Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 9
(1993)– [tijdschrift] Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
De opbouw van individualiteit
| |
[pagina 8]
| |
Een tweede benadering concentreert zich op het realistisch en documentair gehalte van de roman. Overigens is dit de invalshoek die overheerst bij de voorstelling van het werk in monografische overzichten. Het heet dat in 'n Leeuw van Vlaanderen ‘een beeld (wordt) opgehangen van de sociaal-politieke constellatie in Vlaanderen aan het eind van de 19e eeuw’Ga naar voetnoot(3). De historische waarde wordt nog verhoogd door de link die naar alle waarschijnlijkheid mag worden gelegd tussen romanpersonages en reële politieke figuren die ervoor model stonden (Kappuijns - E. Anseele en Robert la Croix - H. Planquaert of L. du Castillon)Ga naar voetnoot(4). Op basis van dit alles werd/wordt de roman ‘zelfs belangrijker om zijn historisch-documentaire waarde dan om zijn intrinsieke-literaire kwaliteiten’ geachtGa naar voetnoot(5). Wat Van Vreckem nog een ‘een zeer tweeslachtig werk’ noemde (een ‘weinig harmonisch geheel’ van naturalisme, romantiek en realisme) blijkt daarmee toch weer fors opgewaardeerd. Dit is nog eens gebleken in enkele recente studies waarin de roman een bevoorrecht statuut kreeg toebedeeld, nl. als rechtstreekse bron voor de recuperatie van Buysses politiek-sociaal ideeëngoedGa naar voetnoot(6). Hierbij worden de handelingen, uitspraken en het gedachten- en gevoelsleven van de personages, vnl. de protagonisten als ‘spreekbuis’ van de auteur, vrij rechtstreeks in verband gebracht met de opvattingen, de ideeën en de ideologie van de auteur die op zijn beurt put uit het ideeëngoed van zijn tijd (i.c. het saint-simonisme of het ‘vitalistisch’ individualisme). Ongetwijfeld wordt bij die filosofische en cultuurhistorische benaderingen veel nieuwe inzichten en interessant materiaal toegevoegd. Maar het is evenzeer zo dat daarbij grote | |
[pagina 9]
| |
nadruk wordt gelegd op de ‘inhoud’ (aan ideeën) van een roman. We mogen echter niet vergeten dat (ook) de romans van Buysse literaire werken zijn, en hoe banaal deze uitspraak ook moge klinken, het is vooral de manier waarop en niet zozeer het wat van de boodschap dat daarbij de volle aandacht verdient. Het is de specifieke taal(be)handeling die dit wat mee produceert en niet omgekeerd. Zelfs de meest documentaire roman van Buysse vormt hierop geen uitzondering. Het is niet toevallig dat de studie van het Nederlands literair naturalisme zich in Nederland de laatste decennia op dit hoe heeft toegespitst, d.w.z. op de indirecte manier waarop ideeën en opvattingen (bijv. bepaalde wetenschappelijke theorieën, een mensbeeld etc.) zijn gepresenteerd. Zo wees Ton Anbeek er reeds in 1978 op dat de evolutie van de idealistische naar de naturalistische roman in Nederland vooral een kwestie is van een ontwikkeling in de vertelwijze: de communicatie van de (impliciete) auteur met de (impliciete) lezer via een bemiddelende ‘auctoriële’ verteller-gids ontwikkelt er zich naar een verhullende vorm waarbij de verteller ‘achter de coulissen verdwijnt’ en zijn rol ruilt voor die van een neutrale, anonieme vertelinstantieGa naar voetnoot(7), een subtiele techniek van ogenschijnlijke afzijdigheid waarachter een niet minder overtuigende retoriek schuilgaat. Verder werd de vernieuwing in het proza in Nederland in de jaren 1879-1887 vanuit receptie-historisch standpunt bestudeerd en een typologie van de nieuwe, naturalistische roman uitgewerkt op basis van categorieën als de vertelwijze, de karakterisering, de intrige (handeling en romanslot), enkele motieven, de stijl etc.Ga naar voetnoot(8). Alhoewel in de studie van R. Debbaut over het naturalisme in de Nederlandse letterenGa naar voetnoot(9) de thematiek en de pessimistische levensvisie op- | |
