gouvernante. De bewijzen dat zij een goede moeder zou zijn, liggen er voor het rapen: ‘De meisjes, wier opvoeding zij bestuurt, zijn haar innig verkleefd: een treffend voorbeeld, dat u duidelijk aantoont, dat het niet onmogelijk is voor eene vrouw kinderen lief te hebben, die niet de hare zijn.’ (p. 113-114). En alsof dat nog geen reden genoeg is, bedenkt de man ook nog: ‘Overigens, zij is niet jong meer, en in dit geval schijnt het een voordeel te wezen; zij is wel vijf en twintig jaar oud, en dus ten volle geschikt om van den beginne af de rol van huismoeder te vervullen.’ (p. 114).
De functie die de jonge vrouw toebedeeld krijgt, ligt dus van meet af aan vast: ze moet huismoeder zijn.
Tot zover kwam het standpunt van de man naar voren; nu mag ook de toekomstige moeder haar zegje doen: zij wil met plezier in het huwelijk treden, want ‘uw omgang is aangenaam, uw stand in de maatschappij schitterend.’ (p. 115). Alvorens in het huwelijk te treden, moet zij wel nog een aantal zaken beloven: ze moet de kinderen beschouwen, behandelen en liefhebben als ging het over haar eigen kinderen. De vrouw stemt hiermee in en wil die belofte nimmer breken.
Rosalie Loveling stelt zich hierbij vragen: Uwe kinderen, ha! dat is uw geliefkoosd gesprek met haar, en ofschoon zij weinig ondervinding heeft, en nooit met kleine kinderen heeft omgegaan, misschien omdat zij zoo weinig ondervinding van dien aard heeft, vindt zij er geene zwarigheid in de jonge weesjes tot moeder te verstrekken. (p. 115) Dan volgt er een bizarre passage in de novelle: de nieuwe moeder moet voorgesteld worden aan de oude schoonvader van de man. Die gaat akkoord met het huwelijk en is zelfs zeer ingenomen met de keuze van zijn schoonzoon, zelfs al neemt de vrouw ‘de plaats in van zijn eenig kind’ (p. 116). | ||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| ||||||||||||||||||||||
Ook aan de schoonvader moet het meisje een belofte doen: ze moet ‘waarlijk de moeder mijner kleinkinderen’ (p. 116) worden. De vrouw begrijpt het verkeerd, en zegt dat ze haar best zal doen en alle dagen zal spreken over hun eerste moeder, maar dat verbiedt de schoonvader haar: ‘Gij moet integendeel wel al de dienstboden aanbevelen nooit van de eerste vrouw te gewagen; want ik beschouw u als mijne dochter, en als de moeder der kinderen, niet als mijne schoondochter noch als hunne stiefmoeder.’ (p. 117) Daar heeft de jonge vrouw bedenkingen bij: ongetwijfeld bedoelde de schoonvader het niet slecht, maar ‘het scheen het meisje toch een treurig lot voor een stervende vrouw te moeten denken, dat men aan hare kinderen, zoolang men kan, zal verbergen, dat zij bestaan heeft.’ (p. 117)
Overigens hebben de kinderen van de weduwnaar een heel speciale opvatting van wat het moederschap precies inhoudt. Die kinderen zijn namelijk gewoon om het portret in olieverf ‘moeder’ te noemen. En ‘nu zal er eene wezenlijke moeder komen, als anderer kinders moeder, die kan spreken, en gaan, en klavier spelen, en op wier schoot ze zullen mogen zitten.’ (p. 118) Zoals we al konden zien, was het zeer belangrijk voor een vrouw om een muziekinstrument te kunnen bespelen. Op die manier kon ze een ontspannen sfeer voor haar echtgenoot creëren. De weduwnaar heeft trouwens een verrassing voor zijn tweede vrouw in petto: er werd een prachtig orgel binnengebracht en geplaatst.’ (p. 119) Vervolgens komt de nieuwe vrouw, na het huwelijk, eindelijk bij het gezin inwonen. Vanaf dan begint Rosalie Loveling te insinueren dat de situatie eigenlijk niet zo gezond is. Bij de aankomst van de jonge vrouw, wordt zij namelijk behandeld, door de stiefkinderen, als ‘eene groote pop’. (p. 120)
Haar man wil ook dat zij zelf thuis de kinderen onderwijst. Hoewel de vrouw vindt dat het eigenlijk een slecht idee is, doet ze het toch. Zij meent dat een school een samenleving in 't klein is’ (p. 121), waar kinderen leren omgaan met andere mensen en sociale vaardigheden leren, maar als zij het eerste wat haar man haar vraagt gaat weigeren, | ||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| ||||||||||||||||||||||
zal hij denken dat zij zich niet wil inzetten voor het gezin. Dus legt ze zich bij die beslissing neer. In de tekst staat er letterlijk: De jonge vrouw is van eene heel andere meening. Indien zij zelve kinderen had, zou zij de school bovenal verkiezen, [...]. (p. 121) Toch heeft haar man haar doen beloven, dat ze de kinderen zou behandelen als haar eigen kinderen. Hiermee verbreekt ze eigenlijk al haar eerste belofte.
