literairhistorische cliché dat Buysses werk versmalt tot het weliswaar meest bekende maar toch zeer kleine naturalistische gedeelte ervan. Het is niet alleen de vraag of deze naturalistische traditie inderdaad probleemloos met de Buysse-traditie geïdentificeerd mag worden: het gaat bij vertellers als Walschap, Boon, Van Aken, Walter van den Broeck en Claus telkens om een affiniteit die voor elk van hen individueel genuanceerd dient te worden. Kan men het bestaan van een ‘Buysse-traditie’ al legitimeren, dan moet voorts in ieder geval worden gezocht naar andere elementen dan het naturalistische aandeel in onze literatuur, met name naar formele en vooral naar ‘andere’ inhoudelijke parallellen of raakvlakken, zoals het ‘hyperbolische’ personage en/of de dromerige underdog-figuur.
Naast de twee studies hebben we ook plaats ingeruimd voor de brieven die de gezusters Loveling wisselden met hun neef Paul Fredericq. Het tweede gedeelte van deze uitvoerige correspondentie, die interessante informatie biedt over deze zo uitzonderlijk begaafde Fredericq-Loveling-Buysse familie, wordt in deel X opgenomen (zonder vertraging dan).
In de afsluitende kroniek gaat de aandacht deze keer niet alleen naar actuele Buysse-produkties maar ook naar een stukje voorgeschiedenis.
DE REDACTIE