| |
| |
| |
Cyriel Buysse
Pour les bêtes
Vous qui aimez vos chiens - et qui n'aime pas celui ou ceux qu'il possède? - je vous signale un grand danger qui les menace, principalement à Gand et dans les environs.
Des racoleurs sont mobilisés, qui guettent les bêtes perdues ou vagabondantes, non pas pour les ramener moyennant une récompense à leurs maîtres, mais pour les livrer aux bourreaux de la vivisection. Dans le même but ils achètent les animaux au marché dit des chiens, qui se tient, à jours et heures connus, dans un endroit déterminé de la ville.
Les vivisecteurs, qui se disent hommes de science, travaillant pour le bien de notre misérable et, souvent, si méprisable humanité, n'auraient-ils donc pas le courage d'opérer en plein jour au lieu d'agir dans l'ombre? Et, tenez, je leur signale un moyen de faire apprécier ce qu'ils appellent leur oeuvre utile, par le grand public pour lequel ils sont censés travailler. Je ne leur demande pas de faire des opérations devant la foule; je leur propose tout simplement de nous y faire assister sous la forme de reproduction cinématographique. Oui; voici le spectacle: Un pauvre petit toutou est amené à la laisse par un racoleur dans le laboratoire de l'homme dit de science. On le couche sur une table; on le ligote. Puis le vivisecteur prend ses scalpels et ses pinces et se met à ‘travailler’. On voit les contorsions impuissantes de la bête, le sang qui coule, les frissons qui agitent l'épiderme, les yeux qui expriment une douleur et une épouvante sans nom. L'horreur qui se dégage de la scène est indescriptible, encore que l'on n'entende pas les cris déchirants que la bête doit pousser. Elle révolte, elle donne la nausée, elle met en fureur; et la question s'impose, cinglante comme un soufflet: ‘L'homme a-t-il le droit de torturer la bête, même au nom de la science?’
Voilà le drame auquel nous devrions avoir le droit d'assister, puisque c'est pour notre salut qu'il est censé se produire. Nous y avons notre part de responsabilité; nous avons en quelque sorte voix au chapitre.
Oseriez-vous, messieurs les vivisecteurs, nous offrir ce spectacle, loyalement, sans phrases, sans adoucissements, tel que vous le pratiquez chaque jour, dans toute sa crudité, dans tout son réalisme effroyable?
| |
| |
Osez donc! Et si, vraiment, l'âme ne se révolte pas devant ce martyre; si l'oeil et la conscience humaine peuvent supporter ce que vous faites pour nous, eh bien! nous nous inclinerons, nous dirons que vous avez bien agi, que vous avez raison.
Cyriel Buysse
| |
Voor de dieren
Gij die uw honden liefhebt - en wie heeft de zijne niet lief? - ik waarschuw u, voor een groot gevaar, dat ze bedreigt, voornamelijk in Gent en omstreken.
Er zijn kerels aangeworven, die op loer zijn naar verloren of verdwaalde honden, niet om ze, mits belooning, aan hun eigenaar terug te brengen, maar om ze aan de beulen van de vivisectie af te leveren. Voor hetzelfde doel koopen zij honden op de zoogezegde hondenmarkt, die op vaste dagen en bekende plaatsen in de stad gehouden wordt.
Zouden de beoefenaars der vivisectie, die zich mannen van de wetenschap noemen, alleen werkend voor het welzijn der rampzalige en soms zoo verachtelijke Menschheid, wellicht den moed niet hebben openlijk voor hun daden uit te komen en ze enkel in 't geheim durven volbrengen? Welnu, ik bied hun een gelegenheid aan om openbaar hun werk te doen waardeeren door de menigte voor wier heil zij beweren te arbeiden. Ik vraag hun niet proefnemingen in 't publiek te nemen; ik stel hun enkel voor ons die proefnemingen te laten bijwonen in den vorm van een cinematographische vertooning!
