Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 9
(1993)– [tijdschrift] Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
De literaire voorouders van Cyriel Buysse
| |
[pagina 54]
| |
woord, maar langs het pad van het leven zelf. Wat hem den eersten stoot gegeven heeft, het was de hartepijn om de scheiding en de eenzaamheid, het was vooral het zielsverlangen om daar middenin de wateren van den oceaan zijn stukje van Vlaanderen als het ware te bezweren. Kunst van bannelingen en uitwijkelingen doet mij altijd weer denken aan de oorspronkelijke magische werkingen der kunst. Heimwee doet Buysse grijpen naar het woord, en dat heimwee, dunkt me, geeft den eersten grondtoon aan van wat volgt. We weten thans beter: Cyriel Buysse werd in de herfst van 1886 inderdaad door zijn vader naar Amerika gestuurd. Hij was toen net zevenentwintig - en niet vijfentwintig - geworden. Wat hier echter ook van zij, Buysses literair debuur valt in ieder geval zeker vóór zijn vertrek naar Amerika. Van 5 september tot 10 oktober 1885 verschijnt zijn novelle ‘Het Erfdeel van Onkel Baptiste’ als feuilleton in het liberale Gentse weekblad Het Volksbelang en enkele maanden later wordt de schets ‘Broeder en Zuster’ in het tijdschrift Nederlandsch Museum opgenomen, aldaar weldra gevolgd door ‘Guustje en Zieneken’, onderaan gedagtekend ‘Nevele, februari 1887’ - Buysse is dan net terug uit Amerika - en nog hetzelfde jaar te Gent bij Ad. Hoste als afzonderlijke publikatie (over)gedrukt. En dan is daar nog het meer clandestiene debuut met de geautografeerde Verslagen van de Gemeenteraad van Nevele (januari-juni 1885). We hebben bovendien het vermoeden dat de literaire activiteit van Buysse al van veel vroeger dagtekent. Er is het getuigenis van zijn negen jaar jongere zuster Alice, aangehaald door Louis Fredericq in zijn Notes sur la Famille Fredericq-Beaucarne (1940). Volgens haar zou tante Virginie (Loveling), toen ze nog klein waren, onder de kinderen Buysse een soort literaire wedstrijd georganiseerd hebben, die vanzelfsprekend door Cyriel werd gewonnen. Ik citeer verder letterlijk: Il était d'ailleurs encouragé dans ses essais par Maman, qui ne partageait pas la répugnance qu'éprouvait son mari à avoir un fils écrivain... ‘Cyrille sera fabricant de chicorée et non un inutile faiseur de livres!’ avait décidé mon père. Comme cette volonté était ferme et violente, Cyrille devait écrire en cachette. Je me souviens qu'étant jeune fille, j'ai plus d'une fois fait le guet après le souper, quand Cyrille partait au fond du jardin lire son manuscrit à Maman à la lueur d'une lampe d'écurie, pendant que mon père sommeillait dans son fauteuil! (p. 49). | |
[pagina 55]
| |
Een treffend toneeltje: Cyriel, die na het avondmaal, terwijl zijn vader in een zetel zit te sluimeren, diep in de tuin trekt en er bij het licht van een stallantaarn uit zijn manuscript aan zijn literair geïnteresseerde moeder voorleest, terwijl zijn jongere zuster Alice op de uitkijk staat. Een moeilijk dateerbaar tafereeltje echter, aangezien we niet weten hoe oud de jonge Alice toen was. Wel blijkt uit een brief van Paul Fredericq aan zijn vader van 10 december 1880, dat de toen eenentwintigjarige Buysse al een verwoed Zola-lezer was. Ten slotte is daar de datering die voorkomt aan het slot van een vroege roman van Buysse, waarvan enkel de slotbladzijden bewaard zijn. P.H.S. van Vreckem heeft in zijn bekende studie De invloed van het Franse naturalisme in het werk van Cyriel Buysse (1968) dit manuscript, thans nog in het bezit van Antoine Janssens te Nevele, gekend en besproken. Hij leest als datum ‘januari 1886’. Wie deze datering aandachtig bekijkt, komt echter tot de conclusie dat evengoed ‘januari 1881’ kan gelezen worden. Buysse