Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 15
(1999)– [tijdschrift] Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |||
A propos van een viering
|
Richard Minne, ‘Mijn beste Maurice’ (bijdrage in de vorm van een brief aan Maurice Roelants) in Vandaag. Vlaamsche halfmaandelijksche Kroniek, Brussel, 15 september 1929 (1e jg., nr.15), p. 329. |
Gerard Walschap, ‘A Propos van een viering’ in Hooger Leven. Algemeen Weekblad, Averbode, 20 oktober 1929 (3e jg., nr. 42), p. 1333-1334 . |
Inleiding
Zeventig jaar geleden werd Cyriel Buysse zeventig. Op zijn verjaardag (20 september 1929) werd in de Antwerpse Stadsbibliotheek een Buysse-expositie geopend, in oktober volgde een huldiging door de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen in het Brusselse stadhuisGa naar voetnoot(1), nog een maand later werd hij samen met zijn leeftijdgenoten Willem Kloos en Hélène SwarthGa naar voetnoot(2) ontvangen in de Haagse Kunstkring, en in december kreeg hij in Gent een tweedaags programma in de KNS en op het stadhuis aangeboden. ‘Glorie werkt opwekkend, maar ook zeer vermoeiend op 't gestel’, schreef hij na al dat feestrumoer. Hoewel hij zelfs in Brussel ‘geen enkele wan-
klankGa naar voetnoot(3)’ had gehoord, bewijzen zijn brieven aan August Vermeylen uit die maanden dat de viering werd overschaduwd door de manoeuvres waarmee literair-politieke tegenstanders bleven proberen zijn intrede in de Koninklijke Vlaamse Academie te verhinderen. Via Vermeylen - die hem had voorgedragen - liet hij in oktober weten dat hij bedankte voor de eerGa naar voetnoot(4), maar ten slotte kwam er een onvervalst Belgisch compromis uit de bus (uitbreiding van het aantal leden van de Academie) waarmee hij een jaar later alsnog het cenakel kon worden binnengeloodstGa naar voetnoot(5).
Er vielen nog andere, zwaardere schaduwen over Buysses feestjaar 1929. Beginjanuari woonde hij in Normandië de begrafenis bij van zijn oude Franse vriend Léon BazalgetteGa naar voetnoot(6), eind augustus maakte hij met Vermeylen deel uit van de ‘erewacht’ bij de uitvaart van Karel van de Woestijne in GentGa naar voetnoot(7), en een paar weken later werd hij geschokt door het onverwachte overlijden, in zijn zomerverblijf in Afsnee, van
de jonge echtgenoot van zijn tweede stiefdochter Mary Tromp. Kort daarna liep Mary zelf een fatale dubbele longontsteking op waaraan ze in januari 1930 overleed. De dood van ‘Bazal’, van Van de Woestijne en van Mary - ‘In minder dan 7 maanden tijds getrouwd, () weduwe en zelve dood!’Ga naar voetnoot(8) - en de wekenlange medische behandeling die zijn eigen vrouw Nelly in november in Parijs onderging waren voor Buysse meer dan voldoende redenen om zijn late literaire glorie te relativeren. Wellicht verklaart een en ander ook zijn meevoelen met Achilles Mussche, die in deze periode eveneens met familiale misère werd geconfronteerd. ‘In de dagen dat hij, bij zijn zeventigste jaar, te Gent werd gehuldigd,’ herinnerde Mussche zich, ‘was het voor mij een zwarte tijd en werd mijn vrouw, in een vertwijfelde poging, voor de tweede maal geopereerd. Nog altijd bewaar ik het kleine kaartje, dat Buysse die avond schreef op het banket te zijner eer. Pas waren de gasten aan tafel gaan zitten, of te midden van de algemene feestvreugde krabbelde hij op een stukje papier deze bezorgde woorden: “Weet ge enig nieuws over Mevrouw Mussche?” en liet het kaartje doorgeven naar een gemeenschappelijke vriend, die 't mij later overhandigde. En 's anderen daags werd mijn vrouw in de kliniek overstelpt met een schat van de bloemen, die hij zelf op het huldebetoon had ontvangen.’Ga naar voetnoot(9) Buysses blijken van bijzonder medeleven waren te verklaren door zijn ingenomenheid met de pas verschenen monografie Cyriel BuysseGa naar voetnoot(10), een fraai verjaardagscadeau van zijn Gentse uitgever Van Rysselberghe & Rombaut waarvoor Mussche als auteur en Frans Masereel als illustrator werden ingehuurd.
met de door Buysse als vignet geadapteerde kleine houtsnede
die Frans Masereel voor Mussches boek sneed.
Naast Robert Roemans' bibliografieGa naar voetnoot(11) is de studie van Mussche het duurzaamste resultaat van de Buysse-huldigingen van 1929. De inleidende hoofdstukken bevatten bevlogen bladzijden die de vergelijking met het beste uit Aan de voet van het Belfort kunnen doorstaan, en de essentie van Buysses persoonlijkheid en werk heeft Mussche in vergelijking met Herman van Puymbroucks Cyriel Buysse en zijn landGa naar voetnoot(12) veel treffender onder woorden weten te brengen.
Daarentegen komt van het gelegenheidsproza dat in het najaar van 1929 in kranten en tijdschriften verscheen het grootste deel niet in aanmerking om zeventig jaar later zelfs maar gedeeltelijk te worden herdrukt. Des te opvallender zijn de uitzonderingen: twee stukken die het om meer dan één reden juist wel waard zijn eindelijk opnieuw integraal toegankelijk te worden gemaakt.
Toen Maurice Roelants, redactiesecretaris van het Brusselse tijd-schrift Vandaag, zijn vriend Richard Minne om een bijdrage voor het Buysse-nummerGa naar voetnoot(13) van 15 september vroeg, reageerde Minne met een open brief aan Roelants die een goed beeld van zijn affiniteiten met Buysse geeft. Minne was overigens niet te spreken over de diners waarmee de huldigingen in Brussel en in Gent gepaard gingen. ‘Naar 't Buysse-jubileum kom ik niet’, schreef hij een week voor de Brusselse viering aan Raymond Herreman - ‘Leve Buysse, maar weg met al die windhanen!’Ga naar voetnoot(14) In plaats van het banket in het Gentse Post Hotel had hij liever ‘een mossel-en-friet-diner tegen 7,50 fr. in 't feestpaleis’ gezien: ‘We hebben nu eens een volksschrijver en de viering wordt voorbehouden aan snoezen en sybarieten.’Ga naar voetnoot(15) Dat hij uiteindelijk zelfs in Brussel mee aan tafel zat bewijst afdoende dat zijn sympathie voor Buysse groter was dan zijn aversie tegen windhanen. Amusant detail: de Brusselse tafelredeGa naar voetnoot(16)
werd uitgesproken door Herreman, die aan het begin van zijn speech enige zinnen uit de chagrijnige brief van zijn Gentse vriend voorlas - met weglating van de windhanen, de snoezen en de sybarieten.