Ziehier het schouwspel: Een ongelukkig verdwaald hondje wordt aan een touw door een speurder in het laboratorium van den zoogenoemden man der wetenschap gebracht. Men legt het op een tafel, bindt het er stevig vast. Dan neemt de vivisecteur zijn messen en zijn tangetjes en begint te ‘werken’. Men ziet de machtelooze wringingen van het dier, het bloed dat langzaam druipt, de rillingen der huid, de oogen uitgepuild van smart en angst. Een onbeschrijfelijke afschuw gaat van het schouwspel uit, hoewel men nog niet eens het hartverscheurend huilen van het dier kan hooren.
| |
| |
Het onmenschelijk tafereel verwekt walging en hevig verzet; men wordt er woedend onder en de vraag dringt zich op, ruw als een slag in 't gezicht: ‘Heeft de mensch wel het recht een dier te folteren, zelfs in name van de wetenschap?’
Ziedaar de tragedie welke wij allen het recht zouden moeten hebben bij te wonen, aangezien het voor ons heil heet te zijn dat ze geschiedt. Wij zijn medeverantwoordelijk, bijna medeplichtig. Wij hebben een stem in het kapittel.
Welnu, heeren vivisectors, zoudt gij ons dat tafereel durven vertoonen, eerlijk, oprecht, zonder verzachtende woorden of beschouwingen, dood-eenvoudig, in al zijn afgrijselijke werkelijkheid, zooals gij het eiken dag uitoefent?
Probeert het eens. En, op mijn eerewoord, als de ziel er niet tegen in opstand komt, als het menschelijk oog en het menschelijk geweten kunnen verdragen wat gij voor ons doet, welnu, wij zullen ons gewonnen geven, wij zullen zeggen dat gij goed gehandeld hebt, dat gij gelijk hebt.
Maart 1924
Cyriel Buysse
Hetgeen de groote Vlaamsche schrijver in 1924 neerpende blijft helaas! nog steeds het menschenhart folteren.
| |
Lettre ouverte à un ami
Tu me dis t'étonner, de ce que je m' ‘attarde à la protection des animaux, moi qui m'intéressais tant aux oeuvres philantropiques’. Mais, mon cher, je m'y intéresse plus que jamais, crois moi et ma façon de m'y consacrer le plus activement c'est de m'occuper de la Société Protectrice des Animaux.
Ne crois pas que je plaisante et que je veuille assimiler nos semblables à nos frères inférieurs ou inversement. Pas le moins du monde.
Sais-tu bien au fait en quoi consiste pratiquement l[a] protection des animaux [?] Car ce titre est trompeur pour beaucoup et je commence à le croire, pour toi aussi. Elle consiste à moraliser les hommes, car - tu t'en doutes peut[-]être - si les hommes étaient meilleurs, les animaux ne devraient plus être protégés.
| |
| |
L'homme maltraité et martyrise les animaux sous les raisons les plus diverses, parfois sous des prétextes fallacieux, souvent aussi sans l'ombre d'une justification.
Tu ne t'en doutes pas paree que tu n'y as jamais songé, comme moi d'ailleurs, pendant longtemps!
Mais fais moi le plaisir de vouloir voir.
Passe par les abords de l'abattoir et tu verras comment des hommes traitent des créatures trop bonnes pour se défendre.
Oh! ce n'est pas de nature à rehausser le prestige de l'humanité.
Tu verras des campagnards frapper à coup de gourdin sur le museau ou tordre la queue aux bêtes les plus dociles et les plus désireuses de se soumettre à leurs volontés. Pourquoi? Je le leur ai parfois demandé. Ils ricanent. Pourquoi? Ils ne le savent pas! Mais ils ont je crois l'impression de se relever en montrant qu'ils ont une victime à leur merci. Quelle mentalité!
Si tu aimes tes frères n'éprouves-tu pas de tristesse à les voir si moralement arriérés et ne voudrais-tu pas verser dans leur coeur fruste un peu de bonté raisonnable tout en protégeant leur victime.
Si tu passes par un laboratoire de vivisection, que tu y vois dans la cour, un chien le ventre ouvert qui y agonise depuis plus d'un jour et qu'un étudiant vivisecteur qui passé te dit ‘Ah la rosse il a voulu me mordre, je le laisse crever ainsi pour sa punition’ ton coeur de philantrope ne va-t-il pas saigner devant de telles arguties, devant une telle amoralité. Tu sais quelle torture le vivisecteur impose à un chien, rien qu'à le ‘fixer’ pour l'expérience. N'est il pas élémentaire que la bête ait cherché à se défendre de son bourreau, et quelle lâcheté dans cette vengeance injustifiable! Crois-moi mon cher, la protection des animaux c'est de la philantropie pure mais essentiellement pratique.