schreef nl. eerst 1880 en corrigeerde daarna tot 1881, wat eveneens als 1886 zou kunnen gelezen wordenGa naar voetnoot(2). Dat Buysse al vrij vroeg literaire ambities zou hebben gehad, komt ook niet zo verwonderlijk voor als we bedenken dat hij geboren wordt in een familie met een literaire traditie. Die neemt al een aanvang met zijn overgrootvader langs moederszijde, Emmanuel Comparé, de vader van Marie Comparé, de moeder van Buysses tantes Rosalie en Virginie Loveling en van zijn eigen moeder, Pauline Loveling, in 1858 gehuwd met Louis Buysse, die zijn oudste zoon zag als zijn opvolger in de fabriek die hij had opgericht en tot een betrekkelijk bloeiende onderneming had weten te brengen. De literaire voorouders zullen we dan ook niet aan vaderskant maar aan moederszijde moeten zoeken. Dat betekent vanzelfsprekend niet dat wat we de Buysse-tak zouden willen noemen van minder allooi zou zijn en dat die geen aanleg of belangstelling zou hebben gehad voor de culturele sector. Zo weten we bijvoorbeeld dat Louis Buysse, die wordt voorgesteld als iemand met een moeilijk karakter, autoritair en nuchter aangelegd, | |
[pagina 56]
| |
een zekere muzikale begaafdheid heeft gehad, wat o.m. tot uiting kwam in het bespelen van een instrument, nl. de klarinet. Met het oog daarop ging hij in zijn jeugd zelfs tweemaal per week van Nevele te voet naar Gent om er lessen te volgen aan het conservatorium. Eenzelfde aanleg treffen we ook aan bij zijn zoon Arthur, die pianolessen aan datzelfde conservatorium heeft gevolgd en die cello speelde. Vader Buysse was echter in de eerste plaats een zakenman, die het van schoenmaker tot een welgesteld industrieel had weten te brengen en zijn cichoreifabriek had uitgebreid tot een olieslagerij en tot de fabrikatie van stijfsel: hij wordt in de geboorteakt van zijn zoon Cyriel ‘amaldonk-fabricant’ genoemd. Zijn twee jaar jongere broer August, pas in 1920 te Gent overleden, bracht het in dat opzicht nog heel wat verder, nl. tot een echte textielbaron, de oprichter van wat later de ‘Société anonyme Filature et Tissage Baertsoen & Buysse’ zou worden genoemd, evenals van de ‘Tissage de Waarschoot’, met daarnaast nog tal van andere administratieve functies. Door zijn grotere sociale opgang en zijn tweede huwelijk met een Waalse, was de familie van August Buysse ook meer verfranst. Hij had ook nauwere attaches met de liberale partij dan zijn broer Louis, die zich na de schoolstrijd te Nevele als liberaal schepen had teruggetrokken. | |
Emmanuel ComparéBovenaan de summiere stamboom van de familie Fredericq-Loveling staat de naam van Emmanuel Comparé. Hij heeft in de literaire overzichten en biografische lexica weinig sporen nagelaten. In het Biografisch Woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche Letterkunde van Frederiks en Van den Branden vernemen we dat hij een Vlaams dichter was, geboren te Nevele, waar hij gedurende vijftig jaren een linnenhandel dreef en waar hij in 1836 overleed. Zijn dochter werd de moeder van de dichteressen Rosalie en Virginie Loveling - op zichzelf al een verdienste. In het Biografisch Woordenboek lezen we verder dat hij de auteur was van liederen en gelegenheidsstukjes, ‘waarvan eenige het licht zagen in verschillende bladeren’, een bewering die we zo maar niet voor onze rekening zouden durven nemen. | |
[pagina 57]
| |