[pagina 10]
| |
nieuw als zwaartepunt worden voorgesteld en ook recent stemmen zijn opgegaan om bij de afbakening van het fenomeen in Nederland toch weer meer rekening te houden met de kennis van wetenschappelijke medische theorieën (als ondersteuning van dit mensbeeld) in de prozapraktijk van de naturalistische auteursGa naar voetnoot(10), toch lijkt het ons aangewezen om wat Buysse betreft, voor de genoemde formele aspecten meer aandacht te vragen. Dit geldt ook (en zelfs) voor die romans waarin uitgerekend het thematisch-documentaire karakter de bovenhand lijkt te halen, bijvoorbeeld in een politiek-allegorische roman als 'n Leeuw van Vlaanderen. Het valt nl. te betwijfelen of de visie en ideologie van de auteur in die tekst zomaar voor het grijpen ligt en of de boodschap ervan niet evenzeer samenhangt met de manier van schrijven. Het verhaal laat op het eerste gezicht niets aan onduidelijkheid over; het gaat ontegensprekelijk om een ‘ontwikkelingsgang’Ga naar voetnoot(11) van een uitzonderlijke enkeling die zich in een periode van sociale omwenteling opwerpt als tolk van de onderdrukte plattelandsbevolking in Vlaanderen, wel meer als dromer dan als strateeg of man van de - daad de verteller rapporteert dat ‘zijn’ volk hem de ‘tamme Leeuw van Vlaanderen’ noemt -, die zijn compromisloos sociaal-utopisch ideaal als een ‘noodlot’ en in geweten volgt, daardoor in conflict raakt met zijn bourgeois-milieu van afkomst én met de politieke partij (i.c. de christen-democraten) waarin hij oorspronkelijk zijn hoop had gesteld om tot collectieve actie te komen en dan uiteindelijk zijn grootse plannen reduceert tot persoonlijke liefde (bezegeld in het huwelijk) en beperkte filantropie. Toch kan men in de kommentaren belangrijke verschillen vaststellen. Vooral de verhouding tussen de politieke standpunten van de auteur en die van ‘zijn’ personages wordt verschillend geïnterpreteerd. Zo besluit P.H.S. van Vreckem uit het feit dat Buysse de toespraken van het hoofdpersonage Robert, in tegenstelling tot die van Kappuijns, slechts in de indirecte rede weergeeft dat hij van zijn ‘idealistisch gezwam’ afstand neemt. ‘Nergens in feite waagt hij het, hem direct aan het woord | |
[pagina 11]
| |
te laten komen. Voor Van Vreckem is dit voldoende om hieruit af te leiden dat ‘de auteur niet echt in zijn personage gelooft’ en dat hij (Buysse) bijgevolg ook zijn politieke standpunten slechts ten dele aanhangt: ‘Hieruit blijkt duidelijk dat hij misschien wel met zijn verstand, maar niet met zijn hart noch zijn verbeelding aan de kant van de democrazia cristiana stond’Ga naar voetnoot(12). Dezelfde problematiek wordt door R. Debbaut in zijn reeds geciteerde studie volledig anders ingeschat. We kunnen er niet alleen uit besluiten dat hij het hoofdpersonage als de protagonist beschouwt (hij ‘(geniet) duidelijk de steun van de verteller’), maar ook dat in zijn optiek het personage Robert als ‘spreekbuis’ fungeert en ‘wel mag beschouwd worden als de projektie van Buysses eigenste socio-politieke ideologie in die periode’Ga naar voetnoot(13). Het is er ons niet om te doen hiermee in discussie te treden, maar wel ons af te vragen hoe eenzelfde zogezegd doorzichtige tekst tot zulke diverse interpretaties kan leiden. We denken dat dit vooral te maken heeft met de verteltechniek en het lijkt ons aangewezen om hier eerst en vooral (en systematisch) de mechanismen van het verhaal in de oppervlaktestructuur te analyseren vóór elke lectuur en narratief-semiotische analyse ondernomen wordt die op de onderliggende betekenisstructuren is gericht en die tot een valabele interpretatie van de roman zou kunnen leiden. We maken hiervoor gebruik van de inzichten uit de narratologie en trachten er achter te komen door wie en hoe in dit verhaal wordt verteldGa naar voetnoot(14).