Nous avons recours à des prétextes terre à terre, soit, et les naïfs n'y voient que cela: mais nous développons par notre propagande les vertus les plus indispensables à l'avènement d'un monde meilleur: la justice et la pitié.
| |
| |
| |
Over een nuttig wetsontwerp
Sedert jaren reeds doen de Maatschappijen van Dierenbescherming in België vruchtelooze pogingen tot het verkrijgen van nieuwe en betere beschermingswetten.
Thans heeft de Bond der Belgische Maatschappijen tot bescherming der dieren een praktisch, doelmatig wetsontwerp bewerkt, dat door bemiddeling der edelmoedige Senatoren Asou van Doornijk en Wittemans van Antwerpen in den Senaat is neergelegd.
In het vertoog der beweegredenen die den Bond naar dien stap genoopt hebben, komen enkele mededeelingen voor, die aan het ongeloofelijke grenzen, zóó dat men aan de werkelijkheid van zulke schandelijke wreedheden geen geloof zou kunnen of willen hechten, als men er niet op vertrouwen kon, dat de Bond slechts bevestigt wat hij met zekerheid weet en, ten overvloede, de plaatsen en de datums vermeldt waar en waarop bedoelde mishandelingen hebben plaats gegrepen.
Bij voorbeeld:
Te Contich, in 1922 en te Antwerpen, op 19 September 1922, werden paarden en honden levend verbrand.
Te Brugge, in Juli 1922, werd een hond onder een automobiel vastgebonden en verplicht zoo mee te loopen.
In een koolmijn, bij Luik, werd een paard de oogen uitgestoken en de holten met kleiaarde gevuld.
Wanneer men zulke dingen leest vraagt men zich af in welk een land en onder welk volk men leeft en men schaamt zich wel diep te moeten bekennen dat zulke gruwelen in ons land en door individuen van ons volk zijn gepleegd. Een wet, - hoe noodig is ze! - lijkt bijna onvoldoende om dergelijke monsterdaden te keer te gaan. Men zou een volksgerecht gaan wenschen, waar ieder het recht tot strafbepaling zou hebben en waar het vonnis, door het volk zelf, zou worden ten uitvoer gebracht. Het zou niet malsch, maar welverdiend zijn.
Het wetje van twee paragrafen, dat dagteekent van 1865 en als zoodanig de dieren tegen mishandeling heet te beschermen, is ten allen tijde ondoelmatig en, men mag het gerust zeggen, van nul en geener waarde geweest. De nieuwe wet, die door den Bond is voorgesteld, brengt vele en nuttige verbeteringen, maar is nog buiten- | |
| |
gewoon bescheiden in haar eischen en verlangen, wellicht om niet ineens te veel te vragen. Sommige feiten nochtans, moeten wel, afgezien van alle gevoelskwestie en al was het maar voor persoonlijk voordeel en uit louter, egoïstisch zelfbehoud, tot de groote massa van het volk kunnen spreken. Daar is bij voorbeeld het rapport van den ingenieur-agronoom Van Espen, uit Thienen. In een streng gevolgde documentatie wijst hij op de schatten die jaarlijksch verloren gaan door de onwetendheid der landbouwers en de onhygiënische voorwaarden waaronder zij hun veestapel opfokken. Verder wijst hij met nadruk op de besmetting door tuberculose, die als gevolg derzelfde wanbegrippen ontstaat en die zich aan de menschen overplant.
Het is niet mogelijk in een zoo kort artikel meer dan de dringende aandacht der gansche bevolking op dit zoo nuttig plan te vestigen. Het heeft twee zijden: een moreele en een praktische: de humane opvoeding en de waardigheid van een volk, en de gezondheid en den voorspoed van een volk. Laten we toch zorgen dat Sir Mevide S. Graham geen welverdienden smaad meer op ons volk kan werpen, zooals hij deed toen hij naar aanleiding van een door hem bijgewoonde hondenmishandeling, deze geeselende woorden over België uitte: ‘Ik ken geen negerras, dat zoo zijn dieren zoude mishandelen’; en laten we meteen ook zorgen dat een betere hygiëne van de dieren in het algemeen den welstand van den mensch bevordere, en dat onze kinderen, met de melk die hen voedt, niet te gelijkertijd de kiemen van hun dood inzuigen.
