Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 15
(1999)– [tijdschrift] Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| |
De derde zuster Loveling
| |
[pagina 108]
| |
De drie zusters Loveling in 1854.
V.l.n.r. Pauline (22), Virginie (20) en Rosalie (18). | |
[pagina 109]
| |
Na de dood van Rosalie (1875) en van haar moeder (1879), en na de verhuizing van Virginie naar Gent (1880), moet Pauline zich absoluut verweesd hebben gevoeld. Als bufferpartij tussen haar autoritaire echtgenoot Louis Buysse en haar zoons Cyriel en Arthur zal ze jarenlang sussen en blussen, schipperen en bemiddelen, vergoelijken en - vooral - zwijgen om de lieve vrede. Veelbetekenend is de passus in een brief uit december 1885 waarin Cyriel zijn tante Virginie bijna smeekt met de kerstdagen nog eens naar Nevele te komen: ‘Arthur en Alice zullen hier toen ook zijn en Papa zal wellicht uitgaan.... Mama verlangt bijzonder naar u.’Ga naar voetnoot(5) Hij eindigt met: ‘Veel komplimenten van Mama. Wij hopen dat gij van deze week toch zult komen.’ Dank zij tante Virginie heeft Cyriel een paar maanden tevoren zijn eerste novelle, ‘Het erfdeel van Onkel Baptiste’, als feuilleton in het Gentse weekblad Het VolksbelangGa naar voetnoot(6) kunnen publiceren. In een redactionele nota bij de eerste aflevering wordt zijn debuut ingeleid als ‘de eersteling van een jong schrijver die ons geroepen schijnt om eene eervolle plaats in de rei onzer Zuid-Nederlandsche letterkundigen te nemen’Ga naar voetnoot(7), maar dat zal nauwelijks een troost zijn in de ellende die hij zich in die maanden op de hals haalt door een liefdesaffaire met de dochter van een Nevelse herbergier. ‘Ik was de eenige niet die gemeens had met haar,’ constateert hij achteraf, ‘maar ik dacht dat ik het was en toen er een kind moest komen en zij mij zegde dat dit het mijne was, had ik de naiefheid haar te gelooven.’Ga naar voetnoot(8) Aangezien hij | |
[pagina 110]
| |
Pauline Loveling in 1875 (foto AMVC, B995/P)
| |
[pagina 111]
| |
niet minder schuldgevoelig reageert dan de hoofdfiguren van de verhalen en de romansGa naar voetnoot(9) waarin hij deze woelige periode romantiseert, staat hij voor een keuze die vergelijkbaar is met het dilemma van de vijfentwintigjarige Adolf in ‘Het erfdeel van Onkel Baptiste’: of de erfenis, of de vrouw die door zijn oom als ‘de dochter van een ontuchtige’ wordt bestempeld. ‘De dag dat gij met haar zult trouwen, zult gij voor de laatste keer uw voet in mijn huis gezet hebben’, dreigt Adolfs moeder, en Onkel Tiste zweert dat zijn geld nooit zal ‘dienen om door dat verdoemde ras verkwist te worden.’Ga naar voetnoot(10) Vermoedelijk verschillen de dreigementen waarvoor Adolf zwicht niet zoveel van de argumenten die vader Buysse gebruikt om Cyriel te overtui-gen. Wat Alice Buysse zich een halve eeuw later nog kan en wil herinneren van de affaire waarin haar broer verwikkeld was doet in elk geval niet onder voor het melodrama van zijn eerste novelle. Aan Louis FredericqGa naar voetnoot(11) vertelt ze dat de pastoor-deken op een zondag in hoogsteigen persoon aan de deur stond om vader en moeder in te lichten over de liaison van hun oudste met ‘een meisje uit Nevele’ dat blijkbaar niet onbesproken van gedrag was. Als welvarend cichoreifabrikant en dorpsnotabele - wethouder van 1870 tot 1884 - moet Louis Buysse een en ander hebben ervaren als een diepe persoonlijke vernedering. In de woorden van Alice: ‘mon père entra dans une colère telle qu'il jeta Cyrille brutalement à la porte.’ In de hoop dat de vader tot rede, de zoon tot inkeer zal komen, wordt op voorstel van tante Virginie besloten Cyriel voor enige tijd naar familie in Amerika te sturen. ‘Il n'y resta pas longtemps’, besluit Alice laconiek, ‘car un intense mal du pays le ramena en Belgique.’ Pauline blijft in dit hele verhaal onzichtbaar, al ligt het voor de hand dat zij het is geweest die de hulp van haar zus heeft ingeroepen om de gemoederen tot bedaren te brengen en een publiek schandaal | |
[pagina 112]
| |
te voorkomen. Hoewel het dorp gonst van de geruchtenGa naar voetnoot(12) zal de identiteit van moeder en kind een angstvallig bewaard familiegeheim blijven. ‘Ik gaf haar 't geld dat zij verlangde’Ga naar voetnoot(13), bekent Cyriel, maar over het directe verband met zijn eerste reis naar Amerika rept hij met geen woord. In brieven beweert hij later dat hij in 1886 door zijn vader naar de Verenigde Staten werd gestuurd ‘voor grooter uitbreiding der zaak’Ga naar voetnoot(14). De onthulling dat hij in werkelijkheid voor een afkoelingsperiode naar Amerika werd verscheept, staaft het vermoeden dat de frontale botsing tussen vader en zoon is veroorzaakt door Cyriels weigering om zijn relatie met het ‘meisje van beneden zijn stand’ te verbrekenGa naar voetnoot(15). Het kan geen louter toeval zijn dat Louis Buysse in september 1886, op z'n zesenvijftigste, zijn testamentGa naar voetnoot(16) maakt en zijn vrouw Pauline als enige erfgenaam aanwijst. Terwijl Arthur in 1887 advocaat bij het Gentse Hof van Beroep wordt en in 1890 trouwt met een dochter uit de gerespecteerde familie Beaucarne, blijft Cyriel na zijn eerste Amerikaans intermezzo nog tien jaar het tegendeel van de modelzoon. Het contrast met zijn broer neemt bijna groteske proporties aan wanneer hij zich uit- | |
[pagina 113]
| |