Eveneens een week voor de Brusselse huldiging publiceerde de 30-jarige Gerard Walschap het stuk A propos van een viering’ in het katholieke weekblad Hooger Leven, waarvan hij toen nog redactiesecretaris was. Eigenlijk is ook dat opstel een open brief, een repliek op een artikel in het katholiek-flamingantische blad Jong Dietschland waarin redacteur Ernest van der HallenGa naar voetnoot(17) had gemeend tegen de huldiging van Buysse te moeten protesteren. Opvallend genoeg kopieerde Van der Hallen zonder bronvermelding hele zinnen uit de twee jaar eerder in BoekengidsGa naar voetnoot(18) verschenen scheldtirade die ervoor zorgde dat Buysse door katholieken nog jarenlang met verderfelijke lectuur werd geassocieerd zonder dat ze ooit een regel van hem hadden mogen lezen. Kopieerde Van der Hallen zichzelf? Bewijsbaar is het niet, aangezien de auteur van het grove stuk in Boekengids zijn redenen had om anoniem te blijven, maar onwaarschijnlijk is het evenmin. Als redactiesecretaris van Boekengids en als (anoniem) hoofdredacteur van Lectuurrepertorium onder supervisie van priester Joris Baers was Van der Hallen in elk geval direct medeverantwoordelijk voor de redactie van de twee uitgaven die in Vlaanderen decennia lang bepaalden welke boeken katholieke bibliotheken in huis mochten hebben.Ga naar voetnoot(19)
Hoewel Walschap in zijn artikel beweert, uit de grond van zijn hart te betreuren dat Buysse ‘geen plaats genomen heeft in de rij onzer katholieke schrijvers’, zette hij zelf uitgerekend in 1929 met zijn nieuwe roman Adelaïde de eerste stap buiten die rij. ‘A propos van een viering’ gaat dan ook niet alleen over Buysse. Uiteindelijk gaat het over Walschap zelf en over het gewicht van ethische criteria in de literaire kritiek?Ga naar voetnoot(20) Juist omdat hij zo grondig vertrouwd was met de mentaliteit van zijn katholieke collega's wist Walschap van tevoren welke behandeling hem na Adelaïde te wachten stond. Van der Hallen noemde de roman ‘een crisisboek dat ik niemand als lectuur durf aanbevelen, wel liefst ontzeggen zou aan ieder die de eeuwige driften in zich niet wenst te wekken’ (Boekengids, januari 1930). In een brief aan Walschap citeerde een priester wat hij van een collega had gehoordGa naar voetnoot(21): ‘'t is al zo rot als heel Buysse.’
TekstenGa naar voetnoot(22)
1
Sint-Martens-Laethem, 6 Juli 1929
Mijn beste Maurice,
Gij vraagt mij een bijdrage voor het Buysse-nummer van Vandaag: Weet ge dan niet dat er een soort menschen bestaat wier specialiteit het is bij feestelijkheden naar voor te treden? Deze menschen doen dat doorgaans heel geschikt, zoo geschikt zelfs dat wij er een beetje moeten om geeuwen en hopeloos gaan zuchten: Oef? Nog ne jubelee! Geloof me, de jubelees zijn in diskrediet geraakt omdat het onderwerp ervan doorgaans zulk een brave, deftige, grijze, ronde, neutrale personagie is, iets waar we geen houvast aan hebben en waarbij eenieder, zonder gevaar zijn vingeren te verbranden, kan aan meedoen. Al jubeleerend komt men ver in de wereld en ik zie menig jongere rondom mij die er niet alleen zijn sporen maar ook zijn zadel bij gewonnen heeft.
Daar het hier echter een jubelee buiten serie betreft, waarbij sommige feestvierders waarschijnlijk op een slappe snaar en een maat ten achter zullen meestrijken, geef ik aan uw verzoek gaarne gehoor.
Wie de aardrijkskundige kaart van het litteraire Vlaanderen opmaakt zal zeker tot de vaststelling komen dat Gent een eigenaardige stad moet zijn om binnen zijn muren, (of zoo goed als binnen), vogels van zulke diverse pluimage als Karel Van de Woestijne en Cyriel Buysse te herbergen. En niet alleen te herbergen, maar hen ook gegevens en atmosfeer voor hun zoo verscheiden werk te verschaffen. Wie in één adem de namen dezer beide auteurs uitspreekt maakt een karpersprong over de hedendaagsche Vlaamsche letter-
kunde heen en wipt van de eene pool naar de andere. Tusschen deze beide polen ligt ongeveer alles waar we kunnen op bogen: neoromantiek, fantasie, ego-centrisme, humor, zinnelijkheid, werkelijkheidszin.
Het ware een dankbaar onderwerp de kontinuïteit van de beide bronaders na te gaan, die, eenerzijds tot de uitkomst Van de Woestijne, anderzijds tot de uitkomst Cyriel Buysse hebben geleid. Bij dezen laatste ligt de geestelijke herkomst (Wij gewagen hier niet van buitenlandsche invloeden), duidelijk voor de hand. Men denke aan Reimond StijnsGa naar voetnoot(23), de gezusters Loveling, Dr. A. De VosGa naar voetnoot(24), de liberale tendenzroman, zelfs aan TonyGa naar voetnoot(25) en ZetternamGa naar voetnoot(26), die, naast het aanbrengen aan onze litteratuur van heel wat rijkdom, haar tevens voor eenzijdigheid hebben behoed en haar belet af te zakken tot een patronagie-monopolium. Cyriel Buysse heeft de grenzen nog verruimd en de vrijheid in onze letterkunde, vrijheid van onderwerp en van behandeling voor ons veroverd. Laat ons de waarde van zulk een aanwinst niet vergeten, noch onderschatten.
Wanneer men Buysse's personagiën aan zich laat voorbijtrekken dan krijgt men, en dit voor de eerste maal in onze litteratuur, een zoo goed als totaal overzicht van Vlaanderen's armoede, geestelijke, zedelijke en stoffelijke armoede, maar tevens ook van den wrok, den haat en den strijd, die voor dit land de hefboomen zijn van herge-
boorte. Ik zeg: Buysse's personagiën. Men moet niet een of ander deel van dezen schrijver, maar zijn volledig werk overzien. Eerst dan kan men hem naar zijn juiste waarde schatten. Ons zulk een algemeen overzicht brengen is slechts voorbehouden aan schrijvers. Aan schrijvers, niet aan estheten of delikatessenbakkers. Ook hij die moraliseert geraakt nooit zoover, hij wordt in zijn eigen stroop gevangen. Om dit alles geloof ik dat Buysse een van de weinige auteurs is die zal blijven en waarmede we de landsgrenzen kunnen oversteken. De vogue van een F. Timmermans in 't buitenland zal er morgen wel gaan luwen om in plaats van een gepolychromeerd, archaïsch Vlaanderen er het harde, donkere beeld van ons land naar voor te schuiven.