Cyriel Buysse
| |
A propos de vivisection
La troublante question de la vivisection est revenue plus âpre que jamais à l'ordre du jour. Les médecins qui la trouvent nécessaire s'émeuvent paree que des médecins osent écrire qu'ils la trouvent inutile. Les défenseurs des animaux et les gens sensibles et bons s'agitent avec raison autour de cette torture infligée à des êtres vivants qui sentent et souffrent comme nous, et qu'on martyrise par millions pour essayer de prolonger notre existence probablement par notre faute gâchée.
| |
| |
Nous ne sommes évidemment pas qualifiés pour affirmer l'utilité ou la non-utilité des expériences. Mais ce que nous savons, c'est qu'il se passé dans les laboratoires des abus revoltants et qu'il est superflu de durcir le coeur des adolescents dans les écoles en leur montrant sur de pauvres bêtes vivantes ce que le cinéma pourrait si bien enseigner.
D'ailleurs le bon Monsieur Desvaux de Paris a fait voter au Conseil Municipal un crédit de 15.000 fr. pour tenter de remplacer par le film les expériences qui exigent la mort douloureuse d'animaux vivants.
Dans l'amphithéâtre du professeur Laugier, à la Sorbonne, un film ayant pour objet l'étude des battements du coeur a été projeté. Nous avons vu la bande, horrible certes, mais utile sans doute, puisqu'elle épargnera la mort cruelle à de nombreuses autres bêtes.
Le film peut-il remplacer l'expérience directe? Oui, déclarent les autorités qui assistaient à cette première, et même, déclare-t-on, les élèves peuvent suivre les diverses phases plus facilement sur l'écran que sur le sujet même.
Le film de la vivisection a donc prouvé son utilité et, à un doublé point de vue, celui de la science et de la pitié, on doit demander son universelle généralisation.
En attendant la bataille se poursuit entre vivisecteurs et défenseurs des martyrs. ‘L'Etoile Belge’ a voulu ouvrir une enquête, a laissé parler les uns et les autres. De part et d'autre on s'est adressé les compliments d'usage. Ces Messieurs refusent d'ouvrir les portes de leurs chambres de torture, les défenseurs méfiants se fâchent en invoquant les témoignages d'illustres médecins antivivisecteurs. Voronoff lui-même met le public en garde contre les abus de la vivisection!
Alors, perdus dans ce dédale de contradictions entre médecins euxmêmes, nous avons voulu connaître l'avis d'un artiste, homme de coeur et grand admirateur de la nature. Et voici ce qu'il nous dit:
A propos de vivisection.
J'ai lu, au début de novembre, avec tristesse et regret, l'interview que l'éminent professeur Brachet a laissé publier dans l'‘Etoile Belge’ à propos de la campagne antivivisectionniste qui, actuellement, se poursuit avec ardeur.
Je n'ai évidemment aucun mérite à me déclarer formellement antivivisectionniste. C'est une question de sentiment et, sur le terrain scientifique, je ne dispose d'aucun argument pour contrôler et,
| |
| |
éventueilement, combattre ceux de M. Brachet. Je le répète: c'est une affaire de sentiment. Mais voilà que, précisément, M. Brachet s'attaque à ces sentiments et les qualifie comme n'étant produits que par quelques illuminés, qui présentent une déviation maladive du sens affectif. Ici, je suis en droit de répondre et de demander à M. le professeur Brachet s'il croit réellement que, seuls des illuminés composent la masse considérable et sans cesse grandissante des antivivisectionnistes. Je suppose qu'un savant, surtout un savant de l'importance de M. Brachet, est avant tout un homme de clarté, de mesure, calculant la valeur et la portée exacte de ses paroles. Ne s'est-il pas laissé emporter par une exagération extrême et qui n'est plus du domaine scientifxque en énonçant ce jugement méprisant et presque injurieux? De même qu'il exagère sans doute infiniment lorsqu'il affirme qu'il sacrifierait sans hésiter dix mille chiens pour sauver une seule vie humaine.
Le ferait-il vraiment... sans hésiter! Dix mille chiens pour sauver la vie d'un seul homme, cela pourrait donc faire vingt mille pour sauver deux hommes, et ainsi de suite, de quoi dépeupler de chiens en quelques jours la terre entière! On voit combien cela mène tout droit à l'absurde!