gerekend tijdens het trouwfeest van Arthur in een nieuwe rampzalige romance stort - met Louise Beaucarne, een zus van de bruid. De zeer katholieke Louise wil alle ‘vrijzinnige boeken en gazetten uit het huis verbannen’Ga naar voetnoot(17) als ze getrouwd zullen zijn, en probeert hem zelfs de belofte af te dwingen dat hij zal stoppen met schrijven. Hoewel er geen twee mensen op de wereld zijn die minder bij elkaar passen, blijkt Cyriel niet in staat zelf de consequenties te trekken. Het bericht dat zijn kwalijke reputatie door de vader van Louise als een onoverkomelijk beletsel tegen het huwelijk wordt beschouwd ervaart hij naar eigen zeggen als ‘een echte verlossing’Ga naar voetnoot(18). Als hij het in dit verband heeft over ‘het kwaad, welk er van mij gezegd werd’Ga naar voetnoot(19), verwijst hij overigens ook naar de roddel over zijn gebrek aan enthousiasme voor het fabrikantenbestaan dat hem als opvolger van papa wacht. In 1891 en 1892 reist hij drie keer naar New York om vaders vooruitgangsdroom, The World Chicory CompanyGa naar voetnoot(20), te helpen realiseren, maar intussen gelooft hij geen moment dat zijn toekomst in Amerika ligt. Hij wordt ziek van de Time Is Money-mentaliteit, en in Jersey City, in zijn kamer met uitzicht op de West River en de haven van New York, vergaat hij van heimwee wanneer hij de oceaanstomers naar Europa ziet vertrekken. Overrompeld door de pracht van de Indian summer dwaalt hij op een nazomerdag rond in Greenwood, de uitgestrekte begraafplaats | |
[pagina 114]
| |
van Brooklyn, waar hij telkens weer ‘als een pijl in het hart’Ga naar voetnoot(21) wordt getroffen door de inscriptie Here is reposing my dear mother. Tegen het eind van zijn langste verblijf - negen maanden - schrijft hij in februari 1892 aan Arthur dat hij ondanks zijn hevig verlangen om mama weer te zien niet van plan is terug te keren naar Nevele: ‘J'ai pris la ferme intention de crever de misère plutôt que de retomber sous la tyrannie du père.’Ga naar voetnoot(22) In zijn opstandigheid vergeet hij rekening te houden met het praktische bezwaar dat hij nog steeds geen eigen middelen van bestaan heeft. Dat wil zeggen: wat hij met tijdschriftpublicaties en met zijn eerste boeken verdient is veel te weinig om het vrijgezellenleven te financieren waarin hij zich heeft geïnstalleerd. Emmanuel de Bom zal zich herinneren dat Cyriel na een Amerikaanse reis in het Antwerpse Hôtel du Grand Miroir afstapte en ‘een sleepje Amerikaansche oudere of jongere misses bij zich (had), die hij vermoedelijk aan boord had leeren kennen, en voor wie hij, als galant medereiziger, zich beijverde om haar “de voornaamste monumenten van Antwerpen” te toonen.’Ga naar voetnoot(23) Omdat hij zich een en ander alleen op kosten van papa kan permitteren, keert Cyriel in maart 1892 ondanks zijn ferm besluit van een maand tevoren terug naar het Nevelse nest.Ga naar voetnoot(24) | |
IIIn een brief aan Lucie van Geert, de vrouw van de Antwerpse kunsthistoricus Max Rooses, zegt Virginie Loveling in september | |
[pagina 115]
| |
1888: ‘Uwe Rosa heeft hier alle harten voor haar ingenomen, het zal zeker geen nieuws voor u zijn dit te vernemen, maar het doet mij genoegen het te schrijven en kan u enkel aangenaam zijn het te hooren herhalen.’Ga naar voetnoot(25) Drie jaar later noteert Paul Fredericq in zijn dagboek de aanwezigheid van Max Rooses ‘en zijn allerliefste Roosje’ op het door hem georganiseerde Nederlands Congres in Gent. In maart van hetzelfde jaar schrijft hij over een feest bij Gentse vrienden waar onder anderen Alice en Cyriel Buysse de familie vertegenwoordigden en Rosa Rooses ‘la reine du bal’ was.Ga naar voetnoot(26) Meer dan waarschijnlijk heeft Cyriel de dochter van Max Rooses bij die gelegenheid, op 8 maart 1891, voor het eerst ontmoet, al ziet Rosa zelf hun nadere kennismaking tijdens een diner bij Paul Dupont op 14 juli als het begin van hun relatie.Ga naar voetnoot(27) Ondanks zijn reputatie en haar prille leeftijd - ze is pas 19 - ontvlamt tussen Rosa en Cyriel een verliefdheid die in het voorjaar van 1892, na zijn voorlaatste reis naar Amerika, resulteert in een drukke geheime correspondentieGa naar voetnoot(28). Het spreekt vanzelf dat Cyriel niet haar enige aanbidder is en dat zijn rivalen - met name Paul Dupont - gretig misbruik maken van het geroddel over zijn privé-leven om hem bij haar ouders in diskrediet te brengen. Wat Max Rooses via Duponts Gentse vrienden Paul Fredericq en Willem Rogghé te horen krijgt is meer dan voldoende om zijn dochter elke illusie omtrent de mogelijkheid van een huwelijk met Buysse te ontnemen, maar het staat zo ver af van het beeld dat zij zich van haar ‘lieve, beste Cyriel’ heeft gevormd, dat ze alle verhalen over hem afdoet als ‘jongelingszonden’ uit een voltooid verleden tijd. | |
[pagina 116]
| |
Intussen put Cyriel uit haar verliefde brieven de moed om een jaar na de eerste afwijzing door haar vader een tweede poging te wagen. In een zeven vellen lang epistel aan het echtpaar Rooses legt hij zijn ziel en zijn verleden bloot en doet hij wanhopig zijn best om hen alsnog te overtuigen van zijn goede trouw. Terwijl hij aan het schrijven is beseft hij kennelijk dat zijn oratio pro domo weinig indruk zal maken als ze niet wordt ondersteund door een getuigenis van iemand die boven alle verdenking staat:
Zoudt ge geen betrouwen hebben in mijne Mama en in hetgeen zij u van mij zou kunnen zeggen? Zoudt ge denken, dat zij, die, misschien alleen op gansch de wereld, mij tot de innigste snaren des harten kent, uw eenig dochtertje moedwillig zou bedriegen? Gij moogt, indien gij wilt, haar dezen brief zenden, alhoewel ik haar van deze, mijne nieuwe aanvraag niet gesproken heb, en haar vragen of het niet de waarheid is. En er zijn nog zoo veel en menigvuldige omstandigheden, die ik niet schrijven kan en die zij u zou kunnen zeggen. Zij zou mij over sommige dingen niet pogen vrij te pleiten, bijlange niet; ik ben overtuigd dat zij misschien zeer hard zou zijn voor mij, maar zij zou u ook de goede gaven en hoedanigheden zeggen, die in mij zijn, zij zou u vooral zeggen, dat zij de overtuiging heeft, dat ik, ondanks mijn gebreken en 't geen op mijn verleden te zeggen valt, een braaf en voorbeeldig echtgenoot zou zijn. Ik ben, van den eenen kant, beschaamd, u zulk een voorstel te maken, waarde Heer en Mevrouw; men gaat niet bij de moeder om inlichtingen op den zoon; maar, van een anderen kant, Mama kent mij zoo wel en haar karakter is zoo eerlijk en zoo verheven boven alle gedachte van kleingeestigheid en eigenbelang; ik ben zoo overtuigd, dat gij bij haar aan de ware, en diepe, en eerlijke bron zoudt zijn, dat ik het toch durf wagen. Ik weet en ik gevoel, dat ik Mejuffrouw Rosa zou gelukkig maken, en zij, Mama, weet en gevoelt, dat ik om het even welke vrouw zou gelukkig maken met wie ik getrouwd zou zijn.Ga naar voetnoot(29)