De gemelde verwarring heeft o.i. te maken met het verschillend of verkeerd inschatten door de lezer van het statuut en de werk- | |
[pagina 12]
| |
wijze van de verteller die in tegenstelling tot het traditionele, ‘idealistische’ 19de-eeuwse verhaal in verminderde graad waarneembaar isGa naar voetnoot(15). Het verhaal 'n Leeuw van Vlaanderen wordt qua niveau verteld door een extra-diëgetische (of primaire) verteller en qua vertelvorm door een verteller die niet in het verhaal betrokken is (een zgn. hetero-diëgetische, de verteller is een ander dan de acteurs in de geschiedenis; ook wel externe verteller genoemd). De typische verteltechniek in de roman bestaat er nu in dat het oriënteringscentrum van de lezer nu eens bij een acteur, in feite dé acteur (i.c. het ‘hoofdpersonage’ Robert) ligt, dan weer bij de verteller ligt. Op die manier hebben we te maken met een combinatie van twee verteltypes (auctorieel en actorieel)Ga naar voetnoot(16). Als geboeide lezer van de roman heeft men inderdaad de indruk dat het hele gebeuren vanuit het perspectief van het hoofdpersonage wordt verteld. Bij een aandachtiger lectuur van diverse passages blijkt dat het gebeuren door de verteller wordt gedirigeerd. Een parallelle verkenning van de diverse aspecten van de verteltypes kan dit aantonen. Op het vlak van de perceptie (of subject van focalisatie) is het duidelijk dat de verteller zo veel mogelijk de lezer richt naar de optiek van Robert (die daardoor alleen al het statuut van hoofdpersonage krijgt toebedeeld). We zien als lezer niet alleen veel taferelen ‘zoals Robert die ziet’, maar de talrijke werkwoordcombinaties met de hijvorm (zag hij, voelde hij, wist hij, etc.) verhogen bij de lezer de indruk dat men inderdaad slechts waarneemt wat het hoofdpersonage op die plaats en op dit moment kan waarnemen. Enkele cruciale | |
[pagina 13]
| |
passages (scènes vooral met zgn. tijdsverlenging en verhoogde aandacht bij de lezer) worden door die intentie gedragen, zoals de eerste verkiezingsmeeting met de redevoering van Kappuijns (hoofdstuk II) en het relaas van de verkiezingsdag (XI). Alhoewel in II de beschrijving van het lokaal waar de fameuze meeting zal plaatshebben, aanvangt vóór Robert de zaal betreedt (909)Ga naar voetnoot(17), heeft de lezer toch van meetaf aan het gevoel dat voor het relaas van de gebeurtenissen Robert als focalisator fungeert. De verteller registreert, zo lijkt het toch, wat Robert op die dag en op dat moment onderscheidde, zag, hoorde, voelde, herkende, wat hem trof of wat hij met stijgende emotie in zich kon opnemen. Door die verteller wordt Robert zelfs letterlijk op een uitstekende plaats geposteerd (op een bank tegen een muur) van waaruit hij alles ‘uitmuntend (kan) horen en zien’ (910). De registratie van de scène wordt enkel onderbroken door rapportering in directe rede van de monoloog (de toespraak) en dialogen die Robert met zijn vroegere vriend Chattel voert. Dit is geen breuk, integendeel. Hierdoor krijgt de lezer nog sterker de indruk dat het allemaal om hem (Robert) draait. En toch heeft men als lezer ook de ervaring dat naast of achter Robert (en Chattel) nog een ander perceptiecentrum aanwezig is dat bijvoorbeeld kan zien hoe ‘aller ogen’ (ook die van Robert?) (910) op de spreker zijn gericht, ‘de als 't ware uit de grond gerezen onbekende’. Volgt een nauwkeurige beschrijving van zijn uiterlijk (wat ook Robert kan zien), maar vervolledigd met de volgende bedenking: Men voelde dadelijk in hem de hardnekkige apostel van het vaststaand denkbeeld, de onverschrokken strijder, rotsvast in zijn sterke zelfbewustheid en zijn zelfvertrouwen, bekwaam zijn mening en geloof met de uiterste wilskracht te verdedigen. Het ‘men voelde’ veronderstelt eigenlijk al een ruimer perspectief (al is het nog altijd denkbaar hierin een bedenking vanuit de perceptie van Robert te zien), maar toch bekruipt de lezer het gevoel dat dit het bevattingsvermogen van Robert moet te buiten gaan. Ook al bevestigt de verteller geregeld dat zijn (hoofd)personage over uit- | |