Maar dit alles klinkt geleerd en wellicht is het dat niet, mijn beste Maurice, wat ge van mij verwacht. Ja, ik had beter gedaan, bij de ontvangst van uw schrijven, op mijn zolder te klauteren en van daaruit, in de verte u het houten werkhuisje van onzen Vlaamschen schilder te laten zien. Dit werkhuisje, hoog op zijn pooten, boven op den heuvel, aan den statigsten kronkel der Leie, dat maakt zeker ook een beetje van uwe jeugd uit. Wie, van de Gentenaars met litteraire bevliegingen, is er niet eens rondom geslopen, in de vage hoop zijn bewoner eens tusschen vier oogen te zien? Mij is het, helaas! nooit gelukt.Ga naar voetnoot(27) Telkens tufte Cyriel mij in zijn torpedo voorbij of zijn groote, logge hond kwam met onvriendelijke bedoelingen achter den pinnekensdraad naar mijn Zondagsche broek gesprongen.
Met lood in de schoenen trok ik dan huiswaarts en ten einde mijn ontmoediging in slaap te wiegen herbegon ik het daags te voren gelezen boek vanaf de eerste bladzijde.
Nu besef ik eerst wat een dienst die hond achter de pinnekens-draad mij bewezen heeft.
Richard Minne
2
Gerard Walschap, ‘A propos van een viering’
Naar aanleiding eener bijdrage van Ernest Van Der Hallen over de viering van Cyriel Buysse (Jong Dietschland, 4 Oct.) wil ik nog eens Vlaanderen verradenGa naar voetnoot(28). Ik doe het natuurlijk om te breken met vriend Ernest, ik handel uit wrok tegen dat weekblad en Cyriel Buysse betaalt er mij voor. Ik ben omgekocht.
Maar met de jaren, ik voel het al, zal ik er toe komen kazak te keeren zonder dat men er mij voor betaalt. Niets begin ik zoo te bewonderen als een mensch die vijf jaren na elkaar hetzelfde kan denken en zeggen. Hoe verwoeder ik maar blok en studeer om het na te streven, des te verder blijf ik van dat ideaal af: ik moet mijzelven steeds verbeteren en herzien. Als kind dacht ik dat de lucht op den grond rustte in de dorpen rond Londerzeel en dat het daar gedaan was met de wereld. Ik weet dat ik eens over een langen binnenweg tusschen het koren ging en scherp de lucht in 't oog hield om te zien hoe ze geleidelijk lager werd. En sedert heb ik nog niets anders gedaan. Honderden keeren ben ik de grens gepasseerd waar ik dacht dat alles ophield. Ik ga en blijf gaan en houd de lucht in 't oog en denk eiken dag: ik arme, hoe eng dacht en leefde ik nog gisteren. Konsekwentie, zooals sommigen ze verstaan, is een soort geestelijke constipatie; zoo troost ik mij althans. De konsekwentie, waar sommigen mee pralen, is een specie van geestelijke armoe, een halsstarrigheid die voortkomt uit koppige domheid in plaats van uit karaktervastheid. Zoo troost ik mij, ik laffe, omgekochte verrader. Die konsekwentie is seniliteit, gemis aan vitaliteit. Ja, met fransche woorden paai ik mij...
Het heet dat onze tijd ‘onder literair oogpunt’ zoo onbeduidend is, dat men daarom allerlei schrijversjubilees viert, dat daarvoor een speciaal lofartikelen schrijvend publiek in Vlaanderen ontstaan is, dat graag aanzit aan bankettafels. En onze literatuur zou zeer nauw verbonden zijn met ‘gastronomische krachttoeren.’
Wij zijn zelf ook volstrekt niet voor vieringen aangelegd, maar dat er in Vlaanderen zoo'n claque van literaire loftrompetten bestaat is niet waar, dat weet ik door redactioneele ervaring zeer goed. Hoe graag onze vlaamsche schrijvers banketten heeft geen belang, maar in elk geval is hun passie daartoe niet grooter dan die hunner buitenlandsche collega's. Van gastronomische krachttoeren is eenvoudig geen spraak. Ernest Claes gaf een thee! Wat is er toch natuurlijker: bij een feestelijke gelegenheid hoort een feestmaaltijd. Meermaals werd de dag ingezet met een plechtige Mis; mag men daarna niet eten? Moet men heel den dag in de kerk blijven zitten wachten op het lof?
Het wordt Cyriel Buysse verweten dat hij alleen den abnormalen buitenmensch behandeld heeft, bruten, ontuchtigaards, kwezelaars, vastenavondpastoors, bijgeloovigen, messentrekkers, schuine-moppen-tappers, enz...Ga naar voetnoot(29). Ik hoor mijn broer PelgrimGa naar voetnoot(30) hiertegen niet protesteeren om redenen welke zijn katholiek geweten hem opgeeft, de eenig geldende redenen. Hij veroordeelt alleen het misvormde beeld dat de Hollander en de stedeling zich aldus van den vlaamschen buiten vormt. Waarom in Gods naam moet een schrijver een juist beeld van zijn volk ophangen? Waarom zou hij geen uitzonderingsgevallen mogen behandelen? Wat zoudt gij zeggen indien ik ‘Christiaan’Ga naar voetnoot(31) verwierp omdat hij Vlaanderen beter voorstelt dan het is, want zoo braaf zijn wij hier niet. Als Buysse onze slechtheid overdrijft dan overdrijft ‘Christiaan’ onze braafheid en dan verkies ik Buysse boven hem want sympathieker is iemand die zich slechter,
dan iemand die zich heiliger voorstelt dan hij is. Ziet men de valschheid van het standpunt als criticus? Een roman is geen statistiek. Een roman over een echtbreuk is geen verslag over het huwelijksleven in Vlaanderen. Uit de novellen van De Maupassant leidt niemand af dat het Fransche volk is zooals hij dat voorstelt, maar alleen dat de Maupassant door die zijde van het volksleven getroffen wordt. De grootste russische romanschrijver, misschien de grootste romanschrijver aller tijden en talen, Dostoievsky, heeft op de honderd geen tien figuren geteekend die normaal zijn. Maakt gij er hem een verwijt van? Wilt gij een juist beeld van Vlaanderens volksleven, maakt klankfilmen, maar laat den kunstenaar zijn eenzijdigheid, zijn recht.