In feite zijn onze gegevens over de literaire activiteit van Emmanuel Comparé in hoofdzaak afkomstig van een door hem in zijn hoedanigheid van secretaris geschreven Register Dienende voor 't geselschap van Eendracht geerigeert binnen de Commune van Nevele den derden paeschdag 1791, vereniging waarvan de werkzaamheden ophouden einde juni 1827 met het ontslag van president Louis Minne. Vermoedelijk is de ‘Eendracht’ van het gezelschap teloorgegaan in de politieke tegenstellingen die zouden leiden tot de revolutie van 1830. Het register, dat thans in de Gentse Universiteitsbibliotheek wordt bewaard, bevat de namen van de leden van het gezelschap, blijkbaar geen rederijkerskamer of toneelvereniging - als activiteit is enkel sprake van het bolspel - volgens de grondregels of Constitutie van 1792 opgericht ‘om de seden en honorabele gedrag in de samenleving te bevoordeelen’ en ‘om soe vele mogelyk alle de deugdsaemste menschen te verzaemelen’. Het register bevat ook Resolutien en Processen Verbaal, de teksten van de toespraken uitgesproken door de secretaris (Emmanuel Comparé) en de presidenten, verder lofdichten, veelal in alexandrijnen, en liederen, dat alles meestal van de hand van Emmanuel Comparé, die ook wel de auteur zal zijn van de biografieën van de overleden confreers, zo bijvoorbeeld die van zijn (eigen) schoonzoon Jacques Fredericq, de eerste echtgenoot van zijn eigene dochter Marie Comparé. Zet Emmanuel Comparé de literaire traditie van de familie in, hij heeft haar ook de voor haar zo typische liberale kleur meegegeven. Paul Fredericq weet in zijn GedenkschriftenGa naar voetnoot(3) over hem te vertellen dat hij in zijn jeugd - hij was te Nevele geboren in 1750 - tijdens de Brabantse Omwenteling, een ‘vijg’ was geweest, ‘dat is: een voorstander van keizer Jozef II en van zijn vrijzinnige hervormingen’ en in zijn oude dag, in 't jaar Dertig, een orangist, dat is, ik citeer Paul Fredericq ‘een warm aanhanger van den Koning der Nederlanden, wiens regeering zooveel zegen over België had gebracht en met zooveel ondank werd betaald’. Paul Fredericgs vader Cesar, zoon uit het eerste huwelijk van Marie Comparé, had hem verteld ‘dat hij als kind met zijnen grootvader dikwijls in den | |
[pagina 58]
| |
omtrek van Nevele wandelen ging en dat hij hem meer dan eens heeft hooren redetwisten met pastoors en onderpastoors, die hij in 't open veld ontmoette. Compareetje, zooals men hem noemde, verweet hun ernstig, dat zij de bevolking ophitsten tegen eene eerlijke en degelijke regeering. ‘'t Is Gods wille, Mijnheer Comparé!’ verklaarde er eens een. - ‘Neen, neen!’ antwoordde grootvader, ‘'t Is Gods wille niet, Mijnheer de Pastoor. Haat en tweedracht zaaien, dat kan God's wille niet zijn. Gods wille is vrede en broederliefde onder de menschen’ en Paul Fredericq commentarieerde: ‘Die woorden had mijn vader goed onthouden en nooit vergeten’. Zie dan verder hoe de anticlericaal Fredericq in de figuur van Marie Comparé de schoolstrijd van zijn eigen tijd a.h.w. prefigureert: deze laatste ‘deelde ook in de vrijzinnige levensopvatting van haar vader, die de opvoeding zijner eenige dochter zorgvuldig geleid had in die richting terwijl hare moeder, de veel minder ontwikkelde Rosa van Wontergem, kwezelde en geld gaf aan de geestelijkheid voor het lezen van zielmissen. In den Hollandschen tijd gingen Papa en zijne broeders en zusters natuurlijk naar de “Geuzenschool”; zoo heette de Roomsch-katholieke geestelijkheid de verbeterde en overigens zeer vrome gemeentescholen, die koning Willem I in ons arm verachterd België ten getalle van meer dan 2000 opgericht had, eene weldaad zonder weerga, die hare vruchten heeft gedragen in het geslacht van 1830. Maar de priesters, op bevel hunner bisschoppen, predikten geweldige sermoenen tegen die onberispelijke scholen en zij verboden op doodzonde in den biechtstoel aan de ouders er hunne kinderen naartoe te zenden. Toen de Belgische Omwenteling van 1830 zegevierde en de Hollandsche regeering in duigen viel, werd te Nevele op de Plaats de vrijheidsboom geplant. Dat gebeurde alsdan van dorp tot dorp met allerlei woest vreugdebetoon. Te Nevele werd op den pas geplanten lindeboom de lijst aangeplakt der ouders, die hunne kinderen naar de Geuzenschool gezonden hadden ondanks het verbod der Kerk; de opgewonden patriotten verkondigden in hunnen roes, dat die ouders allen aan den vrijheidsboom zouden opgehangen worden. Grootmoeder Fredericq's naam stond er ook op; maar van ophangen kwam natuurlijk niets’ (p. 185-197). | |