[pagina 14]
| |
zonderlijke intuïtieve gaven beschikt, toch is het merkwaardig dat Robert dit zomaar meteen kan ‘zien’, vooral omdat onmiddellijk na die bedenking de passage in dialoogvorm volgt waarin de verteller Chattel aan de in politicis nog volslagen nieuweling Robert la Croix laat uitleggen wie de spreker is en tot welke politieke groepering hij behoort. Op dit punt is het al mogelijk dat een lezer het spoor van een zekere naïeve lezersrol verlaat en afstand neemt. Meteen blijkt Robert, (neer)kijkend op ‘zij allen die daar stonden’, in staat de latente gevoelens van de toehoorders te doorgronden: En toch, zij allen die daar stonden, sidderend onder de woorden van de spreker, uitten geen weerklank, geen applaus, geen kreet. Maar zij voelden en begrepen. Zij begrepen, duister en verward nog, en zij leden onder hun begrijpen. (...)'t Was of ze, voor de eerste maal van hun leven, hun innerlijk wezen voelden ontwaken; of ze voor 't eerst, bij de gloed van een groot angstwekkend licht, in smartvolle verbijstering, hun eeuwenlange slaafsheid aanschouwden. (911) Het lijkt wel alsof de verteller zelf die mogelijke afstand wil opvangen, want onmiddellijk hierop haast hij zich a.h.w. om zijn acteurregistratiepool in herinnering te brengen en te bevestigen: En roerloos naast Chattel op de houten bank tegen de muur geleund, nam Robert met stijgende emotie en belangstelling het schouwspel in zich op. Hiermee lijkt de focalisator (Robert) ‘hersteld’ - we kunnen vermoeden dat voor die lezers niets aan de hand is, dat ‘alles’ inderdaad vanuit de optiek van Robert geschreven is, zelfs dat Buysse ‘personeel’ vertelt of dat Robert a.h.w. ‘zelf zijn verhaal vertelt’ -, maar voor een andere lezer kan een dergelijk herstel van de focalisatie-instelling zelfs een omgekeerde werking hebben. In dit geval is men op de organisator van deze scène georiënteerd die mee vanuit zijn optiek het ‘schouwspel’ observeert. In dit geval heeft men meer oog voor de ambivalentie van het vertelperspectief (zelfs in die passage die als geen ander in die roman naar het actoriële verteltype is gericht) en leest men ook hoe de verteller-focalisator op de achtergrond staat en kijkt, hoort en ruikt (909). Het is die verteller-focalisator die ook verschillen laat binnensluipen en het | |
[pagina 15]
| |
onderscheid maakt tussen de anonieme, ‘deinende’ massa (die ene ‘chaotische beweging’ van ‘ruwe toehoorders’, de ‘tronies’, etc.) en wie zich daarvan losmaakt, zoals in volgende passage: De halzen waren naar hem uitgerekt, de halfopen monden ademden de klank in van zijn stem, de starre ogen stonden als het ware op zijn aangezicht gespijkerd, terwijl een uitdrukking van diepe, vrome, bijna bang-eerbiedige aandacht over de ruwe, rimpelig-bruingebrande tronies zweefde. Somtijds, bij een scherp treffend beeld van de spreker, deed een deining, met een dof geraas van eenstemmig-voelen-en-begrijpen, wild de hoofden en de schouders heen en weer slaan, als bomentoppen door een windbui in elkaar gezweept; soms steeg één enkele stem uit het halfduister op, dof slakend in een korte kreet, het uitbarstend gevoel van een te sterke, individuele emotie. (911) Uiteraard wordt vooral Robert uit die ‘betoverde’ massa afgezonderd, als uitzonderlijk en begenadigd individu. De verteller doet dat niet alleen door de lezer voortdurend en op subtiele wijze de indruk te geven dat dit alles door hem wordt geobserveerd, maar ook door voor hem een vocabularium en een stijlregister (idiolect) te reserveren (in de volgende passage gecursiveerd), waarmee de massa zelden of nooit wordt