Dat het tussen haar Cyriel en Louise Beaucarne wat kon worden had Pauline misschien wel gehoopt maar allicht nooit echt geloofd. In Rosa ziet ze behalve het meisje van goeden huize ook de vrouw die eindelijk rust zou kunnen brengen in het chaotische leven van haar | |
[pagina 117]
| |
oudste zoon en ervoor zorgen dat zijn naam definitief uit de chronique scandaleuse van Gent en omstreken verdwijnt. Hoe graag Pauline dat zou willen valt af te leiden uit deze aandoenlijke passus in een van Rosa's brieven aan Cyriel:
Wel neen, mijn baaske, zeker ben ik niet kwaad omdat gij uwe lieve mama met dien brief gelast hebt. Ik vond hem heerlijk, en als wij beide onder de protectie staan van een zoo edel mensch kan er ons toch niet veel kwaad gebeuren. Ik zie haar zoo gaarne, en zij ook schijnt mij wel te kunnen verdragen want zij heeft het mij meer dan eens gezegd en mij omhelsd. Ik heb haar een kusje gegeven op hare linke kaak, kus gij haar daar ook, dan zal dat goede mensch ons nog eens van dienst geweest zijn. Ik was toch zoo verschrikt als zij mij zegde dat ze iets voor mij had; zij vroeg mij of ik het wilde aannemen, dat het een schetsje was, ik zegde haar dadelijk ja, maar toen zij haar hand in den zak stak kwam Mme R.Ga naar voetnoot(30) aan, dat heeft mij zoo rood doen worden, dat zij het gansch goed bemerkt heeft, want den volgenden dag heeft zij het aan Mama gezegd. Daarop heeft Mama mij gevraagd of Mme Buysse van Cyriel gesproken heeft. Ik heb haar met een ferme jezuïetenstreek geantwoord ‘Zijne naam is tusschen ons beide niet uitgesproken geweest’ daarmee heb ik toch niet gelogen want uwe mama heeft enkel gevraagd of ze mij iets geven mocht. Och, wat een mensch toch al niet moet doen, als men verliefd is, want, Cyriel, men kan onze betrekking heeten zoowel men wil, ik, voor mij, voel heel wel dat het een zuivere, reine liefde is, die ik voor u gevoel. Maar weet ge, ventje lief, dat die enveloppe niet gesloten was, uwe mamaatje moest eens alles gelezen hebben! Enfin, ik heb dien brief gekregen en gelezen dat is het bijzonderste. Toen wij afscheid namen hoorde ik uwe Mama tegen Mme. R. zeggen ‘ik zal eens komen en alles vertellen, want ik heb veel te vertellen’ ik hoop wel, Cyriel, dat het van ons niet is, want, onder ons gezegd, Mme. R. is wel de slechtste confidente die men kiezen kan.Ga naar voetnoot(31) Misschien heeft Max Rooses intussen meer over Buysse gehoord dan wat hij zijn vrouw en zijn dochter vertelt? In elk geval blijft hij erbij, | |
[pagina 118]
| |
schrijft Rosa aan Cyriel, ‘dat gij hem niet dienen kunt als schoonzoon’Ga naar voetnoot(32). Niet alleen haar vader probeert haar te doen inzien dat hij goede redenen heeft om Cyriel af te wijzen. ‘Men heeft mij op alle manieren gewaarschuwd,’ vertelt ze, ‘men heeft mij verzekerd dat ge mij reeds eenige maanden na ons huwelijk zoudt verlaten; en juist dit kan ik niet aannemen, ik kan niet begrijpen wat aantrekkelijks al die vuile vrouwen voor een getrouwd man kunnen hebben, Cyriel, als gij bij hen gaat, zijt gij dan in alle punten voldaan, ik kan het niet gelooven.’Ga naar voetnoot(33) Na de definitieve afwijzing - die ze wijten aan lasterlijke ‘renseignementen’ van Paul Fredericq - is Cyriel zo radeloos, dat Rosa hem zelfmoordgedachten en het niet minder onzalige plan voor een duel met zijn Gentse neef uit het hoofd moet praten.Ga naar voetnoot(34) Wat haar overigens meer hindert dan de roddel is de vaststelling dat haar liefste Cyriel niet zo openhartig is als ze zou willen. Hij heeft haar wel verteld over ‘die vrouw met haar kindje’, maar op andere vragen krijgt ze zelfs na herhaald aandringen geen bevredigend antwoord. Bovendien vindt ze dat hij zijn ‘mooie talent’ misbruikt wanneer hij verhalen zoals De biezenstekker schrijft. ‘Ge zult het nooit meer doen, niet waar!’Ga naar voetnoot(35) smeekt ze - terwijl hij al een jaar op zoek is naar een uitgever voor Het recht van de sterkste. Wanneer hij in maart 1893 thuiskomt van zijn laatste reis naar Amerika, is het duidelijk dat de lange winter hen allebei definitief heeft ontnuchterd. ‘Zooals gij heb ik alles nauwkeurig overzien en overwogen,’ schrijft Rosa in haar afscheidsbrief, ‘en even als gij vind ik geene uitkomst aan onzen treurigen toestand.... Alles wel na gezien hebt gij volkomen gelijk, wat wij nu doen is onzin. En ik vind het belachelijk dat gij soms uren moet loopen om mij dan van verre eens te kunnen bezien.’Ga naar voetnoot(36) Ondanks de relatieve bekendheid die Cyriel in 1893 en 1894 in Nederland verwerft met publicaties in diverse tijdschriften en met de | |
[pagina 119]
| |