Rosalie Loveling gaat er ook niet mee akkoord dat de jonge vrouw moet instaan voor het onderwijs van de kinderen: Maar hebt gij er wel aan gedacht, Vader, wat het is kleine kinderen te leeren schrijven en lezen en tellen? Neen, dat hebt gij niet, gij meent, dat gij haar eene kleinigheid vraagt, en zij gelooft, dat zij u eene kleinigheid toestaat. (p. 121) Zij moet altijd voor de kinderen zorgen, want haar man is heel vaak uit. De kinderen maken dan heel veel lawaai en daar kan zij niet zo goed tegen, maar ze tolereert het, want ‘weet, dat ze niet stil kunnen zijn, dat gerucht maken voor hen eene behoefte is, als voor den vogel het zingen, als het kraaien voor den haan. ’ (p. 123) De kinderen kunnen haar niet met rust laten; ze zijn altijd in haar buurt te vinden, zelfs als ze brieven schrijft of zit te schaken. De jonge vrouw zegt het aan niemand, maar de kinderen beginnen danig op haar zenuwen te werken. Ze hoopt echter dat ze aan de drukte gewoon zal worden.
De echtgenoot verandert niets aan deze situatie. Integendeel, hij juicht ze zelfs toe, opnieuw tot groot ongenoegen van Rosalie Loveling: Als gij weduwenaar waart, ontbrak alles aan de weesjes; nu gelooft gij hun door hunne tweede moeder alles te moeten teruggeven: zij is hunne meesteres en speelgenoote; zij draagt al de lasten der huishouding, en behoort zich zelve niet meer toe. Zij moet meer doen voor uwe kinderen dan hunne eigene moeder ooit gedaan heeft, meer dan gij van deze, of van iemand anders ooit haddet durven eischen. (p. 124; mijn onderstreping - B.C.) | ||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| ||||||||||||||||||||||
De man heeft in wezen dus verkeerd gehandeld en te veel verlangd van de stiefmoeder: Gij hebt haar doen beloven uwe kinderen boven alles te beminnen, ware het niet genoeg geweest haar te vragen rechtvaardigen redelijk met hen te handelen. (p. 125) De jonge vrouw gaat langzaam ten onder aan de drukte van het gezin. Ze besluit om bij haar broer te gaan logeren, zonder de kinderen, maar haar man denkt er anders over: ‘De kinderen mogen niet van hunne moeder gescheiden zijn, [...]’ (p. 126), meent hij, en dus moet de vrouw de kinderen meenemen.