Il se peut que, malgré tout, les arguments de M. le professeur Brachet auront converti certains lecteurs hésitants à ses idéés; mais il est hors de doute, à mon sens, que le crime odieux du professeur Richet qui, au nom de la science, fit périr d'inanition quarante malheureux chiens, - acte que le professeur Brachet semble approuver, - renforcera encore bien plus considérablement les rangs déjà serrés et chaque jour plus actifs et plus puissants de la Ligue Antivivisectionniste.
Cyriel Buysse
| |
Trekhonden-wee in Oost-Vlaanderen
Meer dan eens, op mijn wandeltochten rond de steden, heb ik mij afgevraagd wat de stadsbewoners zouden zeggen indien zij konden zien op welke barbaarsche wijze de ongelukkige trekhonden mishandeld worden.
| |
| |
De landbouwer verzorgt zijn paarden en zijn vee - kostbare dieren - maar de waardelooze honden die zooveel diensten bewijzen zijn maar al te dikwijls het slachtoffer van onbeschaafde onmeedoogende meesters, wier hart gesloten is voor medelijden jegens deze nederige helpers. Ik wenschte dat ik door de straten van een groote stad, de een na de andere, de honderdtallen hondenkarren kon doen voorbijtrekken die men dagelijks langs de wegen van het platteland ontmoet: die karren bespannen met uitgemergelde, hijgende, overladen dieren, meestal gevoerd door een ruwaard die ze met stokslagen vooruitstuwt en zoo dikwijls door zijn eigen log gewicht de reeds veel te zware lading nog verzwaart. Dat alles zou ik willen laten zien aan zooveel menschen, die het bestaan van zulke mishandeling zelfs niet vermoeden en hun vragen: ‘Welnu, wat denkt ge daarvan?’
En toch bestaat er een provinciale wet, die het gebruik der honden als trekdieren regelt. Zij bestaat en wordt min of meer doelmatig toegepast in alle provinciën van het Rijk, behalve, al klinkt het ongeloofelijk... in Oost-Vlaanderen!
Waarom alleen niet in Oost-Vlaanderen? Zou O.V. in deze dus gelijk hebben tegen al de andere provinciën vereenigd? Het zou waanzinnig zijn zulks aan te nemen. Neen; indien die wet in O.V. niet bestaat, dan komt het enkel voort uit verregaande onverschillig-heid en nalatigheid!
Verfoeilijke nalatigheid en overschilligheid, onwaardig vanwege een beschaafd volk. Er bestaan toch werkelijk plichten die zich opdringen; en de bevoegde overheid zou een bewijs van opvoedkunde en wijsheid geven indien zij zonder aarzeling noch uitstel de maatregelen trof welke het moreel geweten van haar verwacht.
Cyriel Buysse
| |
Een paarden-restaurant in oorlogstijd
Ik bedoel hiermee niet een restaurant waar in oorlogstijd paardenvleesch gegeten werd, maar juist omgekeerd, een restaurant waar paardenvleesch gekweekt werd.
Dit bestond in Den Haag tijdens den oorlog. De ellende was groot onder de paarden. Veel paarden van kleine menschen hadden zoo
| |
| |
goed als geen eten meer en de arme, uitgemergelde dieren vielen van uitputting langs den weg. Met enkele vrienden deed ik een oproep tot liefdadigheid; wij slaagden erin een tien duizend gulden bij elkaar te krijgen en daarmede richtten wij ons paardenrestaurant op.
Wij hadden een stal gehuurd; wij kochten haver, gruis en stroo en eiken dag, tusschen elf en twee, mochten de paarden van menschen die het zelf niet konden betalen, daar gratis komen eten. Een der bekwaamste veeartsen had, belangeloos, zijn hulp toegezegd en die hield streng toezicht dat geen zieke paarden onze stal kwamen besmetten. Verder hadden wij hulp van de politie, die er voor zorgde, dat alleen paarden van behoeftige menschen gespijzigd werden. Daarenboven hadden wij, in de nabijheid der stad, ook nog een stuk weiland afgehuurd, waar de meest verzwakte dieren weer op hun verhaal konden komen.