geassocieerd: En, wat Robert meer en meer trof en impressioneerde, was telkens weer die de strakke, haast benauwde collectieve kalmte van dat auditorium. (912) De smerige danszaal in de herberg wordt via Robert niet alleen tot een auditorium getransfigureerd, maar in dezelfde lijn wordt ook de daaropvolgende beschouwing aan het toch wel uitzonderlijk observatievermogen van de onervaren Robert toegeschreven: 't Was of de visie van geluk, hun door de spreker voorgetoverd, hun eerder angst dan vreugde inboezemde. Was het ideaal dan te groot, te hoog voor hen? Voelden zij de verwezenlijking onmogelijk, onbereikbaar? Of was er nog iets anders, iets nog onuitgesprokens, waar zij vruchteloos op bleven wachten, waar zij vurig naar hunkerden en snakten, roerloos hijgend van emotie? 't Was of er ondanks al het diep aangrijpende en ware van 's sprekers woorden, toch nog een | |
[pagina 16]
| |
soort wantrouwig misverstand tussen hem en zijn toehoorders bleef bestaan; 't was of er nog een afgrond tussen hen bleef gapen, of er nog iets ontbrak, dat hier niet scheen te kunnen uitgesproken worden. Scherp voelde Robert die leemte van heimelijk misverstand en onvoldaanheid, die drukkend scheen te zweven over de ellendige, op elkaar geperste kudde, in de benauwde atmosfeer van de akelige zaal. (912) Dergelijke passages hebben voor een aandachtige lezer een bijzonder effect. Naarmate men leest wordt men meer en meer in het ongewisse gelaten omtrent het centrum van waaruit de perceptie gefilterd wordt. Wie ziet die samengetroepte plattelandslieden als een ‘ellendige, op elkaar geperste kudde’? Wie bemerkt de onvoldaanheid, de angst, het heimelijk misverstand dat de boeren zelf met hun ‘ruwprimitief begripsvermogen’ (913) ontgaat? De verteller leidt de aandacht van de lezer hiervoor in de richting van de acteur en focalisator Robert, maar men voelt dat dit slechts een scherm is waarachter de werkelijke observator verborgen zit. Op het einde van de scène verglijdt de focalisatie overigens opnieuw van acteur naar verteller. Eerst ziet Robert nog de toehoorders de zaal verlaten, maar vanaf het gecursiveerde zinsdeel neemt de verteller de perceptie-rol over en focaliseert extern het ‘object’ Robert van binnenin voor de weergave van zijn gedachten en gevoelens; het is hem dan ook op het einde mogelijk op te merken wat Robert vergeet (en waarover die uiteraard vanuit zijn beperkte perceptie nooit zou kunnen rapporteren). Dit maakt de verteller voor de lezer opvallend waarneembaar: Steeds onbeweeglijk op de bank tegen de muur geleund, het hart benauwd van triestige emotie, zag Robert hun sombere, ononderbroken stroom naar buiten vloeien. Zij liepen op elkaar gepakt als hopen slachtvee, het lichaam scheef vooroverhellend, als aangetrokken tot die grond waarop zij al hun krachten moesten uitputten, alvorens er voorgoed in te verdwijnen. Zij waren arm, zij waren vuil en lelijk, zij leken op de beesten waarmee zij leefden en waarnaar zij roken; zij waren de paria's van 't leven, de mens-dieren van de aarde. En in Robert kwam het gevoel van walging en van schaamte, een afkeer van het mens-zijn, wijl hij dacht door welke diepe onrechtvaardigheid de ene mens de andere zò ellendig onder de verdrukking houdt. Het was de grote misdaad van de stand waartoe hij zelf behoorde, het riep om wraak, om bloedige weerwraak en sombere | |
[pagina 17]
| |