Rosalie Loveling vraagt zich nogmaals af: Waarom vergt men van eene tweede vrouw meer dan van de eerste? Men zou van haar iets min moeten verlangen, en begrijpen, dat zij ook oogenblikken heeft, waar ze voor zich zelve zou willen leven, dat zij het recht bezit aan hare aangetrouwde kinderen niet geketend te zijn. [...]. Als gij zoo handelt, schikt gij het derwijze, dat er noodzakelijk een of meer slachtoffers moeten zijn: de moeder of de kinderen. (p. 127-128) De gevolgen zijn dramatisch. De jonge vrouw, oververmoeid door steeds voor drie jonge kinderen te moeten zorgen, is veel vatbaarder voor ziektes en krijgt tyfus. De schrijfster van de novelle laat er geen twijfel over bestaan dat de echtgenoot eigenlijk een groot deel van de schuld op zich mag nemen.
Omdat Rosalie Loveling in Gedichten, de eerste bundel van de zussen, een gedicht publiceerde met als titel De Tweede vrouw, is het interessant de novelle met dit gedicht te vergelijken. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| ||||||||||||||||||||||
De tweede vrouw
Ik was der kindren tweede moeder,
En als ik in de woning kwam,
Daar stonden ze allen rond hun vader,
Gelijk de scheutjes rond den stam.
Hij zette 't kleinste op mijne knieën,
En leî zijn handjen in de mijn',
En zeî dat het mij lief zou hebben,
En dat het zou gehoorzaam zijn.
Ik ging er meê aan 't open venster,
En toonde 't schaapjen in het gras,
En vroeg het, hoe zijn broêrkens heetten,
En zeî, dat ik zijn moeder was.
Het wendde 't hoofd naar de oude vrouwe:
Ik zette 't neêr en liet het gaan;
Zij sprak er stil en minzaam tegen,
Het bleef bij haren zetel staan.
Ik ging tot haar en zeide: ‘Moeder;’
Ik weet niet, of zij 't heeft gehoord,
Zij keek mij strak en vreemd in de oogen,
En stond niet op, en zeî geen woord.
Hun vader zal het nimmer weten,
Wat er toen omging in mijn ziel,
En hoe de stilte van de kindren
Als een verwijt op 't hart mij viel.
'k Heb allen hen tot mij doen komen,
En hen gestreeld, en hen gekust;
Maar 't scheen, of mij hun moeder toeriep:
‘Och, laat mijn kindren toch met rust.’Ga naar voetnoot(11)
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| ||||||||||||||||||||||
Wat meteen opvalt, is dat het gedicht, in tegenstelling tot de novelle, in de eerste persoon enkelvoud is geschreven. Dit heeft tot gevolg dat er in het gedicht maar één gezichtspunt naar voren komt, dat van de tweede vrouw. In Uwe tweede vrouw daarentegen toont Rosalie Loveling drie perspectieven: dat van de echtgenoot, dat van de tweede vrouw, en dat van zichzelf. Als verteller komt ze immers een aantal keren tussen in het verhaal.
Ook de inhoud van het gedicht is anders: terwijl de tweede vrouw in de novelle met open armen ontvangen wordt, staan de kinderen en de schoonmoeder hier heel weigerachtig tegenover de nieuwe moeder. De vrouw dringt zich dan ook een beetje op aan het gezin: ze zegt tegen de kinderen dat ze hun moeder is, terwijl ze hun stiefmoeder is, en haar schoonmoeder spreekt ze meteen al familiair aan met ‘moeder’. Terwijl men dus in de novelle verwoede pogingen deed om de eerste moeder te vergeten, lijkt men er in het gedicht alles aan te doen om de herinnering precies levendig te houden. ‘Maar 't scheen, alsof mij hun moeder toeriep, “Och, laat toch mijn kinderen met rust”.’ (p. 101), denkt de ik-figuur op het einde van het gedicht. Dit is een grimmig slot, dat laat doorschemeren dat de vrouw nog veel problemen zal hebben vooraleer ze aanvaard wordt als nieuwe moeder. Een groter contrast tussen een novelle en een gedicht kunnen we dus bijna niet vinden: de jonge vrouw in de novelle wordt verstikt door de liefde van de kinderen; hier wordt de ik-figuur in kwestie bijna genegeerd door de kinderen.