Amsterdamse boekuitgaven van zijn eerste romans Het recht van de sterkste en Sursum Corda, blijft zijn literaire activiteit onrendabel - en voor zijn vader dus inacceptabel. Wat Louis Buyssse constateert is dat zijn vijfendertigjarige zoon sinds het huwelijk van Alice (1892) als enige van de drie kinderen nog op kosten van zijn ouders leeft en dat het de hoogste tijd wordt hem voor het blok te zetten. ‘Reeds verleden jaar heb ik u gezegd dat mijn vader mij de vivres gecoupeerd heeft’, schrijft Cyriel in maart 1895 aan Emmanuel de Bom, ‘welnu dat is nog niet veranderd, integendeel. Indien het niet was dat ik geld win met te schrijven, ik zou in de zwartste armoede zitten. Het ware veel te vervelend u in 't lang te vertellen hoe zulks gekomen is en wat ik moet doen om de intresten te betalen van sommen die ik verschuldigd ben; ik kan u maar zeggen dat het zo is en wilt g'het niet geloven, ik kan het niet helpen.’Ga naar voetnoot(37) Aangezien Louis Buysse zich even onverzettelijk als de vaders van Rosa en Louise zou hebben getoond indien hij in hun plaats was geweest, zal hij zijn oren niet kunnen geloven wanneer die flierefluiter van een Cyriel een jaar later thuiskomt met het nieuws van zijn verloving met de gefortuneerde Hollandse weduwe die hij bij vrienden in Gent heeft leren kennen. Pauline moet het gevoel hebben dat haar gebeden eindelijk zijn verhoord, en op 1 oktober 1896 noteert Paul Fredericq zonder commentaar in zijn dagboek: ‘Cyriel Buysse trouwt te Haarlem met Nelly Dyserinck, weduwe van wijlen mijn goeden vriend Tromp.’Ga naar voetnoot(38)
Nadat ze zelf maandenlang ziek is geweest, verblijft Virginie Loveling in september en oktober 1897 als ‘ziekenverpleegster bij een familielid’Ga naar voetnoot(39) in Nevele. Uit een vraag van haar neef Fredericq | |
[pagina 120]
| |
naar de gezondheid van ‘Onkel Louis’ valt af te leiden dat het om haar zwager gaat, die in juli nog alleen naar Nederland is gereisd voor een eerste bezoek bij Cyriel en Nelly. Uit zijn briefverslagGa naar voetnoot(40) valt op te maken dat Pauline negen maanden na het huwelijk van Cyriel nog niet in Den Haag op bezoek is geweest:
Chère Pauline Le train par lequel je devais arriver à la Haye à 5.55 m'y a débarqué à quart avant huit heures donc un retard de près de 2 heures. Nelly, Cyriel et les 3 enfantsGa naar voetnoot(41) étaient à la gare ety étaient depuis deux heures, à attendre le train Belge. Tout est très bien ici, splendide maison, bien meublée et très grande. Les enfants sont d'une gentillesse incroyable. J'ai de la peine à écrire toutes sont autour de moi. l'on attend ici Edmond etAlice. Cyriel me fait dire qu'il écrira lui même aujourdhui encore à Alice à Nevele. Il est 9 heures. Nous allons faire une promenade en ville. L'après midi nous allons à Scheveninge. Demain Lundi nous serons à HarlemGa naar voetnoot(42). Je ne connais pas le reste du programme, mais je rentrerai Mercredi je pense. J'espère que tout est bien à la maison et que vous avez Augusta, Arthur, Alice et peut être Edmond avec vous.Ga naar voetnoot(43) Le temps est assez beau aujourdhui, it ny a plus de brouillard. Enfin tout se passe bien jusqu'ici. Cyriel a ici tout ce qu'il puisse désirer pour être un des heureux de ce monde, aussi il me semble l apprécier. Hy is hier met zyn gat in de boter gevallen. Enfin tout est bien, qui finit bien. Donc à Mercredi soir, ou Jeudi dans la journée. Je me laisse conduire pour cette fois où ils veulent, mais je remarque que Nelly est vite fatiguée.Ga naar voetnoot(44)
L. Buysse amitiés de tous | |
[pagina 121]
| |
Zelf brieven schrijven doet Pauline kennelijk zelden of nooit: alle Nevelse berichten die Virginie in 1899 tijdens haar zeereis naar Australië ontvangt, zijn geschreven door haar zwager, niet door haar zus. Wat Louis te melden heeft documenteert overigens vooral de kleurloosheid van het dorpsleven: ‘Hier is er geen ander nieuws dan de dood van Antiphon Bruggeman die wij vernemen.... Alles is met ons goed. Pauline is gansch genezen.Ga naar voetnoot(45) Ik zou u willen meer vertellen, maar ik weet niets waar u nog belangen [sic] in stellen zoudt.’Ga naar voetnoot(46) Een paar weken later: ‘Alles gaat hier goed. Pauline is gansch hersteld. Ik ben tamelijk wel, doch nog niet teenemaal gewoon. Bijzonder nieuws is er hier niet.’Ga naar voetnoot(47) Vandaar dat Virginies wereldreis met spanning wordt gevolgd: ‘Dagelijks spreken wij van u en bewonderen u voor den iever die gij had, zoo eene lange reis te durven ondernemen. Het moet verschrikkelijk zijn.’Ga naar voetnoot(48) Uit een brief van 14 februari: ‘Het ontstuimig [sic] weder heeft ons veel aan u doen denken. Hier was het tempeest, gij moet de zee in haare woede gezien hebben.’Ga naar voetnoot(49) Op 23 februari: ‘Vrijdag vernam ik op de beurs te Gent dat de boot Carlsruhe Zaterdag morgen voor Gibraltar verwacht werd. Ik heb al naar Napels geschreven.... Wij zullen weten welke dag de boot te Napels aankomt als ook wanneer hij het kanaal van Suez zal invaaren. Wat zijt gij gelukkig dit alles te mogen zien. Ik heb er te Parijs eene afbeelding van gezien, en er van Lesseps eene conferencie hooren over geven. Sedert verlang ik altijd er iets van te hooren of te lezen, en waar de reis slechts van afstand van Parijs ik had reeds lang het kanaal gezien. Voor u is dit eene kleinigheid, gij zult zoo veel schoone groote dingen zien.’Ga naar voetnoot(50) Hoewel de fabriek, de dorpspolitiek | |
[pagina 122]
| |
en de beursberichten duidelijk niet zijn enige interesses zijn, keert Louis na zijn ontboezeming over het Suezkanaal snel terug naar het leven aan het Nevels Vaardeken: ‘Hier is alles naar gewoonte. Weinig nieuws. Théodor Janssens zal denkt men heden dood zijn.... Pauline gaat morgen naar Gent en zal bij Charles middagmaalen.’Ga naar voetnoot(51) Halfbroer Charles LovelingGa naar voetnoot(52) en nicht Fanny LavaGa naar voetnoot(53) zijn naast Virginie de enige familieleden bij wie Pauline af en toe haar hart kan luchten. In een brief aan Virginie, tijdens haar terugreis uit Australië, schrijft Charles: ‘Au moment où j'écris ces lignes on m'annonce l'arrivée de Pauline chez Fanny. J'attends sa visite.’ Even later constateert hij dat de dames elkaar blijkbaar zoveel te vertellen hadden, dat ze later arriveren dan verwacht: ‘Après une attente qui m'ennuie parceque je crains que ma lettre arrivera trop tard, Pauline arrive en retard avec Fanny qui l'a retenue. Je lui donne sommairement de vos nouvelles. Elle repart avec Fanny, il est midi. Pauline viendra dîner à une heure de l'après-midi.’Ga naar voetnoot(54) | |