Ik wil nog eens deze discussie persoonlijk maken om duidelijker de onhoudbaarheid van dit critisch standpunt te bewijzen. Indien men Vlaanderen beoordeelt naar het werk van Buysse, redeneert gij, zal men zeggen: dat volk verdient geen zelfstandigheid. Maar, Ernest, keer dat eens om. Indien men Vlaanderen beoordeelt naar uw werk zal men zeggen: dat volk heeft geen zelfstandigheid meer noodig. Het is zoo wijs en zoo braaf, zoo vroom, zoo edel dat zelfstandigheid geen baat meer brengen zal.
De conclusie? Onze romankunst is er niet om de heeren van Brussel te laten oordeelen of Vlaanderen zelfstandig moet worden of niet. Overigens zou ik mij over Buysse's werk kunnen verontrusten indien wij niet reeds Breughel en Jordaens hadden. Ik hoorde nooit dat werk verwerpen, noch hoorde ik ooit Rubens verheerlijken omdat al zijn figuren de kracht en schoonheid van ons ras bezingen. Wij hebben toch eerst van de Breughels en Jordaens onzen pap- en hespenetersnaam gekregen. Maar denkt gij nu dat het genie van Breughel Vlaanderen minder eer aandoet omdat het zich openbaart in de schildering van kermissen en drinkgelagen of dat het genie van Rubens ons meer eert omdat het zich openbaart in de schildering van vlaamsche reuzen en (physieke) Übermenschen?
Nogmaals, als katholiek en vlaming heb ik tegen Buysse's werk moreele bezwaren die ik voor niets en niemand opgeef of verberg. Ik betreur het uit den grond van mijn hart dat een talent zoo groot als het zijne, geen plaats genomen heeft in de rij onzer katholieke schrijvers. Zoo betreur ik b.v. ook een en ander of liever veel in het werk van Karel Van De Woestijne, maar dat belet mij niet in Karel Van De Woestijne te erkennen onzen grootsten vlaamschen dichter na
Gezelle en in Cyriel Buysse een onzer allerbeste romanschrijvers, ja, dat is hij. En laat ons zoo katholiek zijn en zoo vlaming als gij wilt, ik wil een katholiek zijn van het halfslachtig, liberaal en verraderlijk soort dat een andersdenkende weigert te verdoemen; ik wil een vlaming zijn van het slap en omgekocht geslacht dat het kunstenaarschap van zijn ras eert ook in den franskiljonschen rijken heer die, ondanks zichzelf misschien, Vlaanderen's schoone letteren heeft verrijkt. Ik stel mij niet voor dat ik Vlaanderen dien door bij middel van een rap ineengestooten artikeltje al mijn gal te gieten over een omvangrijk literair oeuvre dat, als het geen andere verdienste heeft, dan toch op deze kan bogen: literair de beste romankunst van modern Vlaanderen te zijn. In één roman van Cyriel Buysse is voor ons, jonge schrijvers, inzake romankunst meer te leeren dan met tien kilo boeken van veel beroemdere ‘auteurs’. En dat wil men voor den drommel maar niet inzien hier. Als het maar katholiek is door dik en dun, als het maar nationalistisch (of minimalistisch, aan den anderen kant) is, dan en avant marche! ‘genie en apostolaat! Ieder katholiek Vlaming moet dit boek bezitten!’
Het is te dwaas. Laat ons ofwel deuren en vensters opengooien, ofwel botweg bekennen dat we voor de inquisitie zijn en de vlaamsche kultuur ons kan gestolen worden.
Van Cyriel Buysse wordt geciteerd:
‘Une fois pour routes, il faut avoir le courage de l'avouer, le flamand n'est qu'une petite langue, et un écrivain ne peut que regretter profondément de ne pas disposer d'un meilleur véhicule pour ses idées. Qui donc en Belgique, s'il est sain d'esprit, peut approuver les visées flamandes en matière d'éducation avec le néerlandais comme langue véhiculaire? La littérature flamande, une des plus arriérées de la fin du XIXe siècle, une chose sans force ni avenir, un amas d'oeuvres creuses, si vides d'idées et de vie que même l'homme de la petite classe s'en détourne avec mépris....’Ga naar voetnoot(32)
En zeggen dat de man die dat geschreven heeft, voor den vlaamsche letteren veel meer verdienste heeft dan een heel stel katholieke knutselaars. Zeggen dat die tekst niet afdoet aan Buysse's verdiensten. Ja, ik durf nog verder gaan, ik durf mij als landverrader heelemaal ontmaskeren en een thesis opstellen waarvoor ik de verachting van het volk verdien. Die thesis is: iemand die niet nationalist is kan toch nog een kunstwerk voortbrengen....
Buysse wilde met de reporters niet praten over vlaamsche beweging, een mentaliteit ons zoo vreemd en zoo bekrompen dat wij ze bijna niet meer begrijpen kunnen, maar ook dat neemt zijn literaire verdiensten niet weg.
De vlaamsche strijd wordt geheeten iets ‘waarbij alle literatuur een overtollige luxe wordt en alle esthetische problemen vitterijen van zeer betrekkelijk belang.’
Komt het aan op een rangorde der waarden, dan gaat het gods-dienstig belang voor op vlaamsche belangen en dat vlaamsch belang gaat voor op literatuur en aesthetische problemen. Maar wil dat zeggen dat gij een schrijver zijn pen moet afpakken en toeroepen: vooruit naar de Kamers en naar Kessel waar BormsGa naar voetnoot(33) spreekt! Vlaanderen gaat voor literatuur! Wil het zeggen dat ge den nationalist uit de meetingzaal moet naar de kerk jagen, roepend dat Godsdienst belangrijker is dan vlaamsche beweging?
De schrijver die een goeden vlaamschen roman schrijft dient Vlaanderen. Indien hij weigert verder zich met de vlaamsche kwestie in te laten, handelt hij dom en stelt zich hatelijk aan, maar hij vernietigt daardoor de waarde van zijn werk niet. Moet hij als schrijver rechtstreeks in een strijdend gelid staan, of moet hij boeken
schrijven met nationalistische tendenz? Neen, hij moet alleen schoone boeken schrijven over normale of abnormale typen, om 't even; over moordzaken of bruten, om 't even. Als hij onze kunst maar hooger opvoert bevordert hij de vlaamsche zaak, ook de nationalistische, meer dan schreeuwers die meenen niet meer te moeten studeeren omdat ze veel lawaai kunnen maken.
