haast wij dit in de ‘Eendracht’ gelezen hadden schreven wij hem om inlichtingen hierover. Zijn antwoord luidde dat eene nieuwe uitgave geene tweede uitgave is en wij er niets tegen hebben kunnen dat hij zich met het verspreiden onzer gedichten gelast, dat het in andere woorden dezelfde uitgave is waaraan hij een anderen omslag gedaan heeft; dat hij zich in alles met ter HorstGa naar eind(3) verstaan heeft enz. dit zijn al loutere voorwendsels die wij niet moesten aannemen, en wij vroegen aan Albert wat daarmede te doen was.
Deze schreef ons dat hij gelooft dat wij het recht hebben van Van der Post schadevergoeding te eischen, maar dat wij zouden gedwongen zijn eenen advokaat in Utrecht met de zaak te gelasten en onze heeren uitgevers voor hunne rechtbank niet voor de onze konden dagen. Dit alles zou aanleiding tot groote kosten kunnen geven en schrikt ons een beetje af, misschien hebben zij wel hierop gerekend. Volgens den raad van Albert hebben wij ons tot onzen ouden uitgever gewend en hem gevraagd de zaak met Van der Post in het vriendelijk te vereffenen. Ge begrijpt dat de vriendelijkheid van Van der Post zou moeten bestaan in ons eenig geld als schadevergoeding aan te bieden.
Gisteren schreef ter Horst ons dat aangezien wij verwaarloosd hadden van kopijrecht te spreken, wij er niets in te zien hebben dat hij of van der Post eene nieuwe uitgave onzer gedichtjes maken. Hij zendt ons ook het advies van eenen advokaat, deze zegt dat hij er helder om lachen zou indien wij het bestonden onze uitgevers gerechtelijk te vervolgen.
Wat moeten wij nu doen? Indien gij HeremansGa naar eind(4) of iemand anders ziet, die kennis van zulke zaken hebben, zult gij ons verplichten daar eens naar te vragen.
Door Tante MathildeGa naar eind(5) hebben wij maren van u gehad; het doet ons genoegen dat gij het voortdurend goed stelt en het in Arlon gewoon zijt. Mama stelt het ook goed; zij zit geheel den morgend, dat is van half zeven tot twaalf uur voor hare gloeiende stoof, uit vrees dat de soup zou overloopen of aanbranden indien zij daar niet ware. LiaGa naar eind(6) en Nica zijn in Nevele, zij hebben dezen morgend in de brandende zon eene groote mand genevers voor het vaderlijk huis getrokken. Wanneer gij dezen winter confituur daarvan eet hoeft gij hunner met dankbaarheid te gedenken; ik weet niet hoe ze niet dood gevallen zijn.
| |
Wij hebben met Onkel AiméGa naar eind(7), tante SophieGa naar eind(8) en Véronique en SimonGa naar eind(9) een uitstapje naar den Kranepoel gedaan en hebben ons alle zeer goed gedragen en goed geamuseerd.
De ToekomstenGa naar eind(10) hebben wij ontvangen; ik zend u de laatstverschenene.
Veel hartelijke groeten van Mama en Virginie. Wij drukken u hartelijk de hand en danken u nogmaals voor uwen vriendelijken brief.
Uwe tante,
Rosalie.
|
-
eind(1)
- Véronique, gezegd Nica (Gent 7.10.1855-5.4.1915), jongste zus van Paul Fredericq en ook diens lievelingszus; zie over haar L. Fredericq, Notes, p. 129-131.
-
eind(2)
- Over de heer Van der Post en de hier vermelde nieuwe uitgave van de Gedichten van de gezusters Loveling is verder niets bekend. Op 16 nov. 1874 (hierna, brief 18) zal Virginie Loveling meedelen dat het om een ‘titeluitgave [ging] om de laatst overgebleven exemplaren te verkoopen, en geen bedrog’.