IIIJe l'ai connue quand j'étais tout enfant. A la nouvelle année, j'accompagnais mes parents dans la traditionnelle tournée de visites chez les membres les plus âgés de la famille. Nous allions ainsi présenter nos bons voeux de prospérité et de bonheur à Tante Pauline, qui, en hiver, résidait á Gand chez sa fille et son gendre, Alice et Edmond De Keyser-Buysse. | |
[pagina 123]
| |
J'ai gardé le souvenir d'une dame forte et âgée, installée dans un vaste fauteuil; elle avait un air maternel et paisible et parlait en souriant. Mon père l'aimait beaucoup: dans sa jeunesse, il était souvent allé passer de longues vacances chez elle à Nevele.Ga naar voetnoot(55)
Zo is ze blijven leven in de herinnering van Louis Fredericq en zijn vader, en zo heeft de hele familie haar gekend: de goedige grootmoeder, tante en oudtante die haar kleinkinderen, neefjes en nichtjes onvergetelijke zomervakanties bezorgde. Later zal kleindochter Madeleine, de dochter van Arthur, aan haar eigen kinderen vertellen hoe grootmoeder haar buiten het weten van de strenge grootvader op zolder de boeken van Jules Verne te lezen gaf die Cyriel Buysse als kind had verslonden. Het verhaal van kapitein Nemo's Nautilus in Twintigduizend mijlen onder zee zal Cyriel zelf zijn leven lang blijven associëren met een intieme herinnering aan zijn moeder uit de tijd toen hij ‘nog een klein ventje van niet meer dan acht of tien jaar oud’ was:
Vader was op reis. Moeder en ik zaten alleen in de stille huiskamer, waarvan de tuindeur open stond omdat het, ondanks 't late jaargetijde, buiten nog zo zacht was. Wij lazen: moeder in haar sterrenboek, dat haar altijd zo boeide en ontroerde; ik in het pakkend Jules Verne-verhaal ‘Vingt mille lieues sous les mers’getiteld. Ik herinner mij dat mijn vader boos was op dit boek, en het onzin noemde, ‘De zee is niet zo diep, de ganse doorsnee van de wereld is zo diep niet,’ placht hij brommerig te zeggen. En ik had mooi te antwoorden dat hier niet de diepte, maar de afstand onder zee bedoeld werd, ik kon zijn praktische geest met de onwaarschijnlijkheid van het verhaal toch niet verzoenen. Moeder begreep dat veel beter. Zij leefde 's avonds in het etherisch Heelal, zoals ik leefde in de mysterieuze afgronden van de zeeën. Wij raakten beiden zo zacht en gemakkelijk uit onze alledaagse, aardse sfeer, en 't hoogste voelde en begreep het diepste, zoals de hemel zich weer- | |
[pagina 124]
| |
Pauline Loveling op latere leeftijd (AMVC, B995/P)
| |
[pagina 125]
| |
spiegelt in het water. Als moeder lang genoeg in haar sterrenboek gelezen had, ging ze dikwijls buiten naar de schitterende gesternten in de hemel kijken. Zij nam mij mee bij de hand en in het donkerblauw uitspansel wees ze mij de sterren en de constellaties: Orion, Sirius, de Beer, Altaïs de Poolster, al de schone namen die zij als oude vertrouwden kende en die mij als wondersprookjes in 't geheugen bleven hangen. Mijn hand in moeders zachte hand, en onze beide hoofden in de donkere nacht ten hemel naar de sterren opgeheven, zo voel ik haar het liefst en innigst... Zo liepen wij de nachtelijke tuin diep in, onder de zwarte bomen....Ga naar voetnoot(56)
Het gebeurde dikwijls, zoo vertelde Cyriel Buysse's zuster, Mevr. De Keyser-Buysse mij, dat mama 's avonds onder voorwendsel naar de sterren te gaan kijken, heimelijk den tuin introk, naar het serrenhuis toe. Daar wachtte haar begaafde zoon haar op om haar zijn manuskript voor te lezenGa naar voetnoot(57). (De Dag, 1935)
Je me souviens qu'étant jeune fille, j'ai plus d'une fois fait le guet après le souper quand Cyrille partait au fond du jardin lire son manuscrit à Maman à la lueur d'une lampe d'écurie, pendant que mon père sommeillait dans son fauteuil!Ga naar voetnoot(58) (Alice Buysse, geciteerd door Louis Fredericq, 1940)
Met schrijven is geen droog brood te verdienen, weet Louis Buysse, en dus kan hij zich niet voorstellen dat een verstandig mens daar zijn beroep van zou willen maken. Cyriel heeft hij nooit anders gezien dan als zijn opvolger. Als hij aan hem dacht heeft hij nooit anders | |
[pagina 126]
| |
geredeneerd dan de vaders van Robert DuBois in ‘De levenskring’Ga naar voetnoot(59) en van Gilbert Van den Steen in Sursum Corda. ‘Daar zullen wij eenen nijveraar van maken! pochte Mijnheer DuBois.’ En vader Van den Steen ‘wachtte maar naar de terugkomst van zijn zoon uit het Atheneum om hem met de handel bekend te maken en hem weldra aan het hoofd van zijn fabriek te plaatsen’Ga naar voetnoot(60). Als Cyriel in Sursum Corda uitlegt waarom vader en moeder Van den Steen niet in staat zijn te begrijpen dat hun zoon absoluut niets voelt voor de gouden toekomst die ze voor hem hebben weggelegd, verwijst hij evident naar de levensvisie van vader Buysse: ‘In hun beperkte geest van praktische lieden, voor wie het geldelijk vermogen en een honorabele, op kloeke grondslagen gevestigde betrekking in de handel het ideaal en het natuurlijke doel des levens waren, scheen het onbegrijpelijk, ongehoord, dat hun zoon een enkel ogenblik het voornemen kon hebben een zo zekere, zo degelijke welstand onder de voeten te trappen.’Ga naar voetnoot(61) Dat Louis Buysse er precies zo over denkt bewijst een uitspraak van hem die in de familie geschiedenis zal maken: ‘Cyrille sera fabricant de chicorée et non un inutile faiseur de livres!’Ga naar voetnoot(62) In 1929, op z'n zeventigste, weet Cyriel nog precies te vertellen waarom zijn schrijverij uiteindelijk door papa werd geaccepteerd: ‘toen, zekeren dag, uit Nederland, een wissel kwam van 200 gulden, toen werd het hem duidelijk dat die “flauwe dingen” zooals hij mijn schrifturen noemde, misschien nog niet zoo flauw waren, en hij verzette er zich niet meer tegen.’Ga naar voetnoot(63) Of zijn vader ook De biezenstekker en Het recht van de sterkste als ‘flauwe dingen’ beschouwde vertelt hij er niet bij. Het is niet moeilijk om van Louis Buysse een karikatuur van een echtgenoot, een vader en een werkgever te maken. Wanneer hij door Louis Fredericq wordt getypeerd als ‘un homme droit, aimant l'ordre et la discipline’, en door Herman van Puymbrouck ‘tamelijk streng’Ga naar voetnoot(64) wordt genoemd, is dat twee keer een eufemisme van for- | |