Rosalie Loveling is erin geslaagd om zowel in het gedicht als in de novelle aan te tonen, hoe groot de problemen wel kunnen zijn voor de tweede vrouw. Ze vraagt de lezer om sympathie, maar dat doet ze op de manier die haar eigen is: ze geeft de naakte feiten weer en vervolgens contrasteert ze die met haar nuchtere kijk op de zaken. In beide gevallen moet de lezer Rosalie Loveling wel gelijk geven: de positie van de tweede vrouw is zeker niet de makkelijkste. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| ||||||||||||||||||||||
Iets over het onderwijs der vrouwIets over het onderwijs der vrouw is een pleidooi van Rosalie Loveling om het onderwijs voor vrouwen grondig te herzien. Dit traktaat - we kunnen het immers geen novelle noemen - valt meteen met de deur in huis: Er komt een treurig tijdstip in het leven der vrouw, dát wanneer haar zoon je begint te zien, dat zij onwetend is. (p. 201) Rosalie Loveling stelt vast, dat vrouwen door hun kinderen in verlegenheid worden gebracht, omdat die vragen stellen, waarop zij niet kunnen antwoorden. De reden waarom zij het antwoord niet weten, is ‘enkel omdat men het haar niet geleerd heeft, en geenszins omdat zij zoo iets niet leeren kon.’ (p. 202)
De kinderen, vooral dan de jongens, beginnen zich op een bepaalde leeftijd te schamen voor hun moeder en haar onwetendheid. Ze voelen zich dan ook verheven boven hun mama en hun zusjes, omdat zij wel het Griekse alfabet kennen, en wel Homeros kunnen lezen. Nadat ze nu aan de kaak gesteld heeft wat de gevolgen zijn van het huidige onderwijs van vrouwen - met name de minachting van de kinderen -, begint Rosalie Loveling aan haar echte pleidooi: Indien het den vrouwen vergund ware dezelfde leergangen als de mannen te volgen, zou men er van beide zijden enkel kunnen bij winnen, de jongelingen zouden niet zoo verwaand, de meisjes niet zoo ijdel noch zoo onwetend zijn. (p. 203) Rosalie Loveling geeft, eerlijk als ze is, toe dat er geen wet is die verbiedt vrouwen ‘haren geest te ontwikkelen’ (p. 206). Maar een vrouw kan geen hoger onderwijs volgen, als haar lager onderwijs niet goed genoeg is om haar op dat hogere onderwijs voor te bereiden. Iemand die zijn dochter zo'n opvoeding wil geven, moet ongelooflijk veel geld investeren in huisleraars. Praktisch gezien is dergelijk privéonderwijs, om de meisjes de jongens te laten bijbenen, bijna niet haalbaar.
Rosalie Loveling besluit haar traktaat op een enigszins verzoenende wijze: | ||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| ||||||||||||||||||||||
Dat men ten minste de vrouwe late beproeven, tot hoever zij hare geestvermogens ontwikkelen kan. Eenige jaren zullen genoeg zijn om te bewijzen, wat zij leeren kan, en waartoe haar verstand onvatbaar is. (p. 209) De schrijfster van de beschouwende novelle laat er geen twijfel over bestaan: het huidige onderwijs voor vrouwen schiet tekort. Er is echter een nuance: Rosalie Loveling is niet van plan om het hele onderwijssysteem af te schaffen: Wij zullen hier niet onderzoeken, wat een jong mensch eigenlijk het best zou leeren, wij willen alleen den wensch uiten, dat men aan de meisjes hetzelfde leere als aan de jongelingen. (p. 205-206) In de novelle beschrijft ze wat meisjes wel leren: heel eenvoudige dingen. Zo weten zij dat een vlinder in het beginstadium eigenlijk een rups is; dat bijen honing uit bloemen halen;... Ze leren hoe ze handwerk moeten maken en muziekinstrumenten bespelen. Wat zij niet leren, en dat stoot Rosalie Loveling tegen de borst, is Grieks en Latijn. Ook wetenschappelijke vakken worden achterwege gelaten. Daarom weten vrouwen niet waarom ‘voorwerpen, die men op eenigen afstand ziet, ons veel kleiner doet voorkomen, dan zij in de wezenlijkheid zijn.’ (p. 202). Ze kunnen bijvoorbeeld ook niet uitleggen ‘waarbij het komt, dat de vensterruiten soms met damp overdekt worden; [...]’ (p. 201).