-
eind(3)
- Eduard Benjamin ter Horst (1828-1896) was de zwager van Jan Berends Wolters (1808-1860) uitgever en boekhandelaar te Groningen. Hij werd in 1860, bij het overlijden van zijn zuster Wesselina, als erfgenaam eigenaar van de boekhandel en uitgeverij Wolters. Onder zijn leiding groeide de firma uit tot één van de grootste uitgevershuizen van Nederland, met een fonds dat vooral uit schoolboeken bestond; zie F. Smit, Boekjaar. Wolters & Noordhoff 1836-1986. Honderdvijftig jaar uitgeven voor het onderwijs, Groningen, Wolters-Noordhoff, 1986, p. 15. De eerste uitgave van de Gedichten van Rosalie en Virginie Loveling was in 1870 bij Wolters verschenen door de tussenkomst van de Groningse onderwijzer en bloemlezen L. Leopold, die eerder vijf gedichten van elk van de gezusters had opgenomen in zijn bloemlezing Uit Zuid-Nederland (1868). Bij de samenstelling van laatstgenoemde anthologie had Leopold kunnen rekenen op de efficiënte hulp van Frans de Cort; zie hierover verder R.F. Lissens, ‘Gezelle tussen Fr. de Gort en L. Leopold, een doxologische studie’, in Gezelliana, jg. 2 (1971), p. 37-79 en A. van Elslander, ‘Rosalie Loveling: enkele aanvullende gegevens’, in Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap II (1986), p. 12-15.
-
eind(4)
- J.F.J. Heremans (Antwerpen 28.1.1825 - Gent 13.3.1884), leraar Nederlands, eerst te Mechelen, dan aan het Gentse atheneum (sedert 1845); docent (1854) en buitengewoon hoogleraar (1864) aan de Gentse Rijksuniversiteit. Zie over hem de notitie van P. Fredericq in het Liber Memorialis van de R.U.G., I, 1913, p. 158-164. Hij was gehuwd met Constance de Hoon, zuster van de echtgenote van K.L. Ledeganck. Heremans was vriend des huizes bij de Fredericqs. Voor Paul was hij niet alleen leraar, hij introduceerde hem ook in de Vlaamse en Groot-Nederlandse kringen en werd ten slotte een persoonlijke vriend en raadgever. Via Paul Fredericq trad hij op als raadgever van de gezusters Loveling in verband met het uitgeven van hun werken; zie E.C. Coppens, Paul Fredericq, p. 35, p. 38. Hij zal ook de lijkrede uitspreken op de begrafenis van Rosalie Loveling; de tekst hiervan is afgedrukt als Voorrede in de editie van de Nieuwe Novellen van de gezusters (1876).
-
eind(5)
- Mathilde Albrecht, echtgenote van Charles Loveling (Nevele 9.7.1825 - Gent 14.12.1911), zevende zoon van Marie Comparée en dus halfbroer van Pauls vader Cesar Fredericq; zie over hem L. Fredericq, Notes, p. 46-47.
-
eind(6)
- Lia Fredericq (Gent 2.1.1854 - Parijs 23.7.1896), jongere zus van Paul Fredericq. Ze huwde met de Franse ingenieur Emile Delgobe en ging naar Parijs wonen; zie over haar L. Fredericq, Notes, p. 128.
-
eind(7)
- Aimé Mac Leod (Oostende 1804 - Gent 1893), echtgenoot van Sophie Fredericq (over haar zie hierna, noot 8); zie over hem L. Fredericq, Notes, p. 37-39.
-
eind(8)
- Sophie Fredericq (Nevele 27.3.1819 - Gent 25.5.1895), jongste zus van Cesar (vader van Paul) Fredericq en dus halfzuster van Rosalie en Virginie Loveling. Zij publiceerde onder het pseudoniem ‘Mevrouw Sophia’ enkele novellen, o.m. in het Nederduitsch Letterkundig Jaarboekje van Frans Rens. Zij huwde met Aimé Mac Leod; hun zoon Jules Mac Leod werd later bekend als bioloog en hoogleraar en speelde een belangrijke rol in de Vlaamse Beweging. Over Sophie Fredericq zie L. Fredericq, Notes, p. 35-37.
-
eind(9)
- Simon Fredericq (Gent 27.9.1857-5.12.1934), jongste broer van Paul. Hij zou in 1892 huwen met Louise Beaucarne; zie over hen L. Fredericq, Notes, p. 132-160.
-
eind(10)
- In De Toekomst, jg. XVII (1873) en jg. XVIII (1874) verschenen verschillende bijdragen van de gezusters Loveling; zie hierna, brief 12, aant. 5.
|