[pagina 127]
| |
maat. Zelfs zijn dochter Alice, zijn oogappel, noemt hem ‘een moeilijk karakter, alleen levend voor zijn zaak en bedacht op materiële vooruitgang en geldgewin.’Ga naar voetnoot(65) Ironisch genoeg zal hij na zijn overlijden in 1901 de Nevelse geschiedenis ingaan als een toonbeeld van menslievendheid, een man ‘die vele diensten bewezen heeft aan zijne geboortestreek en aan hare inwoners’.Ga naar voetnoot(66) In zijn grafrede staat notaris Van Roy uitvoerig stil bij de gelegenheden waarbij ze kwamen aankloppen, ‘zij die troost, steun of bescherming noodig hadden; - want de eerste gedachte, die als natuurlijk bij hen opkwam, was: ‘Gaan wij bij Mijnheer BUYSSE!’... En hoe gelukkig was hij dan, omdat hij zijn minderen medemensch met raad en daad mocht behulpzaam zijn!’Ga naar voetnoot(67) Een en ander verklaart het twintig verzen lange gedicht op het rouwprentje waarin Virginie haar zwager roemt als lichtend voorbeeld van ‘eer en deugd en plicht’. - Van plicht gesproken, Jan van Hese, 36 jaar lang ‘voerman’ van de cichoreifabriek, ziet Buysse sr. elke ochtend aan de fabriekspoort staan met zijn horloge in de hand: ‘Als Jan een minuut te laat aankwam, moest hij s avonds één minuut langer werken.’Ga naar voetnoot(68) Niet minder rigoureus gaat Louis Buysse te werk bij de handhaving van zijn vaderlijk gezag. Tegenspraak duldt hij niet. Zelfs het voorzichtigste protest of weerwoord kan zijn koleriek temperament doen ontvlammen. Bovendien worden zijn driftbuien niet zelden gevolgd door ijzige stiltes in huis, dagen waarop hij weigert ook maar een woord met vrouw en kinderen te wisselen. Absoluut noodzakelijke mededelingen krabbelt hij op een papiertje dat hij achterlaat op zijn stoel. Geen wonder dat het gezin alleen tot rust komt wanneer hij niet in de buurt is. Op vrijdag - beursdag - slaakt iedereen een zucht van verlichting als hij 's ochtends naar Gent vertrekt, waar hij na de beurs bij zijn zwager Charles blijft dineren. ‘Jongens, hij is | |
[pagina 128]
| |
weg!’, zucht Pauline zodra hij de deur uit is. ‘C'était le signal des re)ouissances. Tout ce qui etalt interdit durant six jours de la semaine était permis le vendredi.Ga naar voetnoot(69)’
Meneer De Beule sprak aan tafel over niets anders dan over zijn zaken, en madam De Beule die daaraan gewend was, sprak in dezelfde zin mee. Zij was een geëffaceerd en goedig wezen, gewoon te gehoorzamen, zonder eigen leven. Haar enige zelfstandigheid en kracht bestond in het vrij handig profiteren van haar mans zwakheden, in zijn zeldzame ogenblikken van inconsequentie. Zo had ze reeds heel wat weten te verkrijgen. Teder keek ze hem in de ogen, deed wat hij verlangde, hield in hem het bewustzijn levendig, dat hij volkomen heer en meester wasGa naar voetnoot(70).
Op het dramatisch hoogtepunt van de autobiografische roman Zoals het was komt het in het gezin De Beule tot een uitbarsting die onvermijdelijk doet denken aan het verhaal van Alice Buysse over de reden waarom Cyriel destijds door zijn furieuze vader aan de deur werd gezet. Relevanter dan de vraag of het tafereel een reconstructie van de slaande ruzie tussen vader en zoon is, lijkt de vaststelling dat moeder De Beule door haar echtgenoot met groot verbaal geweld verantwoordelijk wordt gesteld voor de lichtzinnigheid van Triphon: ‘Zij had hun zoon zo opgevoed; zij was aldoor veel te zwak geweest en te toegevend voor zijn talrijke gebreken; zij had luiheid en plichtsverzuim bij hem aangekweekt en aangemoedigd.’ Moeder doet zelfs geen poging om tegen de stroom van verwijten in te gaan. Ze doet ‘niets als onbedaarlijk zuchten en snikken’ en laat zich tot het einde toe telkens weer opsluiten in haar geconditioneerde angstreflexen: ze ‘kroop als naar gewoonte in haar schulp’ (296), ‘kroop in haar schulp terug’ (325), ‘kroop opnieuw voorzichtig in haar schulp terug’ (326). In dat opzicht verschilt ze nauwelijks van moeder Van Paemel en haar voorafbeelding moeder Van Lierde in de vroege novelle ‘Moeder’Ga naar voetnoot(71). | |
[pagina 129]
| |
Volgens Rosalie Loveling wekt het 19e- eeuwse Burgerlijk Wetboek de indruk ‘dat de europeesche vrouw eene soort van slavin is,’Ga naar voetnoot(72) maar ongetwijfeld zijn de meelijwekkende moederfiguren in Buysses werk niet op de laatste plaats ook het product van zijn frustratie over de dociliteit en de lijdzaamheid van zijn eigen moeder. Kennelijk zit die frustratie zo diep, dat hij de relatie tussen echtgenoten niet anders dan in zwart-wit-tegenstellingen kan zien. In Zoals het was spreekt zijn alter ego Triphon over ‘het egoïstisch juk van zijn chagrijnige vader en zijn slaafs-onderworpen moeder’, en zelfs een jeugdherinnering als ‘Zomernacht’Ga naar voetnoot(73) verraadt een ambivalente reactie als het over moeder gaat: ‘Is vader daar?... Neen. Des te beter. Vader moet het maar liefst niet weten; en moeder.... och, die mag het wel weten; maar toch ook beter niet.’ Natuurlijk is vader niet alleen maar de man die het leven van zijn huisgenoten verzuurt, en blijft moeder niet in alle situaties pijnlijk passief.Ga naar voetnoot(74) Alice Buysse vertelt bijvoorbeeld dat vader een kistje voor Cyriels gestorven poedel timmerde en dat ze ooit op een fraaie herfstdag met hem mee naar Lokeren mocht, op ziekenbezoek bij de tuinman die vroeger nog voor grootvader had gewerkt. Haar verhaal van die rit met paard en rijtuig is het meest intieme beeld dat van de anders zo sévère vader Buysse bewaard is gebleven: ‘Het rijtoertje - het liefste wat ik deed - deed mij van vreugde op de kussens wippen, ik lachte luid, zonder dat ik wist waarom, en praatte maar aldoor.... “O, gij zoete kwakkeltje”, zei vader en glimlachte mij met zijne goede oogen teder aan.’Ga naar voetnoot(75) | |