vernieling!... Hij kon het treurig tafereel niet langer bijwonen; hij voelde plotseling zijn eigen aandeel schuld in die aanstotelijke misdaad van heel zijn maatschappelijke stand. Hij stapte van de bank en drong met de menigte mee naar buiten, vergetend dat Chattel naast hem stond, gekweld door wroeging en door medelijden, tot in de ziel vernederd door dat akelig schouwspel van de vernedering van zijn eigen volk en ras. (914) Diezelfde dubbelzinnigheid blijkt ook uit de beschrijving van de verkiezingsdag (XI). De verteller plaatst Robert, van wie de lezer reeds weet dat hij met zijn ‘intuïtief gevoel der dingen’ haast ogenblikkelijk de meest rake associaties (in naam van de verteller) maakt, hier in de comfortabele positie van geamuseerde toeschouwer (‘in heerlijk, rustvolle gemoedsstemming’ (999) - overigens zeer merkwaardig op een voor hem zo cruciale dag -), die als ‘een nieuwsgierig observateur’ (1000) het ‘eigenaardig en interessant schouwspel’ van de verkiezingsactiviteiten gadeslaat. De verteller gaat nauwlettend te werk en merkt slechts op wat in de perceptie van de focalisator Robert waarneembaar is. Hij laat hem daarvoor a.h.w. eerst buiten postvatten op de stoep van het stemlokaal, laat hem dan binnengaan, de trap op, de zaal binnen en van moment tot moment observeren wat hij ziet, hoort etc., ‘ruim gelegenheid om meer dan één eigenaardig tafereeltje bij te wonen’ (1003), zoals de verteller nog zelf lijkt te moeten bevestigen. Wat hem bijvoorbeeld opvalt is dat in zijn eigen geboortedorp waar hij uit pudeur geen campagne heeft gevoerd, de bevolking nog volledig onder de ‘knellende angst’ en wat de verteller elders noemt ‘de bedreigingen van pastoor en kasteelheer’ (995) leeft. Hij ziet de boeren, met spijt en stijgende verontwaardiging overigens, met tegenzin hun stemrecht vervullen, ‘loom, langzaam, in kudden en in groepen, als vee dat naar het slachthuis wordt gedreven’ (999). De lezer kan even geamuseerd(?) meekijken naar de haast karikaturale taferelen (o.a. van de ‘lamentabele kudde zieken en verminkten waaronder enkelen haast zieltogend [sic] naar de stembus werd gebracht’). Hoe nauwlettend alles ook gebeurt, toch zijn er een aantal zaken die het perceptievermogen van Robert (waarschijnlijk) te buiten gaan. Zo voegt de verteller informatie toe over de intimidatie van de klericale kiezer die gebaseerd is op duidelijke voorkennis en die verwijst naar een verleden waarin Robert nog volop tot de ‘leisure class’ moet | |
[pagina 18]
| |
hebben behoord; hij deelt bij de aanvang van de scène ook mee wat in de voorbijgaande dagen is gebeurd, hoogstwaarschijnlijk zaken die aan Roberts aandacht zijn ontsnapt tijdens zijn campagne in andere dorpen van de regio, en waarin de verteller de lezer uitlegt hoe ‘de klerikale chefs de boerenkudde, die zij nog onder bedwang hadden, (hadden) leren stemmen’ (998). Opvallend is hierbij dat die verteller daarbij de typische beeldentaal gebruikt die hij elders voor de rapportering van het discurs van Robert reserveert - is het niet Robert die de boerenbevolking met ‘kudden’ en ‘vee’ associeert?. -. Op zulke momenten kan bij een lezer de intussen aangenomen oriëntering op de acteur-pool toch nog in de war raken en hij kan zich bijvoorbeeld afvragen hoe Robert, die tot dan toe als een ‘nietsdoener, niet veel meer dan een luiaard’ (999) bekend stond, hier plots zoveel documentaire belangstelling aan de dag kan leggen. We weten wel dat de bedreven verteller alles heeft voorzien en vroeger in het verhaal een korte scène heeft ingelast waarin zijn vriend Chattel getuige is geweest bij de ware ‘transfiguratie’ van Robert, het moment waarop het grote ideaal in hem ‘is neergedaald, gelijk een goddelijke ingeving’ (931), maar toch is het mogelijk dat een lezer zich verder nog vragen stelt. Zo kan men verrast zijn bij het agressieve taalgebruik dat de verteller voor Robert reserveert in de weergave van zijn (van Robert bedoelen we) inschatting van het uiterlijk van de onderpastoor van het dorp als van iemand met een ‘opgeblazen kop van een tiran die te veel wijn drinkt’ (1000). Als aandachtig lezer weet men toch even niet ‘wie’ dit zo ziet, vooral als men verder lezend zal vaststellen dat Robert in feite een zachtaardige