En nog iets persoonlijks. In deze rubriek werd, geloof ik, meer dan waar ook elders met den houten bezem door de vlaamsche letteren geveegd, niet voor ons plezier en ook niet voor 't geld, men mag het vrij gelooven. Maar als we 't tegen iemand hadden, hebben we naam en toenaam genoemd en niet ‘zekere schrijvers’ en ‘zeker soort artikelen’. Zonder aanzien des persoons werd over ‘de magere productie onzer huidige dorpsche, zoogenaamde heimat-letterkunde’ van week tot week geschreven, maar niet met den gemakkelijken hoogmoed die zoo maar zonder meer een heele letterkunde misprijst. Er werd verantwoord waarom we de productie mager achtten en wat we in détail afkeurden. Er werd verantwoord in welke richting wij toekomst zien voor onze letteren en waarom. Ik wil mij daarover niet verhoogmoedigen, maar vragen dat anderen hetzelfde doen. Daarvoor zullen ze razend hard moeten blokken of ze houden het niet vol. Maar ze zullen onbewust respect krijgen voor het werk van anderen; ze zullen geen tijd hebben zich dul te tobben in een bekrompen gedachtenkringetje; ze zullen zich schamen elke week dezelfde onverantwoorde, ondoordachte, meetingachtige zurigheden te schrijven; ze zullen ontdekken dat een nationalist nog iets anders kan doen dan nationalist te zijn en naar ieder die het niet is steenen te werpen.
En nu het artikel over Buysse? Ten eerste kan men nog altijd zwijgen, een veel sterker wapen dan geblaf. Ten tweede kan men schrijven: Cyriel Buysse, ge hebt vaak ons katholiek gemoed gekwetst, Buysse, gij zijt ne leelijke franskiljon zoo groot als ge zijt, maar ge hebt eenige heel schoone romans en vele schoone novellen ge-schreven, een verdienste die werkelijk niet gering is in een literatuur zoo doodarm aan romans. In uw laatste werken, b.v. in uw UlekenGa naar voetnoot(34) staat gij milder tegenover ons volk, zijn geloof en zijn strijd. Kom nog dichter bij uw volk.
Zou dat niet beter zijn dan te schrijven: onze literatuur beteekent niets, het werk van Buysse beteekent niets en wij doen niet mee als ze
Buysse vieren. En zoo ziet men dat het ons minder om Buysse en een bijdrage, dan om literaire kritiek en de houding der jongeren gaat.
Gerard Walschap
Bijlage
Gerard Walschap, uit ‘Twee zeventigers: Cyriel Buysse en H. Swarth’Ga naar voetnoot(35)
Opeens bemerkte men dat Cyriel Buysse zeventig jaar oud was en dat men hem dus moest vieren. Men heeft hem altijd maar zijn boeken laten schrijven. Men was er als de wind bij om te waarschuwen dat het alweer een slecht boek was. Volgde er een dat er wat beter door kon, dan meende men dat Buysse zelf iets gehoord had van de waarschuwing en men voegde hem een: ‘ga zoo voort, mijn zoon’ toe.Ga naar voetnoot(36) Maar dan verscheen weer 't een of 't ander BollekenGa naar voetnoot(37). De man was onverbeterlijk.
Wat wij daarin bewonderen is niet de hardnekkigheid van elk jaar een slecht boek te schrijven, maar de eerlijkheid en de rassigheid om een kunstwerk te laten komen vanwaar het komen moet: uit den kunstenaar. En niet uit recensies of het publiek.
Hij had toch ook zijn ongeluk: rijk te zijn. Men voegt ons nu toe dat wij rijk moeten worden. Onze intellectueelen hebben de BewegingGa naar voetnoot(38) gebracht waar ze nu is: onder de fundamenten van het rijk. Maar om te doen wat zij deden voor een volk in nood is het niet genoeg dien nood te beseffen, men moet hem ook voelen. Het is de vraag of de rijke vlaamsche intellectueel den vlaamschen nood zal blijven voelen zooals de arme. De Vlaming die rijk werd, werd, bij bepaling, franskiljon. Indien hij niet, dan zijn kinderen. Een van die kinderen is Cyriel BuysseGa naar voetnoot(39).
En hij schreef het epos van arm Vlaanderen. Wij konden het niet verkroppen. Wij stonden daar anders tegenover dan hij, hadden te veel gehoord over het groot volk dat we geweest zijn, hebben dat leven te veel meegeleefd en bekeken met deernis en met de liefde die, niet waar, alles verdraagt en verontschuldigt. Hij zag het van boven af, zag dus meer. Wij woonden er tusschen en zagen dus beter, maar minder.
Men heeft hem het opzet verweten ons ‘slecht te maken’. Alsof hij ons uitschold. Ten onrechte. Hij zag ons nu eenmaal zoo en kon niet anders. Wat wilt gij, als men den winter doorbrengt in Den Haag en in den Zomer boeken komt schrijven te Afsnee aan de Leie. Zijn werk is eenzijdig, zooals dat van Conscience en Timmermans eenzijdig is, maar het is niet oneerlijk. Het is eerlijk als kunstenaarswerk, al kunnen we de eenzijdigheid betreuren.Ga naar voetnoot(40) Gij kunt hoogstens zeggen dat bezijden een modderstraat ook schoone boomen staan, dat neemt echter den modder niet weg.
Maar jammer genoeg bestaat het ‘geval Buysse’ voor ons altijd maar uitsluitend in die discussie. Het moest lieve hemel nog door Maeterlinck gezegd worden dat Cyriel Buysse is ‘een der drie of vier grootste vertellers-uit-het-landleven die er in de laatste vijftig jaren geweest zijn.’Ga naar voetnoot(41) Dat scheen ons bitter weinig te interesseeren. Alsof wij soms nog een tweeden hadden die zooals Buysse weet hoe een roman moet gebouwd worden.
Wanneer veel prachtig proza alleen nog in ‘Zuid en Noord’Ga naar voetnoot(42) en Van NeylenGa naar voetnoot(43) zal bestaan zal deze boertige en tragische kijkkast nog volk blijven lokken omdat zij die pracht vertoont die niet demodeert: menschen, leven.
- voetnoot(1)
- Tijdens zijn huldiging in Brussel (uitgesteld wegens het overlijden van Karel van de Woestijne op 24 augustus 1929) ontving Buysse uit de handen van minister Maurice ippens het kruis van commandeur in de Leopolds-orde.
- voetnoot(2)
- Toen Swarth de door Kloos in de Nieuwe Gids opgenomen novelle ‘De biezenstekker’ had gelezen, schreef ze in een brief aan Pol de Mont: ‘A propos, kent ge Cyriel Buysse (een neef van Virginie Loveling), die zulk een afgrijselijke novelle in de NG schreef?’ (Hélène Swarth aan Pol de Mont, Mechelen, 14.6.1890; gepubliceerd in Brieven van Hélène Swarth aan Pol de Mont. Uitgegeven door Herman Liebaers, Gent 1964, p. 178).
- voetnoot(3)
- Cyriel Buysse aan August Vermeylen, Deurle bij Gent 29.10.1929: “Er heerschte, van af het begin, een algemeene stemming van hartelijkheid en onderlinge sympathie [...]. Er was geen enkele wanklank” (AMVC, B995, 117511/26).