[pagina 59]
| |
Marie ComparéPaul Fredericq heeft het verder in zijn Gedenkschriften over zijn grootmoeder Marie Comparé en haar kinderen zowel uit haar eerste huwelijk met Jacques Fredericq (1778-1824) als uit haar tweede met Herman Antoon Loveling (1806-1846). Paul Fredericq, die blijkbaar over een scherp geheugen beschikte, weet allerlei pittoreske details mee te delen over de familie te Nevele, waar hij vóór zijn vertrek naar de Ecole des Humanités te Luik, dikwijls op bezoek kwam. Ik moet mij echter beperken en haal hier over Marie Comparé liever de soberder karakteristiek van Virginie Loveling aan in haar BiografieGa naar voetnoot(4). Mijne moeder was eene zeer ontwikkelde vrouw, die de Fransche philosofen grondig kende, gaarne Voltaire en Rousseau - en ook Cats - citeerde uit welke schrijvers zij veel van buiten wist; die de regeering van Frederik den Groote en van Napoleon I bijzonder had bestudeerd, al de maarschalken en generaals van dezen laatste, benevens al zijne veldslagen, overwinningen en nederlagen te noemen wist en een afgrijzen van het Keizerrijk en het bloedvergieten had. Zij was eene groote bewonderaarster van de natuur en leerde ons vooral de bescherming der dieren en den eerbied voor de veldvruchten; nooit mochten wij op onze wandelingen met haar een wortel of raap uittrekken, nooit in den grooten tuin een bloem afplukken. Van zeer klein reeds mochten wij alleen in dien tuin spelen waar het rijp ooft in ons bereik hing en ik herinner mij niet dat ik er ooit heimelijk heb afgetrokken of heb zien aftrekken. Zoo groot was haar liefderijk gezag over ons. ‘Nooit met oude lieden of lichaamsgebreken spotten’, hield zij ons bestendig voor... Ze weet over haar moeder ook te vertellen dat zij ‘een paar schetsjes’ schreef, ‘waarvan er een: “De eene helft der menschen weet niet, hoe de andere leeft” in het Fransch werd vertaald en opgenomen in “Causeries populaires” van de Barones de Crombrugghe’. In de Causeries populaires, recueil de causeries faites aux soirées populaires de Saint-Josse-ten-Noode, publié sous la direction de | |
[pagina 60]
| |
Mme la baronne de Crombrugghe (Bruxelles-Paris 1867) treffen we inderdaad na de tiende causerie als eerste ‘lecture’ een tekst van drie en een halve bladzijden aan ondertekend Mme L. ‘La moitié des hommes ignore comment vit l'autre moitié’ met daarbij de noot ‘Récit traduit du flamand et lu aux soirées populairen de St.-Josse-ten-Noode Hiver 1865-1866’. In de nalatenschap van Virginie Loveling werden nog onlangs twee afschriften van een tekst teruggevonden van Marie Comparé, getiteld: ‘Eenige Menschen bewandelen den weg der Roosen, en de andere den genen der Doornen.’ Op één van deze twee afschriften schreef Virginie Loveling in de rand van de zesde pagina: Opstel van Mama Loveling gedrukt in een Gentsch dagblad als feuilleton en in 't Fransch vertaald door Mevrouw de Crombrugghe, opgenomen in ‘Causeries populaires’, waarop ze onmiddellijk, in een iets kleinere hand, liet volgen: ‘Nu twijfel ik of het geen ander stukje is dat vertaald werd, getiteld: “De eene Helft der menschen weet niet hoe de andere leeft.” Ja zoo is 't. V.L.’ Na lectuur van de twee ongeveer gelijkluidende versies van ‘Eenige Menschen bewandelen den weg der Roosen, en de andere den genen der Doornen’ van haar moeder, moet Virginie Loveling tot de conclusie zijn gekomen, dat deze niet konden geïdentificeerd worden met het ‘récit traduit du flamand et lu aux soirées populairen de St.-Josse-ten-Noode Hiver 1865-1866: ‘La moitié des hommes ignore comment vit l'autre moitié’, maar dat het hier om twee verschillende verhalen ging, blijkbaar alle twee van Marie Comparé. | |