[pagina 130]
| |
Even verrassend als deze herinnering aan Louis Buysse is de rol waarin zijn vrouw Pauline opduikt in een brief uit 1875 van Virginie Loveling aan Paul Fredericq. In haar sarcastisch verhaal over de afloop van een buitenechtelijke affaire van Louis' jongere broer HonoréGa naar voetnoot(76) vertelt Virginie dat de berouwvolle echtgenoot door zijn vrouw met open armen is ontvangen, ‘even als weleer de verloren zoon in zijn vaders huis’. Kennelijk heeft Honoré de behoefte niet alleen zichzelf en zijn vrouw maar ook de familie en iedereen die hem kent ervan te overtuigen dat hij tot inkeer is gekomen. ‘Hij doet boetveerdigheid,’ schrijft Virginie, ‘en is met zijne vrouw openlijk ter biecht en communie geweest, er was maar te kort van barvoets en blootshoofd te zijn gelijk Henri Plantagenet.’ Virginie heeft hij alvast niet overtuigd. Ze vindt het alleen maar ‘pijnlijk om zien van zoo basselijk onder de oogen zijner bekenden te verschijnen en als een schooljongen vergiffenis te hooren vragen, zooals hij aan Pauline deed.’Ga naar voetnoot(77) Alleen al het feit dat Honoré de absolutie komt vragen bij zijn schoonzus bewijst dat de moederfiguren in de autobiografische verhalen en romans van Cyriel Buysse niet minder personage zijn dan portret. | |
IV... alzoo gaven mijne zuster Pauline - later moeder van Cyriel Buysse - en Rosalie op tien- en twaaiijarige ouderdom een dagblad uit, dat bestond uit een beschreven blaadje papier met het nieuws van den dag. Het eene heette De Nevelaar, het andere De Vaderlander.... Die kranten verschenen een heelen tijd lang driemaal in de week. ‘Ik moet nog mijne gazet gaan opstellen,’ riepen zij soms in het midden van het spel uit, hare verbaasde kameraadjes ontvluchtend?Ga naar voetnoot(78) | |
[pagina 131]
| |
Als Cyriel Buysse in 1892 van zijn moeder zegt: ‘Mama was met mij, zij is een Loveling en heeft heel en gansch mijn gedachten’Ga naar voetnoot(79), denkt hij niet alleen aan Rosalie en Virginie maar allicht ook aan zijn Duits-Nederlandse grootvader van moeders kant, Herman Loveling, en misschien zelfs aan zijn oudoom Wolbert Leveling. Terwijl vader Buysses reactie op de artistieke ambities van Cyriel en ArthurGa naar voetnoot(80) doet denken aan het verhaal ‘De baan der kunst’Ga naar voetnoot(81) van Rosalie Loveling over de weduwe die zich schaamt omdat haar zoon naar de kunstacademie wil, heeft scheepsmakelaar Leveling zich niet verzet toen zijn ene zoon schilder, de andere musicus wilde worden. ‘Dus gij ziet wel lieve nicht’, schrijft hij in een brief aan Virginie, ‘dat mijne kinderen de vrije Kunsten boven den handel achten. Ik heb hunne roeping niet willen wederstaan ofschoon zij nog geen vast en voordeelig beroep bezitten.’Ga naar voetnoot(82) Grootvader Loveling heeft Cyriel nooit gekend, maar van zijn moeder en van tante Virginie zal hij weten dat hun vader in zijn jonge jaren gedichten in zijn dagboek kopieerde, dat hij een imposante huisbibliotheekGa naar voetnoot(83) bezat en dat hij zijn dochtertjes elke dag een bladzijde Duits te lezen gaf. Aangezien hun moeder Marie Comparé een even veelzijdige belangstelling voor boeken had,Ga naar voetnoot(84) is Pauline opgegroeid met een vanzelfsprekend respect voor literatuur en met het besef dat, zoals Rosalie het uitdrukt, ‘een kind het eigendom zijner ouders niet is, maar dat het eens voor zich zelven een mensch moet worden.’Ga naar voetnoot(85) Juist daarom moet de overgang van de relatieve tolerantie thuis naar de katholieke kostschoolGa naar voetnoot(86) in het West- | |
[pagina 132]
| |
Vlaamse Menen voor Pauline een schok zijn geweest waarvan de gevolgen voor haar verdere leven nauwelijks te meten zijn. Hetzelfde geldt voor de omstandigheden waarin haar vader in de zomer van 1846 sterft: de berichten dat de negenendertigjarige Nevelse wethouder ‘schielyk’ is overleden verhullen het feit dat Herman Loveling zich in zijn tuin heeft opgehangen.Ga naar voetnoot(87) De ingrijpende gevolgen voor het gezin zal de veertienjarige Pauline veel bewuster beleven dan haar respectievelijk twee en vier jaar jongere zusjes. In het Nevelse bevolkingsregister wordt ze op 28 december 1846 met de vermelding ‘afwezig in de kostschool te Meenen’Ga naar voetnoot(88) uitgeschreven naar Gent, waar het vaderloze gezin onderdak vindt bij Cesar Fredericq, een zoon uit het eerste huwelijk van Marie Comparé. Kort voordat Cesar in 1849 trouwt, keert moeder Comparé met haar oudste dochter terug naar Nevele. Terwijl Rosalie en Virginie nog drie jaar in Gent blijven en zich in het vrijzinnig intellectuele milieu van de familie Fredericq kunnen ontwikkelen tot zelfstandige vrouwen, wordt Pauline definitief ondergedompeld in een klerikale dorpsmentaliteitGa naar voetnoot(89) en in de routine van huiselijke bezigheden. Haar drama is trouwens niet dat ze de onbekende derde zuster Loveling blijft, maar dat ze na haar huwelijk (1858) met fabrikant Louis Buysse het slachtoffer van haar meegaand karakter wordt. Niet alleen haar kinderen, ook haar zussen - jarenlang haar naaste buren - zullen er getuige van zijn hoe ze zich naar de nukken van haar echtgenoot plooit om de vrede in het huishouden te bewaren. Wanneer Rosalie zich afvraagt of ‘men dat overeenkomst (mag) noemen, als een van beiden zwijgt om rust in huis te hebben,’Ga naar voetnoot(90) kan niemand beter dan haar oudste zus weten wat ze bedoelt. Dat Pauline het grootste deel van haar tijd en haar energie aan haar gezin en het familiebedrijf moet besteden, betekent niet dat ze haar | |