- voetnoot(4)
- Cyriel Buysse aan August Vermeylen (AMVC, B995): ‘Wat de kwestie der Vlaamsche Academie betreft, zal ik niet weigeren als het mij aangeboden wordt om er deel van uit te maken. Het komt wel zeer laat, doch ik ben bereid dat te vergeten.’ (3.9.1929); ‘Wat de Vl. Academie betreft, ik heb nooit kunnen weigeren voor de eenvoudige reden dat het mij nimmer aangeboden werd. Misschien werd het ook niet aangeboden en moest men zelf het vragen. Dit laatste heb ik niet gedaan.’ (17.9.1929); ‘Omdat gij het mij gevraagd hebt, om u pleizier te doen, - en alleen daarom - heb ik er in toegestemd eventueel lid van de Vl. Academie te worden. Nu er zich moeilijkheden voordoen, verlang ik niets liever dan geen lid van de Vl. Academie te worden. In briefwisselend lid heb ik geen zin. Dus, als ge mij nu ook eens wilt genoegen doen, trekt dan mijn candidatuur eenvoudig in. Wat betreft de bezwaren die men tegen mij invoert: Ik kan niet verantwoordelijk gesteld worden voor wat sommige couranten uit mijn interview gehaald hebben. Ik ben bereid de algehele vervlaamsching van de Gentse Hoogeschool toe te juichen, maar wensch daar geen actief deel in te nemen. Ik ben geen politiek man en vrees dat politiek daar een te sterke rol in zoude kunnen spelen’ (15.10.1929). Na een bericht in de Haagse krant Het Vaderland van 3.11.1929 is de maat wat hem betreft vol: ‘Ik weet niet in hoeverre zulks fantasie of werkelijkheid is, maar ik verlang niet, wat mij betreft, op die manier in de Vl. Academie te komen. Men heeft mij duidelijk genoeg te verstaan gegeven, dat ik er niet gewenscht word. Het spijt mij zeer dat gij daar moeite voor gedaan hebt. Toen gij mij daarover hadt geschreven, dacht ik werkelijk, in mijn “candeur naive”, dat men mij er gaarne had gezien.’ (4.11.1929)
- voetnoot(5)
- De verkiezing vond plaats in de vergadering van 19.11.1930; het besluit verscheen in het Belgisch Staatsblad van 5 en 6.1.1931 - anderhalf jaar voor zijn overlijden.
- voetnoot(6)
- Zie Joris van Parys, ‘Cyriel Buysse, Frans Masereel en hun Franse vriend Léon Bazalgette’ in Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap XIII, Gent 1997 , p. 7-42.
- voetnoot(7)
- Van de Woestijne overleed een paar uur nadat Buysse hem met Maurice Roelants een bezoek had gebracht. Buysse was naast de Waalse auteur Hubert Krain medevoorzitter van de plechtigheid waarop Van de Woestijne in oktober in Brussel door het genootschap La Lanterne Sourde werd herdacht.
- voetnoot(8)
- Cyriel Buysse aan C.A.J. van Dishoeck, 1.2.1930; LMD, Den Haag (B9962 B.1).
- voetnoot(9)
- Achilles Mussche, ‘De getuige Cyriel Buysse’ in Nieuw Vlaams Tijdschrift, 2e reeks, 13e jg., 1959-1960, p. 922.
- voetnoot(10)
- Cyriel Buysse. Een studie door Achilles Mussche. Met portret en bandversiering door Frans Masereel, Gent 1929. Later vertelt Mussche: ‘Ik had in Vooruit een kroniek gesczreven over De schandpaal, een roman van Buysse, en de schrijver vond dat zo goed, dat hij de uitgever aanzette mij die studie te laten schrijven. Ik heb dat graag aanvaard, omdat het mij de gelegenheid bood, niet alleen om mijn mening te zeggen over het werk van Buysse, maar ook over de sociale toestanden in het negentiendeëeuwse Vlaanderen en de weinige echo's daarvan in onze literatuur.’ (In Joos Florquin, Ten huize van... Tweede reeks, Leuven 1964, p. 110).
- voetnoot(11)
- Rob. Roemans, Kritische bibliographie van Cyriel Buysse gevolgd door een bibliographie over Cyr. Buysse, Kortrijk 1931. In het voorwoord zegt Roemans dat hij met de samenstelling van de bibliografie begon in mei 1929. Bij wijze van inleiding is een brief aan Roemans opgenomen waarin Mussche de tafelrede parafraseert die hij in Gent heeft gehouden. Op p. 82 van de bibliografie heeft Roemans een brief van Buysse afgedrukt (2.7.1929) waarin hij kort antwoordt op vragen van Mussche over zijn standpunt inzake de Vlaamse Beweging, over de literaire invloeden die hij heeft ondergaan en over de controversiële opdracht ‘Aan ijn Landgenoten’ in zijn roman 't Bolleken.
- voetnoot(12)
- Oospronkelijk gepubliceerd naar aanleiding van de Buysse-viering in 1911 (Bussum). In 1929 verscheen in Antwerpen een herziene en aangevulde editie.
- voetnoot(13)
- Bijzonderheden over dit nummer in Robert Roemans, Kritische bibliographie van Cyriel Buysse gevolgd door een bibliographie over Cyr Buysse, Kortrijk 1931, p. 93. Hoofdredacteur van Vandaag was Herman Teirlinck.
- voetnoot(14)
- Brief van 22.10.1929 aan Raymond Herreman, opgenomen in Richard Minne, Wolfijzers en schietgeweren, Brussel-Rotterdam 1942, p. 62-63.
- voetnoot(15)
- Richard Minne aan Raymond Herreman, 22.10.1929 (AMVC, M656/B). Twee weken voor het evenement in Gent spuwde Minne nog eens zijn gal: ‘Ze gaan dus Buysse te Gent vieren. Ze. Ja, ze: de franskiljonsche ridders van Vlaanderen, de kruiers der groote heeren, de nieuwmodische socialistische intellektueelen, de lokale über-menschen.’ (Richard Minne aan Raymond Herreman, St-Martens-Latem, 2.12.1929). Zie ook A. van Elslander, ‘Cyriel Buysse te Gent gevierd’ in Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap I, Gent 1985, p. 96-100.