Herman Antoon LovelingDe figuur van Herman Antoon Loveling komt in de Biografie iets minder uit de verf. Mijn vader had nagenoeg al de bijzonderste talen van Europa grondig geleerd en was een groot liefhebber van boeken. Hij kocht schier alles wat er verscheen. Zijne bibliotheek, uit de meest uiteenloopende werken samengesteld, besloeg de muren eener gansche kamer, zonder al de boeken te rekenen, die in huis rond lagen. Hij leerde Rosalie en mij alle dagen Hoogduitsch lezen, van toen ik nauwelijks mijn letters kende. (p. 11) | |
[pagina 61]
| |
Herman Loveling was geboren te Papenburg aan de Ems in 1806 en was dus 15 jaar jonger dan zijn echtgenote die, na het overlijden op 6 januari 1824 van Jacques Fredericq, op 9 juni 1825 het leven had geschonken aan een zoon, Charles Comparé, Charles Loveling geworden toen hij bij het tweede huwelijk van de weduwe Fredericq-Comparé op 6 juni 1831, was gewettigd geworden. Herman Antoon Loveling was geen eigenlijke Duitser, maar wel geboren uit Nederlandse ouders, die zich kort voor zijn geboorte te Papenburg hadden gevestigd. De naam schijnt oorspronkelijk ‘Leveling’ te zijn geweest, met de varianten ‘Leuveling’ en ‘Leverink’. Herman Antoon Loveling kwam in 1828 naar Vosselare, vlak bij Nevele, na een lange tocht, vermoedelijk hoofdzakelijk per schip, van Groningen, langs Amsterdam, Leiden, Den Haag, Delft, Rotterdam en Antwerpen. De Gentse Universiteitsbibliotheek bewaart van hem een soort notitieboekje met teksten, ook gedichten, in het Duits, het Nederlands en het Frans, en met schetsen en plannen: hij schijnt landmeter te zijn geweest. Hij bekwam de Belgische nationaliteit in 1842, werd verkozen tot raadslid en werd het jaar daarop schepen van Nevele. Op 21 juli 1846 pleegde hij zelfmoord, een omstandigheid die pas sedert een zevental jaren bekend werd. Het overlijden van Herman Antoon Loveling op 21 juli, de Belgische nationale feestdag, wordt in de Gentse dagbladen van toen - de Messager de Gand, de Gazette van Gent en de Gentsche Mercurius - meegedeeld: ‘décédé subitement’, ‘schielyk overleden’ heet het aldaar, maar zonder verdere commentaar. In het Register van de uitgaande briefwisseling 1846-1852 van Nevele, thans in het Gentse Rijksarchief, is de gebeurtenis vermeld als ‘événement extraordinaire’. Daar vernemen we dat het lichaam van Herman Antoon rond negen uur 's morgens van die 21ste juli 1846 werd aangetroffen ‘suspendu à un arbre, au bout de son jardin’. De geneesheer Van Peteghem en de ‘officier de santé’ de heer Vré, van Nevele, stelden, in aanwezigheid van de burgemeester, de doodsoorzaak vast. In een latere brief wordt als enige aanwijsbare reden (‘cause’) van deze wanhoopsdaad van schepen Loveling aangehaald ‘qu'il s'adonnait à la boisson à tel point que depuis plusieurs mois il paraissait avoir l'esprit dérangé’. Inderdaad een ‘buitengewone gebeurtenis’, in de eerste plaats voor de toen reeds 55-jarige Marie Comparé - ze was 15 jaar ouder dan haar tweede echtgenoot - en voor de drie minder- | |
[pagina 62]
| |
jarige dochters uit haar tweede huwelijk, die dan respectievelijk veertien (Pauline), twaalf (Rosalie) en tien jaar (Virginie) oud zijn. De tragische gebeurtenis verklaart wellicht ook waarom Marie Comparé, na een driejarig verblijf te Gent bij haar oudere zoon, dokter Cesar Fredericq, in 1849 in Nevele een nieuwe woning gaat betrekken, schuin tegenover de vroegere gelegen. De zelfmoord van hun vader kan ook een bijkomende verklaring bieden voor de opvallende plaats die de doodsgedachte zowel in het oeuvre van Rosalie als in dat van haar zuster Virginie inneemt. | |