De gansche inrichting werkte prachtig. Het was een genoegen om te zien hoe de arme, verhongerde beesten zich te goed deden. Eiken dag, tusschen elf en twee, kwamen dieren-liefhebbende menschen daar naar kijken, en dikwijls, werden milde giften gestort in de bus, die bij den altijd open ingang van den stal hing.
Dat was nu niet alleen een werk van liefdadigheid, maar ook, in hooge mate, een zielsverheffend en veredelend werk. Wie zoo iets bijwoonde, kreeg liefde voor de dieren, zou geen dier - om het even ook hetwelke - meer hebben kwaad gedaan. Men mocht voor of tegen een der oorlogvoerende partijen zijn, hier was men het eenstemming over eens. Het werkte vooral opvoedend voor de jeugd[,] voor de anders zoo dikwijls losbandige jeugd, die wij gaarne, en met voorkeur, in den stal toelieten.
De oorlog liep ten einde; er kwamen weer normale toestanden in de geteisterde wereld en wij mochten ons werk als volbracht beschouwen. De stal werd opgeheven, het paardenrestaurant sloot zijn deuren en een autogarage kwam er in de plaats. Dat is zoo de gewone gang van den tegenwoordigen tijd. En toch vind ik het jammer dat de inrichting niet als iets blijvends kon bestaan, want er loopen en zwoegen nu nog genoeg paarden die niet voldoende eten krijgen; en er zijn ook nog genoeg en zelfs veel te veel menschen bij wie de liefde voor de dieren die onze beste, trouwste en nuttigste vrienden zijn, zou moeten aangewakkerd en ontwikkeld worden.
Cyriel Buysse
| |
| |
| |
Een verblijdend verschijnsel
Dezen Zomer, tijdens de droevige stormdagen, die onze streek zoo zwaar geteisterd hebben, kon men in de dagbladen lezen, hoe de vogels uit hun nestjes werden geslingerd en zóó nat ten gronde vielen, dat zij niet meer op konden stijgen en in groote hoeveelheden door kinderen werden opgeraapt die ze zorgzaam droogden en ze 's anderendaags dan weer de vrijheid gaven.
Welk een verblijdend verschijnsel en welke vooruitgang in het meewarigheidsgevoel der jonge kinderen! Vroeger zouden zij die vogeltjes misschien gedood of, op zijn minst genomen, in kooien opgesloten hebben. Nu was in hen ontwaakt de dierenliefde en het verheffend gevoel der hulpvaardigheid in 't algemeen.
Want niet alleen voor dieren, ook dáár waar zij hun evenmensch kunnen helpen en troosten, zal datzelfde gevoel van medelijden en hulpvaardigheid voortaan in hen ontstaan.
Cyriel Buysse
| |
Tray
Aan C.J. Strick van Linschoten
Ik wensch u te vertellen de doodeenvoudige geschiedenis van Tray. Zij is zoo touchant en aangrijpend in haar eenvoud, zoo compleet in haar simpele gebeurtenis, dat mijn verbeelding er geen enkel woord behoeft aan toe te voegen.
Tray - een flinke Ayredale-terrier - leefde met zijn meester te San Francisco, daar ergens in die drukke buurt van Polk Street, waarvan het leven zoo meesterlijk beschreven is in Frank Norris, prachtigen, veel te weinig in het buitenland bekenden roman Mo Teague. Daar leefde hij, in de straat, langs de woelige trottoirs, volgend zijn meester als een schaduw, toen deze naar kantoor toe ging of er vandaan kwam. Tray en zijn meester waren twee onafscheidbare vrienden. Wie de een zag, zag de andere; twee wezens met één leven.
Toen werd de meester ernstig ziek. In San Francisco kon hij niet de gewenschte behandeling ondergaan; hij verlangde naar zijn vader- | |
| |
land terug, naar Holland, waar hij een bekwaam specialist kende, van wien hij genezing verwachtte.
Maar Tray?... Wat moest er met Tray gebeuren? De reis was te lang, te verre; hij kon het trouwe dier niet met zich meenemen. Het was een hartverscheurend afscheid, maar het kon niet anders. De behandeling zou lange maanden duren. Tray werd uitbesteed bij trouwe vrienden en de meester vertrok voor de lange, verre reis.