- voetnoot(16)
- De integrale tekst werd afgedrukt in Ontwikkeling. Maandschift uitgegeven onder de bescherming van de BWP (Gent, ‘Bestuur Camiel Huysmans’) van oktober-november 1929 (nr. 20-21), p. 587-591 (‘De tafelrede van Herreman’). Blijkens zijn speech was Herreman het niet met Minne eens dat Buysse alleen in Gent en Nevele kon worden gevierd: ‘Brussel wordt aangevallen door Oost, West, Noord en Zuid. Er zijn nochtans schoone vrouwen, er zijn boeren, er zijn pensjagers, er zijn Vlamingen en on-Vlamingen, voorvechters, verstookelingen en uitbuiters, juist gelijk te Gent [...]. Waarom zouden wij u hier dan niet kunnen vieren?’ (p. 587). Voor de socialistische Brusselse krant Le Peuple schreef Herreman het artikel ‘On fêtera le 70 Anniversaire du romancier Cyriel Buysse’ (20.9.1929). In dezelfde krant had hij in 1927 al een artikel over Buysse gepubliceerd (‘Un grand conteur flamand: Cyriel Buysse’, 28.12.1927) en in 1928 een recensie van de roman De schandpaal (4.12.1928). Toen Buysse in september 1929 het feestartikel uit Le Peuple in handen kreeg, wist hij kennelijk nog niet wie Herreman was, want hij bedankte in het Frans (AMVC, B995).
- voetnoot(17)
- Ernest van der Hallen (1898-1948): van 1923 tot 1929 secretaris van het Algemeen Verbond van Katholieke Boekerijen, dat Boekengids en Lectuurrepertorium uitgaf, redacteur (rubriek Kunst en Letteren) van Jong Dietschland. Algemeen Weekblad voor Katholiek Vlaamsch-nationaal Leven (1927-1933). Op het stuk van Walschap volgde een polemiek met de redactie van Jong Dietschland? zie ‘A propos van een artikel in Hooger Leven’ in Jong Dietschland (25.10.1929, nr. 43, p. 685-686), ‘Geestelijke verwarring of het gemis aan vaste lijnen’ (id., p.731-732), en de brieven van Walschap aan de redactie van het blad (Gerard Walschap Brieven 1921-1950, Amsterdam 1998, p. 171-174 (brieven 102-103). Zie ook de bladzijden over Van der Hallen in Lut Missinne, Kunst en leven, een wankel evenwicht. Ethiek en esthetiek: proza-opvattingen in Vlaamse tijdschriften en weekbladen tijdens het interbellum (1927-1940), Leuven-Amersfoort 1994, p. 100-110, 123 (noot 86), 147 en 201.
- voetnoot(18)
- ‘Cyriel Buysse’ in Boekengids. Algemeen Nederlandsch Bibliografisch Tijdschrift. Orgaan van het Algemeen Secretariaat voor Katholieke Boekerijen, Antwerpen, mei 1927, p. 103.
- voetnoot(19)
- Zie Gerard Walschap, Muziek voor twee stemmen in VW 5, Antwerpen-Amsterdam 1992, p. 859 e.v.
- voetnoot(20)
- Walschap zelf vond zijn Buysse-stuk uit 1929 belangrijk genoeg om er 14 jaar later uitvoerig uit te citeren in Voorpostgevechten (Gent 1943). In het opstel ‘Onze vorm’ schrijft hij: ‘Voor ons was Cyriel Buysse de grootste vlaamsche romanschrijver. Toen deze auteur in 1929 gevierd werd bij zijn zeventigsten verjaring verdedigde ik hem met kracht tegen hen die geanimeerd waren tegen den franskiljon. Met verbazing lees ik thans dat ik toen al niet meer zoo recht in orthodoxe schoenen liep’ (Voorpostgevechten, p. 98-99).
- voetnoot(21)
- Cyriel van den Oever aan Gerard Walschap, 14.1.1930 (Gerard Walachap. Brieven 1921-1950, Amsterdam 1998, p. 184, noot 2): ‘Ik zie in uw Adelaïde een door-katholiek boek. [...1 Voor enige dagen zei een collega hier aan tafel: 't is al zo rot als heel Buysse..’ Cyriel was een broer van dichter en criticus Karel van den Oever.
- voetnoot(22)
- De teksten van Minne en Walschap worden hier voor het eerst sinds 1929 integraal herdrukt (diplomatische weergave). Citaten uit Minnes bijdrage in Vandaag en uit andere uitspraken van Minne over Buysse in Yves T'Sjoen, ‘Van hoogten en laagten. Over Richard Minne en Cyriel Buysse’ (Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap X, Gent 1994, p. 7). In het 100ste geboortejaar van Buysse leverde Minne in opdracht van het Ministerie van Onderwijs zes bladzijden inleiding voor de kleine bloemlezing Cyriel Buysse (Brussel 1959).
- voetnoot(23)
- Reimond Stijns (1850-1905): Vlaams schrijver, werkte aanvankelijk nauw samen met zijn zwager IsidoorTeirlinck (o.a. Arm Vlaanderen, 1884); ontwikkelde zich tot de eerste naturalistische auteur in Vlaanderen (o.a. Ruwe liefde, 1887,; Hard labeur, 1905); zie Joris van Parys, ‘Zoals ze zijn in werkelijkheid’. Over Cyriel Buysse, Reimond Stijns en Georges Eekhoud (plaquette met de tekst van een lezing die de auteur op 3.12.1997 tijdens een colloquium van het Cyriel Buysse Genootschap in Gent hield; een exemplaar berust in de bibliotheek van de RUG, Vakgroep Nederlandse Literatuur).
- voetnoot(24)
- Amand de Vos (1840-1906): Vlaams arts (legerarts van 1871 tot 1890) en schrijver (pseud. Wazenaar), neef van Jules Persyn; zijn bekendste werk is de autobiografische tendensroman Een Vlaamsche jongen (1879, nieuwe versie in 1881-1882), over zijn ervaringen als Vlaming in het Belgische leger, en Een officier geworgd in het Belgisch leger. Uit het gedenkboek van een bataljonsgeneesheer (1892), over zijn gedwongen vroegtijdige pensionering ingevolge een permanent conflict met zijn superieuren over de kwetsende behandeling van Vlaamse intellectuelen in het leger; De Vos werd in 1886 een van de eerste vrijzinnige leden van de Koninklijke Vlaamse Academie (zie Prijskamp en Academie, 1887).
- voetnoot(25)
- Tony: pseudoniem van Anton Bergmann (1835-1874), Vlaams schrijver en jurist, bekend als auteur van Ernest Staas, advocaat, een bundel halfautobiografische schetsen die een paar weken voor zijn voortijdig overlijden verscheen en vergelijkbaar is met Hildebrands Camera Obscura.
- voetnoot(26)
- Eugeen Zetternam (1826-1855): Vlaams schrijver (pseud. Joos Jozef Diricksens), pionier van de romantisch-proletarische literatuur in Vlaanderen.