dweper is en zeker niet consequent zallen ten opzichte van die en andere tirans. Het ambivalente perspectief (of gemengd gebruik van de focalisatie) is o.i. hier niet zonder effect. Het laat een mogelijke lezer toe afstand te nemen van dit personage, er een oordeel over te vormen en de ruimte te meten tussen woord en daad zodat die zelf in eer en geweten kan uitmaken hoe er met al die (wan)toestanden te handelen valt. Zo weet Buysse zijn lezer tot nadenken te stemmen. Ook als we de andere aspecten van de vertelwijze van naderbij bekijken, blijkt dat de oriëntering op de acteur (alleen) niet vol te houden is en dat we evenzeer met een auctorieel verteltype te maken hebben. Wat betreft het object van focalisatie (in de terminologie | |
[pagina 19]
| |
van Linteelt de diepte van het perspectief) zien we dat de verteller duidelijk over psychologische alwetendheid beschikt. Hij kent de diepste innerlijke geheimen van Robert - hij ‘had in zich die natuurlijke sterkte’ (1028), ‘met zijn diep, fijngevoelig hart’ (902), etc. -, maar met hetzelfde gemak weet hij ook anderen te doorgronden. Zo weet hij de reactie van Desgenêts op Roberts triomfantelijke maar persoonlijke verkiezingsoverwinning te ontmaskeren en zijn ware gevoelens die hij voor Robert weet te bedwingen aan de lezer mee te delen (1012). De waarneembaarheid van diezelfde verteller blijkt ook bij de definiëring van de karakters; zo stelt hij bij de aankomst van Robert te Brussel ten gronde een aantal figuren voor die Robert nog nooit heeft gezien. Ook aan de zijde van de boerenbevolking kent de verteller geen geheimen: zo weet hij wat ze in de verlammende onmacht tegenover hun slavernij (913) nog amper aan gevoelens vermoeden fijnzinnig te analyseren en te duiden. Op het temporele vlak stellen we vast dat we te maken hebben met een verteller die, ondanks de indruk die de lezer soms kan hebben dat de handeling gelijktijdig verloopt met wat de acteur ziet en beleeft (cfr. supra), duidelijk ‘achteraf’ vertelt en daardoor in staat is terug te kijken (bijvoorbeeld retrospectie bij de voorstelling van Robert waarbij zijn verleden als hulpmiddel dient om zijn karakter te analyseren) én bij machte is te anticiperen. Opnieuw worden pogingen gedaan om alles wat in de toekomst ligt, zoals het besef van de ‘grote beweging’ (naar een nieuwe tijd) die op gang wordt gebracht, op rekening te schuiven van het voorgevoel en de intuïtieve gave van de uitzonderlijke hoofdacteur, maar verder is het toch de (daardoor waarneembare) verteller die vooruitblikt. Afgezien van de symbolische vooruitwijzingen op het gebied van de isotopie van het vuur (de fakkels op de verkiezingsavond cfr. de uiteindelijke brand in de slotscène) - dit is geen kwestie van de vertelwijze - doet de verteller bijvoorbeeld een uitspraak over de verschrikkelijke afloop van de catastrofale propagandatocht te Bavel vóór de expeditie wordt verteld (VIII) en tijdens de fameuze meeting van Kappuijns registreert de verteller ‘alwetend’ een uitspraak die Chattel ‘jaren daarna’ aan Robert zou doen (931) en die hij niet had kunnen noteren indien hij het perspectief van de acteur Robert zou hebben gedeeld. Het zijn details, maar ze reveleren het auctorieel vertellen. | |
[pagina 20]
| |