[pagina 133]
| |
vroegere interesses verliest. Ongetwijfeld is haar bijzondere belangstelling voor literatuur en astronomie juist te verklaren door haar behoefte om af en toe te ontsnappen aan de alledaagsheid van het dorpsleven en zich bevrijd te voelen van de verstikkende geldingsdrang van haar echtgenoot. Als moeder zal ze de eerste zijn om haar oudste zoon in zijn beginnende literaire activiteit aan te moedigen, terwijl Arthur naar eigen zeggen door haar ‘in de Duitsche Letterkunde geheel (werd) ingewijd.’Ga naar voetnoot(91) Van haar blijvende interesse getuigt een opmerking in een brief van Cyriel uit 1896 aan de uitgever van Nederland: ‘ik voeg er ook de dankzegging mijner moeder bij, die gansch bijzonder met uw mooi tijdschrift ingenomen is.’Ga naar voetnoot(92) In 1903 wordt Pauline op haar eenenzeventigste een van de eerste abonnees van Groot-Nederland. Na de aarzelende start van het tijdschrift schrijft Cyriel eind 1904 aan Alice dat mama haar abonnement in geen geval mag opzeggen: ‘Je suis sûr que le roman de Couperus qui commence en janvier l'intéressera beaucoup.’Ga naar voetnoot(93) | |
VOp een zomerse familiefoto die op het buitengoed van Cyriel Buysse in Afsnee is genomen, zit de bejaarde Pauline, ingepakt in deftig zwart, tussen haar zus Virginie en haar kleinzoon René, die niet ouder dan 5 of 6 kan zijn. Cyriel staat achter haar. In haar linkerhand houdt ze het knuistje van René vast. Zoals ze daar zit doet ze me denken aan het begin van het laatste hoofdstuk van de roman Het leven van Rozeke van Dalen, die Cyriel in 1905 in Afsnee zal voltooien en aan haar opdragen: ‘De harde strijd, die veel van haar had weggerukt, was plotseling uitgestreden en daar zat ze nu, alleen en zwaar beproefd, maar eindelijk toch verlost en vrij, met een | |
[pagina 134]
| |
gevoel van zekerheid en vrede, in 't instinctief besef dat 't ergste was geleden.’Ga naar voetnoot(94) Na de dood van haar echtgenoot in 1901 heeft Pauline haar dochter doen beloven dat ze haar niet bij hem in Nevele zal laten begraven. ‘Hij heeft mij heel mijn leven den duvel aangedaan,’ zegt ze, ‘Als ik dood ben wil ik alleen zijn.’Ga naar voetnoot(95) Acht jaar zal ze hem overleven. In het overlijdensbericht dat op 13 februari 1909 in het Gentse liberale Volksbelang verschijnt wordt ze op de eerste plaats genoemd als de moeder van Arthur, die twee weken voor haar over-
De 70-jarige Pauline Loveling (in het zwart), op een familiefoto,
tussen haar zus Virginie en haar kleinzoon René Buysse. De man met de sportpet is Cyriel Buysse (Afsnee, Roze Huis, ca. 1902). | |
[pagina 135]
| |
lijden lid van de liberale fractie in het parlement is geworden: ‘Onze Vlaamsche liberale vriend, de heer Arthur Buysse, de nieuwe volksvertegenwoordiger van Gent, heeft deze week een gevoelig verlies geleden in de persoon zijner moeder, te Nevele (Oost-Vlaanderen) verleden Donderdag overleden in den ouderdom van 78 jaren. Mevrouw Buysse-Loveling was de zuster van Mej. Virginie Loveling en de moeder van den heer Cyriel Buysse.’ Op twee uitzonderingen na - korte vermeldingen in brieven aan uitgever Van DishoeckGa naar voetnoot(96) en Lode Baekelmans - brengt Cyriel Buysse in zijn bewaard gebleven correspondentie de dood van zijn moeder nergens ter sprake. In het briefje aan Baekelmans - op papier met een brede rouwrand - schrijft hij: ‘In deze dagen van rouw - ik heb pas mijn dierbare moeder verloren - was het mij een troost uw artikel over mij in de Vlaamsche Gazet, te ontvangen.’Ga naar voetnoot(97) Over de begrafenis van tante Pauline noteert Paul Fredericq in zijn dagboek: ‘Lijkdienst's morgens te Nevele. Vervoerd met doodwagen naar Gent, en 's namiddags begraven op het kerkhof te Sint-Amandsberg, waar ook tante Rosalie Loveling ligt.’Ga naar voetnoot(98) Op het vrome rouwprentje staan citaten van Thomas a Kempis en de heilige Bernardus en verder alleen deze simpele woorden: ‘Zij was een voorbeeldige echtgenoote, een liefderijke moeder.’ Het spreekt vanzelf dat Cyriel Buysse vooral de herinnering koestert aan de momenten waarop hij zich als kind door die liefderijke moeder beschermd, gesteund en begrepen voelde. Intieme momenten zoals de avonden toen hij haar bij het schijnsel van een stallantaarn zijn eerste probeersels voorlas of met haar alleen in de tuin naar de sterren stond te kijken. Of de lenteavond waaraan hij plotseling moet denken als hij in het voorjaar van 1917 in Nederland - ‘in den vreemde’ - de eerste nachtegaal hoortGa naar voetnoot(99): | |
[pagina 136]
| |
[pagina 137]
| |
En waarom staat daar ineens mijn moeder voor mij, mijn lieve zachte moeder, met haar schone, blauwe ogen, zoals zij eens glimlachend tot mij kwam, over het gras vol bloeiende madeliefjes, naar de bloeiende appelboom waaronder ik stil zat te spelen, om mij te zeggen dat ik nu genoeg gespeeld had en naar huis moest komen om te eten? Ik zie nog met welke grootse luister van oranje-glanzingen de zon die avond tussen de luchtkastelen van de grijze wolken in het westen onderging; en ik voel nog de warmte van haar hand die mijn hand nam; en ik hoor nog de melodieuze klank van haar stem.... |
|