De eerste weken en zelfs maanden ging dat wel. Hij ontving geregeld goede berichten over Tray. Maar langzamerhand kwam in hem een diep invretend heimwee naar zijn trouwen hond. Hij zag hem aanhoudend vóór zich, hij droomde 's nachts van hem, hij verlangde er zoo vurig naar! Het werd een droefheid welke zijn genezing vertraagde, het werd een obsessie, een ziekte op zich zelf; hij kon zonder zijn trouwen hond niet blijven leven; hij moest hem terugzien!
Er werden schikkingen genomen. De vrienden, ginds in San Francisco, zouden voor 't vervoer per trein zorgen en met een cargo- boot zou Tray verder naar Holland komen. Alles liep goed af en op een ochtend ontving de meester bericht dat de boot bij Hoek van Holland was gesignaleerd en elk oogenblik kon binnenvaren.
Daar stond de meester op de kade. Hij zag het schip langzaam binnenstoomen. Zijn oogen peilden over 't dek en eensklaps zag hij Tray langs de railing, door een matroos in een leidsel gehouden.
Tray zag hem nog niet, maar 't was of hij zijn meester rook of voelde: zijn ooren stonden gespitst, zijn sterke oogen glinsterden. Toen gaf de meester een van zijn handschoenen aan een bediende, om die door Tray te laten ruiken. De uitwerking was fantastisch. De hond snoof, sprong op, huilde, rukte, wou over boord springen.
- Tray! Dear Tray! riep de meester ontroerd.
De hond zag hem, rukte zich los, kwam als een gek over de loopplank van het schip gestormd. Hij raakte niet tot bij zijn meester! Plotseling viel hij zijlings omver, in zwijm, hijgend en jankend, met dichte oogen. Hij wilde opstaan en kon niet, maar aanhoudend bewoog hij op en neer een van zijn pooten, om te groeten, te liefkoozen, om klagelijk te uiten hoe ontroerd en gelukkig hij was.
| |
| |
Dat duurde zoo een poosje. Toen kwam hij weer bij. Hij omarmde zijn meester en zijn meester omarmde hem.
En de menschen die er omheen stonden en het schouwspel bijwoonden, hadden, zoowel als de meester zelf, tranen van ontroering in hun oogen.
Zoo is de dood-eenvoudige geschiedenis van Tray, waaraan geen enkel woord van verbeelding is toegevoegd.
Cyriel Buysse
| |
Moed en dierenliefde
Het knaapje stond vóór zijn ouders woning en keek naar de bedrijvigheid langs den breeden steenweg. Autos, wagens, wielrijders, alles raasde af en aan, in onophoudende afwisseling. Het jongetje hield van die drukte; het boeide hem. Daar kwam ook mede in 't gedrang een hondenkar. Een man zat er boven op en tusschen de draagboomen liep een magere hond, die met hijgende inspanning voortsukkelde. Blijkbaar was de vracht en de tocht wellicht al veel te lang voor 't arme dier: het kon niet meer!
Daar sprong de kerel van zijn kar en gaf den hond een ruwen schop. Het afgebeulde beest jankte erbarmelijk en zakte door zijn achterpooten en keek den woestaard met smeekende oogen en in den nek gestreken oortjes aan. Hij schopte weer en 't arme dier huilde nog akeliger.
Toen vloog het knaapje dreigend naar hem toe.
- Laat dat beest met rust, schurk! sloeber! schreeuwde het kind. Maar de schurk grijnsde, en nogmaals schopte hij en sloeg ook met een stok.
Het knaapje brak in tranen uit. Het was veel te klein en te zwak om de bruut te lijf te gaan; maar eensklaps keerde het zich om en rende snikkend weg, als naar een vast bepaald doel.
Het hàd een doel! Het liep, in zijn smartelijk geschokte dierenliefde, naar de ver-afgelegene gendarmerie en diende daar een aanklacht in.
| |
| |
Het is mij niet bekend of aan die klacht gevolg gegeven werd en of de woesteling een wel-verdiende straf gekregen heeft, maar de moedige daad van 't knaapje heeft mij diep ontroerd en telkens als ik hem zie kan ik niet nalaten te denken dat hij daarmede, niet alleen aan de makkertjes van zijn leeftijd, maar ook wel aan veel groote menschen een voorbeeld heeft gegeven, dat algemeen zou moeten nagevolgd worden.
C.B.
|
|