Toch genieten een aantal vrouwen een beter onderwijs. Een van deze vrouwen is juffrouw Schänhausen, de gouvernante in Juffrouw Leocadie Stevens. Zij heeft duidelijk lang geleerd, want zij weet het antwoord op de vraag: ‘waarom kleurt de zee van Oostende rood?’. Dat bewijst het volgende fragment: Juffrouw Schänhausen wilde eene wetenschappelijke uitlegging beginnen van microscopische diertjes, die aan de oppervlakte komen en dien gloed verspreiden. (p. 72) In het essay stelt Rosalie Loveling een belangrijke vraag, die de kern van het probleem aanraakt: ‘Waarom dat groot verschil in de opvoeding van den knaap en die van het meisje?’ (p. 203). Hierop geeft ze echter geen antwoord. De schrijfster is namelijk niet geïnteresseerd | ||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| ||||||||||||||||||||||
in oorzaken. Ze wil alleen aantonen dat de situatie niet rechtvaardig is: Waarom laat men de eene hel eener natie in onwetendheid opgroeien, terwijl men alles doet wat mogelijk is, om aan de andere hare volle ontwikkeling te geven? (p. 204) Ze verwijst ook naar de politieke toestand: In de Kamer der Volksvertegenwoordigers is er gezegd, dat de vrouwen niet heel en gansch mogen verwaarloosd blijven, [...]; maar dat hare geleerdheid niet te ver mag gaan, dat meisjes geene geleerde vrouwen mogen worden. (p. 204; mijn onderstreping - B.C.) Natuurlijk voelt Rosalie Loveling zich daardoor persoonlijk aangesproken. Zij stelt dat ‘een vrouw nooit belachelijk [is], omdat zij te veel weet, maar wel, omdat zij soms verwaand genoeg is zich in te beelden, dat zij voor eene geleerde kan doorgaan.’ (p. 204). Daarom is het zeker niet dom dat een meisje, die eventjes les gehad heeft in aardrijkskunde of geschiedenis, beseft dat ze nog niet veel weet, en besluit om de studies verder te zetten. Bovendien, wie heeft het recht om een grens te trekken bij de geleerdheid van vrouwen?
Rosalie Lovelings ultieme argument is opnieuw zeer weldoordacht en, in tegenstelling tot het eerste deel van het betoog, zeer rationeel: Mannen en vrouwen zijn bestemd om te zamen te leven: ware het niet wenschelijk hun dezelfde opvoeding te laten genieten? (p. 205) Sommige mensen vinden dat er voor vrouwen, net zoals voor mannen, universiteiten moeten opgericht worden, maar dat vindt de schrijfster - misschien tegen de verwachtingen in - geen goed idee. Want, ‘wat zou dat baten, als men hare kindsheid verwaarloosd heeft?’. De emancipatie moet dus veel vroeger beginnen. Ze heeft zelf een oplossing voor handen: [...]; het beste middel daartoe [is] het oprichten van Meisjes-gymnasiën, waarin juist hetzelfde programma als dat voor jongens zou gevolgd worden, en waarvan de leeraars en leeraressen zouden genoodzaakt zijn dezelfde proeven van bekwaamheid te leveren, die men nu van degenen | ||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| ||||||||||||||||||||||
eischt, welke zich tot leeraars van het middelbaar onderwijs bestemmen. (p. 207) Met een beter onderwijs zouden vrouwen ook over interessantere dingen kunnen praten. Want nu klagen sommige echtgenoten erover dat hun vrouw zich enkel met ‘beuzelingen’ (p. 207) kan bezighouden, en alleen weet mee te praten over toilet en haartooisel (p. 207), maar Rosalie Loveling stelt zich dan de vraag: ‘Aan wie de schuld?’ (p. 207).