Ook op het spatiale vlak zijn dergelijke aanwijzingen te vinden. De verteller oriënteert de lezer ook wat de ruimte betreft op de belangrijkste acteur. We verwijzen naar wat hier reeds over de beschrijving van de verkiezingsdag is gezegd. Ook hier zijn details indicatief: zo komen we pas de definitieve verkiezingsuitslagen te weten wanneer Robert die vanop het balkon (met zijn kijker) te zien krijgt (1001). Elders wordt die indruk weer verstoord. Bij de introscène beweegt de verteller zich duidelijk van buiten naar de binnenruimte waar Robert zich bevindt (al kan dit ook als ‘neutraal’ vertellen worden gezien) en er is ook minstens één scène waar een alomtegenwoordige verteller opduikt, nl. waar hij op het einde van de vergadering van de christen-democraten te Brussel Desgenêts in het steegje volgt terwijl Robert in de vergaderzaal achtergebleven is. Tenslotte treffen we ook op het verbale vlak dezelfde ambivalentie aan. Enerzijds tracht de verteller niet alleen zoveel mogelijk vanuit het perspectief van de acteur de gebeurtenissen te laten volgen, opmerken en zien, hij tracht ook zo getrouw mogelijk weer te geven wat hij denkt, wat hij verwoordt en hoe hij dat doet: rapportering van zijn gesprekken (in directe vorm, persoonstekst) of (indirect, vertellerstekst) met résumé van zijn gedachten en gevoelens. Soms gaan beide soorten tekst in elkaar over in een (korte) stroom van vrij geassocieerde vragen en uitroepen (erlebte Rede, 904, 906, 930). Het spreekt vanzelf dat het daarbij telkens om de gedachten van Robert gaat en dat hij daarmee eens te meer in het centrum wordt geplaatst. Toch is het niet zo dat de verteller het hierbij laat en in de vertellerstekst introduceert hij taaluitingen die voor de lezer duidelijk herkenbaar als van de verteller afkomstig zijn (zgn. auctorieel discurn). Hij onthoudt zich wel van rechtstreekse interventies of expliciet kommentaar waarmee een rechtstreekse communicatie met de lezer zou onderhouden worden, zoals dat het geval is in een traditionele roman. Wel zijn er plaatsen waar de verteller verklarende aanvullingen bezorgt; zo worden dialectwoorden in voetnoot verklaard en wordt ook ergens in de tekst de ‘Louisiana’ toegelicht (947). En er zijn ook sporen van abstract discurs waarin de verteller de gebeurtenissen en personages confronteert met bedenkingen van levensbeschouwelijke aard of passages waarin hij toch aan de lezer een moreel oordeel voorhoudt. Zo weet hij te melden dat ‘evenals aan vele superieure geesten’ de politiek aan Robert slechts afkeer had | |
[pagina 21]
| |
ingeboezemd (905) en in de lange introductie van hoofdstuk XIII ordent hij op weinig subtiele wijze Robert in binnen de klasse van mensen die zich weten te distantiëren van oppervlakkigheid (1018). Die passages staan haaks op de tekst van de roman als geheel die duidelijk tracht te vermijden een eenduidige visie aan de lezer op te dringen. Basis hiervan vormt de vertelwijze van de roman die aan de lezer geen vast oriënteringspunt bezorgt. Dit switchen van perceptie kan men moeilijk verklaren als een tekortkoming van de tekst, integendeel. De ongewisse situatie bezorgt niet alleen de tekst een zekere ambivalentie, maar verhoogt ook de mogelijkheid van een actieve lezersrol. Hiermee is wellicht al iets gezegd over de basis van de verschillende interpretaties die aan de tekst kunnen gegeven worden (cfr. supra), maar het bevat misschien ook een indicatie om iets te begrijpen van de verontwaardiging en afkeuring die Buysse in Vlaanderen te beurt is gevallen. Niet alleen de schokkende ‘inhoud’ van zijn teksten riep weerstanden op. Ook de vertelwijze ging in tegen de gang van zaken en de verwachtingen van zijn publiek. Aan de impliciete lezer van de Buysse-tekst is een zekere bewegingsvrijheid toegestaan. Zijn teksten bouwen aan individualiteit doordat ze, zoals dat in 'n Leeuw van Vlaanderen het geval is, de ontwikkelingsgang van een individu centraal stellen die zijn weg zoekt in een hachelijke wereld waar te kiezen valt tussen verschillende mogelijkheden. Maar ook als tekst activeren ze een lezer die niet uitsluitend wordt gedirigeerd door een bevoogdende instantie. De afstand die bestaat tussen de perceptiepolen van verteller en acteur laat een zekere ruimte toe voor een vrij oordeel. Ook aan het ‘geweten’ (overigens een sleutelwoord in de tekst) van de lezer wordt een appel gedaan. |
|