Cesar FredericqKeren we echter terug naar de kinderen uit het eerste huwelijk van Marie Comparé en meer bepaald naar Cesar en Sophie. Cesar Fredericq (1817-1887) ging pas na zijn meerderjarigheid geneeskunde studeren aan de Gentse Universiteit, vermoedelijk naar het voorbeeld van zijn twee jaar oudere broer Louis-Auguste (1815-1853), die zich te Kortrijk als geneesheer had gevestigd, waar hij een geneeskundig periodiek L'informateur uitgaf. Diens zoon Albert (1847-1911) was advokaat te Gent en heeft een niet onbelangrijke rol gespeeld bij de vernederlandsing van het gerecht. Cesar Fredericq was tijdens zijn studietijd te Gent in contact gekomen met de progressistische groep rond François Huet (1819-1869), een geboren Fransman, op zeer jeugdige leeftijd in 1835 benoemd tot hoogleraar in de wijsbegeerte en in 1850 om politieke redenen van de Gentse universiteit verwijderd. Deze groep stichtte in juni 1848 het dagblad De Broedermin, door Virginie Loveling in haar Biografie gekarakteriseerd als ‘liberaal-democratisch, eenigszins republikeinsch-mystiek getint’. Cesar Fredericq heeft aan het blad meegewerkt en later ook aan zijn voortzetting, De Stad Gent, vooral in de periode van de verkiezingen. In 1848 had hij kennis gemaakt met François Huets jongere zuster Mathilde en hij huwde haar het jaar daarop. Hij werd de vader van Paul (1850), Leon (1851), Hélène (1852), Lia (1854), Véronique (1855) en Simon (1857). In zijn Gedenkschriften heeft Paul Fredericq ontroerende bladzijden aan zijn ouders gewijd. | |
[pagina 63]
| |
‘Mijn moeder was geboren te Parijs in 1827 en overleed te Gent in 1865, nauwelijks 38 jaar oud, zes onmondige kinderen achterlatend. Maman was diep Roomsch-katholiek’, aldus Paul Fredericq, ‘zonder eenige bekrompenheid wel is waar, maar met een onwrikbare overtuiging, dat hare kerk de alleen zaligmakende onder al de kerken was. Zij had in hare jeugd kloosternon willen worden en had eene grote neiging tot de mystiek behouden’. Haar lievelingsboeken waren de Imitatio en L'introduction à la vie dévote van Saint François de Sales. Met haar huwelijk ‘begon’, nog steeds volgens Paul Fredericq in zijn Gedenkschriften, ‘voor de jonge Française van 22 jaar een leven van dagelijksche opoffering en plichtsbetrachting, die maar eindigde met haren laatsten snik, toen zij niet meer kon, in het oud karaktervol hoog huis der Slijpstraat’. Van Cesar Fredericq getuigt hij verder: ‘In de arme volkswijk van H. Kerst waar meestal fabriekswerkers en kleine burgers woonden, was mijn vader dag en nacht op de been voor een uiterst karig loon’. Dat was dan inzonderheid het geval toen besmettelijke ziekten als typhus en cholera vooral het armste deel van de stadsbevolking troffen. Naast zijn sporadische journalistieke bedrijvigheid publiceerde hij ook een Inleiding tot de Kruidkunde in de uitgaven van het Willemsfonds, in 1856, omgewerkt in 1882 en 1885. Zijn Handboek van gezondheidsleer voor alle standen werd in 1865 bekroond en twee jaar later uitgegeven. Het werd nog driemaal herdrukt en verscheen ook in een Franse versie: Hygiène Populaire. Hij was ook gedurende jaren liberaal gemeenteraadslid. Cesar Fredericq schreef in de jaren vijftig ook enkele gedichten waarvan zijn zoon Paul er een zevental heeft gepubliceerd. Een hiervan, ‘Een voorbijvliegende vogel’, onderaan gedagtekend ‘Op Landegem kouter 1854’, werd herdrukt in de bloemlezing Literaire Benevelingen. Anderhalve eeuw literatuur in Nevele, uit 1981. | |
Sophie FredericqBelangrijker in literair opzicht is echter zijn zuster Sophie (Nevele 27 maart 1819 - Gent 25 mei 1895), die huwde met Aimé Mac Leod en de moeder werd van Prof. Julius Mac Leod. | |