- voetnoot(27)
- Toen Roelants tijdens een bezoek bij Buysse vertelde over Minnes mislukte pogingen, sprak Buysse over zijn ‘speciale sympathie’ voor het werk van Minne, ‘die hij een origineel talent van Vlaanderen’ noemde, en stelde hij prompt voor hem onmiddellijk zelf een bezoek te brengen. ‘Aangezien gij schrik hebt voor mijn honden, ben ik zelf maar eens gekomen’, zei hij bij wijze van begroeting. (Maurice Roelants, ‘Herinneringen aan Cyriel Buysse dank zij een interview’ in Schrijvers, wat is er van den mensch, Brussel-Rotterdam 1943, p. 45-46; oorspronkelijk verschenen in De Telegraaf Amsterdam, 7.9.1929, onder de titel ‘Literair gesprek met Cyriel Buysse’).
- voetnoot(28)
- In een brief van 16.11.1929 aan de redactie van Jong Dietschland schrijft Walschap: ‘Daar ik reeds tweemaal in Jong Dietschland met evenveel woorden een omgekochte en verrader genoemd werd’ (zie Gerard Walschap. Brieven 1921-1950, Amsterdam 1998, p. 171).
- voetnoot(29)
- Van der Hallen over Buysse: ‘Zijn werk is immers ten slotte alleen de behandeling van den abnormalen buitenmensch (...). Zijn menschen zijn brute typen, ontuchtigaards met abnormaal-seksueele ontwikkeling, half verdierlijkten: domme, bijgeloovige, zuipende boeren, valsche kwezelaars en vastenavond-pastoors. Dankbare gegevens voor zijn boeken vind (sic) hij bij kermis en drinkpartij als de hartstochten opvlammen, messen getrokken worden en duistere daden bedreven worden, - of achter de bittertjestafel waar men schunnige moppen verkocht op den rug van pastoors en jufvrouwen’ (Jong Dietschland, 4.10.1929). Vgl. het anonieme artikel in Boekengids van mei 1927 (p. 103): ‘zijn menschen zijn brute typen, ontuchtigaards vol razende hartstochten, verdierlijkte, domme, bijgeloovige, zuipende boeren, kweezelachtige en valsche “vromen” en karikaturen van pastoors - die vooral kan hij niet luchten - al zijn priesters (...) zijn vastenavondpastoors (...). Ik stel me voor dat hij alleen naar Vlaanderen komt bij kermis en drinkpartij, wanneer de hartstochten bij de menschen opvlammen, messen worden getrokken en in 't duister schuldige daden worden gepleegd, ofwel achter de bittertjestafel waar schunnige moppen worden verkocht op den rug van pastoors en oude jufvrouwen.’
- voetnoot(30)
- Walschap en Van der Hallen waren allebei lid van het in 1924 opgerichte kunstenaarsgenootschap De Pelgrim, dat een gelijknamig tijdschrift uitgaf; zie Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging (deel G-Q), Tielt 1998, p. 2417.
- voetnoot(31)
- Christiaan: de roman Kristiaan van Ernest van der Hallen is verschenen in 1928.
- voetnoot(32)
- Walschap zelf tekent in een voetnoot bij het citaat aan: ‘Dat oordeel over onze literatuur wordt ook wel door gediplomeerde flaminganten geveld, die hiertegen sputteren en toch van den anderen kant weer niet kunnen verdragen dat Karel van de Woestijne een europeesch dichter genoemd wordt. Van De Woestijne was nl. geen nationalist.’ Wat taalschap niet vermeldt: dat het citaat is ontleend aan een tekst die in 1929 al meer dan 30 jaar oud is en dus betrekking heeft op de situatie voor 1900. Hij vergeet ook te vermelden dat Buysse zich zelf al voor de oorlog openlijk voor zijn ondoordachte antiflamingantische uitlatingen heeft geëxcuseerd en sindsdien herhaaldelijk heeft toegegeven dat de situatie aanzienlijk verbeterd is. Op dat punt is Walschap dus niet minder unfair dan de flaminganten die Buysses uitlatingen uit 1897 blijven misbruiken om hem als een onverbeterlijke franskiljon te brandmerken. Het citaat blijkt overigens een montage van de twee meest controversiële passages uit de Franse vertaling van ‘Flamingantisme en flaminganten’ uit 1897 (VW 7, 306-307); in de flamingantische polemiek tegen Buysse werd om voor de hand liggende redenen bij voorkeur de Franse versie geciteerd, die destijds in de Belgische Senaat werd voorgelezen (zie Joris van Parys, ‘Toute la Flandre est en lui. Cyriel Buysse en de Franstalige Vlaamse literatuur’ in Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap XIV, Gent 1998, p. 12, noot 20, en p. 17, noot 34).
- voetnoot(33)
- August Borms (1878-1946): Vlaams nationalist, een van de bekendste voormannen van het ‘activisme’ tijdens WO I, na de oorlog ter dood veroordeeld. Het vonnis werd niet uitgevoerd maar Borms bleef opgesloten in de Leuvense gevangenis. Bij de verkiezingen in 1928 werden meer dan 80 000 stemmen op hem uitgebracht en op 17 januari 1929 werd hij in vrijheid gesteld (nadat hij tijdens WO II opnieuw voor collaboratie had gekozen werd hij in 1946 een tweede keer ter dood veroordeeld en terechtgesteld). Zie Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging (deel A-F), Tielt 1998, p. 559.
- voetnoot(34)
- Een van Buysses laatste romans (Gent 1926).
- voetnoot(35)
- In Dietsche Warande en Belfort, Leuven, 1929 (29e jg.), p. 897-898.
- voetnoot(36)
- Allusie op vooroorlogse recensies van m.n. Jules Persyn in Dietsche Warande en Belfort.
- voetnoot(37)
- Roman van Buysse (Bussum 1906).
- voetnoot(38)
- De Vlaamse Beweging.
- voetnoot(39)
- Zie noot 32.
- voetnoot(40)
- Vgl. deze kritiek op Buysses ‘eenzijdigheid’ met Minnes waarschuwing: ‘Men moet niet een of ander deel van dezen schrijver, maar zijn volledig werk overzien. Eerst dan kan men hem naar zijn juiste waarde schatten.’
- voetnoot(41)
- Verwijzing naar het voorwoord van Maurice Maeterlinck in de Franse vertaling van Buysses roman Het Ezelken (Le bourriquet, Parijs 1922).
- voetnoot(42)
- ‘Zuid en Noord’: door de Vlaamse jezuïet Evarist Bauwens (1853-1937) samengestelde bloemlezing voor het middelbaar onderwijs (Zuid en Noord.. Eene bloemlezing uit de beste Zuid- en Noordnederlandsche schrijvers, I-IV). Vanaf 1959 verscheen een door J. Noë bijgewerkte ‘nieuwe serie’ (6 delen; 4e druk: Brugge 1970).
- voetnoot(43)
- Willem van Neylen (1866-1937), Vlaams priester, co-auteur (met Alfons van den Dries) van een eveneens voor katholieke scholen bestemde Beknopte geschiedenis der Nederlandsche letterkunde, met eene bloemlezing (2e druk: Lier 1904; 6e druk: 1928).