En mannen die vrezen dat vrouwen, eens ze hetzelfde onderwijs als jongens zullen ontvangen, zich niet meer met handwerk zullen bezighouden, hoeven niets te vrezen. ‘Het ligt in haren aard met de handen te willen werken; [..]’ (p. 208). Vrouwen zullen dat aspect zeker niet verwaarlozen.
Aan het slot van de novelle vraagt Rosalie Loveling met aandrang om het onderwijs voor vrouwen een beetje aan te passen. Toch is ze gematigd in haar uitspraak: Sommigen beweren, dat er dingen zijn, waarvoor de geest der vrouw niet vatbaar is, en wij gelooven het. Wij gelooven, dat zij het misschien in geen enkel vak zoo ver zou brengen als de mannen; maar dit is geene reden om hare opvoeding te verwaarlozen. (...]. De deuren der scholen staan open voor de weinig begaafden als voor de anderen. (p. 209) Rosalie Loveling zegt het hier allemaal wel mooi, maar natuurlijk is ze ervan overtuigd dat vrouwen tot evenveel in staat zijn als mannen, als het niet meer is. In ieder geval hebben ze recht op hetzelfde onderwijs.
Wat de stellingname in de novelle betreft, komt Rosalie Loveling goed overeen met John Stuart Mill. Hoewel ze in Het Meesterschap Mill in alles tegenspreekt, blijkt uit dit fragment dat ze toch nog overeenkomstige ideeën hebben. In zijn The Subjection of Women beweert Mill precies hetzelfde, namelijk: als vrouwen dezelfde opvoeding zouden krijgen als mannen, waardoor er gelijke kansen gecreëerd worden, dan zou een vrouw tot evenveel in staat zijn als een man: | ||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| ||||||||||||||||||||||
[...], so women compared with men may be found, on the average, to do the same things with some variety in the particular kind of excellence. But, that they would do them fully as well on the whole, if their education and cultivation were adapted to correcting instead of aggravating the infirmities incident to their temperament, I see not the smallest reason to doubt. (p. 171) De tweede vrouw en Iets over het onderwijs der vrouw zijn zeer belangrijke novellen in het oeuvre van Rosalie Loveling. In deze beschouwende stukjes geeft ze immers, op een minder subtiele manier dan in andere novellen, haar eigen kijk op de zaken weer. Ze stelt vooral de onrechtvaardigheid aan de kaak: in De tweede vrouw uit die onrechtvaardigheid zich in het feit dat de nieuwe moeder een rol moet spelen, die haar eigenlijk niet zo goed ligt; in de andere novelle stelt Rosalie Loveling vast dat vrouwen verkeerd worden opgevoed. Zij hebben, net zoals mannen, recht op een volwaardig onderwijs.
In deze novellen gaat Rosalie Loveling, in tegenstelling tot Het Meesterschap, heel voorzichtig te werk. Het laatste wat ze wil doen, is haar lezers voor het hoofd stoten. Maar dat belet haar uiteraard niet om toch haar standpunt klaar en duidelijk naar voren te brengen. Beide novellen zijn in dat opzicht dan ook geslaagd te noemen. | ||||||||||||||||||||||
BesluitUit wat voorafgaat, kunnen we besluiten dat we de novellen van Rosalie Loveling niet louter als verhaaltjes moeten lezen. Wat de vrouwenproblematiek betreft, zien we dat de schrijfster in haar werk een boodschap probeert mee te geven: de oudste Loveling is ervan overtuigd dat vrouwen ‘het meesterschap’ in handen hebben. Dat vertelt ze haar lezers dan ook. Soms gebeurt dat op een subtiele manier, zoals in Serafine of in Juffrouw Leocadie Stevens, en soms op een minder verholen manier, zoals in Het Meesterschap. In ieder geval maakt zij dankzij haar visie komaf met het stereotiepe beeld van de vrouw - de onderdanige ‘angel of the house’ - en de hele vrouwenproblematiek wordt vanuit een vrouwelijk standpunt belicht. Dit levert duidelijk nieuwe inzichten op. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| ||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| ||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| ||||||||||||||||||||||
|
|