[pagina 64]
| |
In haar pas na haar overlijden door G. Schmook gepubliceerde ‘Herinneringen aan Frans Rens’ vertelt Virginie Loveling hoe ze als tienjarig meisje met haar halfzuster Sophie in 1847 te Gent een bezoek bracht aan de toen veertigjarige Rens. Sophie had een Nederlandse bewerking vervaardigd van de bekende ballade van G.A. Burger, ‘Lenore’, en hoopte dat Rens het stuk in zijn Nederduitsch Letterkundig Jaarboekje zou opnemen. Dat is echter niet gebeurd. ‘Gewetensvol las hij het stuk aandachtig, traag tot aan het einde’, aldus Virginie Loveling, ‘en reikte het dan weer over aan de hoopvol wachtende, met de eenvoudige raad. “Juffrouw, schrijf gij proza!”.’ Die raad heeft ze dan ook opgevolgd. In de Jaarboekjes van 1852 en 1853 verschenen de schetsjes ‘Het Houtrapertje’ (onderaan aug. 1851) en ‘Eene vreemde vrouw’ (Nevele 1854). Uitvoeriger en geslaagder is het niet onaantrekkelijke ‘Aldegondeken’ dat in het Nederduitsch Tijdschrift van E. Hiel in 1867 verscheen. Na haar overlijden werden door haar schoondochter nog enkele schetsen uitgegeven onder de titel Heen en Weder (1902). Ze zijn geïnspireerd door haar verblijf in Oostende, in de eerste jaren van haar huwelijk. Een van deze schetsen, ‘De Landauer van Ko Sanders’ werd in de genoemde bloemlezing Literaire Benevelingen opgenomen. Typisch is, ook in de andere schetsen, haar belangstelling voor het Oostendse dialect. Later kwam ze naar Gent wonen, waar haar echtgenoot was komen rentenieren en ‘om naar hartelust in de Bibliotheek der Hoogeschool zijn weetgierigheid te kunnen botvieren’, zoals Paul Fredericq schrijft in zijn Gedenkschriften. Ze schreef ook een vlot en aantrekkelijk boekje, De Menschen en de Dieren, dat in een wedstrijd werd bekroond en dat in de uitgaven van het Willemsfonds is opgenomen. | |
De gezusters LovelingGa naar voetnoot(5)De drie dochters uit het tweede huwelijk van Marie Comparé waren ongetwijfeld ook literair begaafd. Dat de oudste, Pauline | |
[pagina 65]
| |
(1832-1909), gehuwd met Louis Buysse en de moeder van Cyriel (1859-1932), Arthur (1864-1926) en Alice (1868-1963), ook literair bedrijvig zou zijn geweest, is blijkbaar minder waarschijnlijk. In het Nederduitsch Letterkundig Jaarboekje XXI (1854) komt weliswaar een gedicht voor, getiteld ‘Eens meisjes lentelied’, dat met ‘Pauline’ is ondertekend, maar dat hiermee Pauline Loveling zou zijn bedoeld, kan voorlopig door geen enkel ander feit bevestigd worden. Met de ‘Gezusters Loveling’ worden in ieder geval Buysses tantes Rosalie en Virginie bedoeld en zij hebben hun vaste plaats in onze Zuidnederlandse letterkunde. Aanvankelijk loopt hun activiteit als dichteressen en schrijfsters van novellen volkomen parallel, maar na het overlijden van Rosalie in 1875 zal Virginie, die haar zuster bijna een halve eeuw zou overleven, nog een belangrijk zelfstandig oeuvre tot stand brengen, onder meer een aantal romans die, hoewel thans door het ruimer lezerspubliek vrijwel vergeten, toch merkwaardige literaire documenten zijn gebleven door hun psychologische en intellectuele inslag en ook door een zekere vrijmoedigheid waarmee problemen als godsdienst en politiek, huwelijk, opvoeding en erfelijkheid aan de orde worden gesteld. Een van deze romans, Levensleer namelijk, is zelfs in samenwerking met haar neef Cyriel Buysse tot stand gekomen. Hij verscheen aanvankelijk onder het pseudoniem Louis Bonheyden in het tijdschrift Groot Nederland, waarvan Buysse redacteur was, en in 1912, ter gelegenheid van de Virginie Loveling-herdenking, onder hun eigen naam. Een herdruk van Levensleer werd ten slotte in 1975 in deel 3 van het Verzameld Werk van Cyriel Buysse opgenomen. |
|