Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 8
(1992)– [tijdschrift] Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 181]
| ||||||||||||||||||||||||
Over vertaalrechten, dialectpassages en papiertekort
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| ||||||||||||||||||||||||
Sedert de 18 de eeuw maakte dit mecenaat plaats voor een literair systeem, dat veel zelfstandiger en volgens eigen wetten is georganiseerd (cfr. Schmidt 1989). Door het industrialiseringsproces van de 19de eeuw wordt het boek bovendien versterkt onderworpen aan een complex systeem van produktie en distributie, het wordt net als andere koopwaar ‘verdinglicht’. En de rol van die hele economische context wordt in het literaire onderzoek wel eens onderschat. De levensloop van enkele Duitse vertalingen van Cyriel Buysse kan model staan voor het doorslaggevend belang van extra-literaire gegevens. Sommige werden uitgebracht, andere niet, dat betekent ook dat sommige werden gelezen, en andere niet. De ideale situatie dat boeken worden gepubliceerd op basis van hun literaire kwaliteiten (voorzover deze objectief meetbaar en generaliseerbaar zijn) wordt in dit verhaal ten zeerste genuanceerd. Meer in het bijzonder zal ik hier de economische en contextuele bepaaldheid van uitgeverijen en vertalers aan de hand van een voorbeeld toelichten. De in oorsprong alleen maar bemiddelende of verwerkende rol van deze instituties is in de praktijk inderdaad vaak determinerend (cfr. Schmidt 1982:87-91). Indien we vandaag de dag kunnen spreken van een Duitse receptie van Cyriel Buysse, dan is dat voor het overgrote deel het gevolg van de inspanningen en de belangstelling van enkelingen, in hoofdzaak uitgevers en vertalers. En precies omdat zij, meer dan auteurs, sterk economisch bepaalde entiteiten zijn, zijn zij ook gevoeliger voor niet-artistieke, niet-literaire overwegingen. Het algemene klimaat (en algemeen betekent hier: zowel literair-artistiek als ook politiek-ideologisch en financieel) moet gunstig zijn vooraleer een uitgever een beslissing neemt voor de publikatie van een of ander boek.
Van Cyriel Buysse verschenen in het Duits zes publikaties in boekvorm, waarvan vijf tijdens de eerste wereldoorlog (cfr. Van Doorslaer 1988:740 en Van Doorslaer 1989:132): twee romans (Ein Löwe von Flandern en Rose van Dalen) en vier verhalenbundels. De helft van deze publikaties verscheen bij de uitgeverij Georg Müller in München, één boek bij Hillger in Berlijn, één bij Reclam in Leipzig en één bij Insel in Leipzig. Dat Buysse zelf allesbehalve opgezet was met deze Duitse vertalingen tijdens de eerste wereldoorlog, wordt ondertussen ook algemeen aanvaard. Dat blijkt o.m. uit op- | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| ||||||||||||||||||||||||
merkingen in zijn correspondentie met Van Dishoeck (cfr. Van Faassen 1989:44-45 en 48).
Hoewel de uitgeverij Insel dus slechts één boek van Buysse uitbracht (en in 1918 ook nog een Flämisches Novellenbuch met daarin drie novellen van de auteur), bewaart het Goethe-und Schiller-Archiv in Weimar een hele Insel-briefwisseling die o.a. op Buysse betrekking heeft. Voor enkele algemenere gegevens over Insel en zijn directeur Anton Kippenberg baseer ik me gedeeltelijk op een onlangs verschenen artikel over de globale belangstelling van Insel voor Vlaamse literatuur tijdens de eerste wereldoorlog (Govaerts 1990) en op een van de bijdragen in de reeks over de Insel-Bücherei (Tavernier 1990), zodat ik me voorts kan concentreren op het puur Buyssiaanse aspect.
De uitgeverij Insel in Leipzig is ongetwijfeld één van de bekendere Duitse uitgeverijen. Die bekendheidsgraad is in Vlaanderen nog wat hoger dan elders, en daar is Kippenbergs persoonlijke voorliefde voor Vlaanderen niet vreemd aan. Vóór de eerste wereldoorlog gaf hij enkel Fransschrijvende Vlamingen als Verhaeren en Henry van de Velde uit, maar vanaf 1914-'15 waren door de Duitse ‘Flamenpolitik’ de omstandigheden voorhanden voor een doorgedreven Vlaams uitgevers- en vertaalprogramma. De gedrevenheid die Kippenberg daarbij aan de dag legde is een merkwaardige mengeling van idealisme en opportunisme. Idealisme, omdat hij de banden met België wilde verstevigen via het edele boekbedrijf; en opportunisme, omdat hij dat deed als militair in een gebied dat bijzondere (maar minder edele) aandacht kreeg van de bezetter. Kippenberg kreeg het voor mekaar om Streuvels, Van de Woestijne, Teirlinck en uiteindelijk ook Vermeylen in vertaling uit te geven (cfr. Govaerts 1990). Het geval-Buysse was iets complexer, in hoofdzaak door ene Georg Gärtner, die roet in Kippenbergs eten kwam gooien.
Gärtner was namelijk, privé, aan een vergelijkbaar parallel Vlaams vertaalprogramma begonnen. De man moet zowat een talenwonder geweest zijn, want hij was eigenlijk mandenmaker van opleiding, maar vertaalde wel uit het Nederlands, het Noors, het Engels, het Frans, het Italiaans en het Russisch. Volgens zijn op dit moment | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| ||||||||||||||||||||||||
78-jarige zoon, die nog in Nürnberg woont, maar zijn vader nauwelijks gekend heeft, zou hij die talen als autodidact geleerd hebben op zijn talrijke reizen doorheen Europa. Hij was ook flink verankerd in het sociaaldemocratisch milieu, o.m. door zijn redacteurschap bij de Fränkische Tagespost, het blad van de SPD-afdeling van Nürnberg. Govaerts schrijft in zijn bijdrage dat Gärtner ‘op aandringen van Camille Huysmans’ (in die tijd secretaris van de Tweede Internationale) aan zijn Vlaams vertaalprogramma was begonnen (Govaerts 1990:745). Er zijn enkele gegevens die op die mogelijkheid of op die eventuele contacten wijzen, maar of die contacten rechtstreeks of via tussenpersonen verliepen, is momenteel nog niet helemaal duidelijk. Eén zaak staat wél onomstotelijk vast: ook al vertaalde hij o.m. ook Charles de Coster en Conscience, de ware lievelingsauteur van Gärtner was Cyriel Buysse. Dat blijkt reeds uit de brief waarmee de Buysse-correspondentie van de uitgeverij Insel begint, nl. een brief van Gärtner aan Insel, gedateerd 4.8.1916. Gärtner had gehoord dat Kippenberg jacht maakte op de vertaalrechten van verschillende Vlaamse auteurs, waaronder ook Buysse. Maar in deze brief meldt hij aan Kippenberg dat hij reeds in 1914 (vóór de eerste wereldoorlog) van Buysse een schriftelijke toelating kreeg om diens werken te vertalen. Gärtner voegt een Duitse vertaling van Buysses brief bij:
Den Haag 11 Laan van Meerdersvoort, 24.Febr.1914
Sehr geehrter Herr, Mein Freund Camille Huysmans hat mir über Ihren Plan gesprochen, und ich bin gerne bereit, Ihnen meine Werke ins Deutsche übersetzen zu lassen. Ihre Bedingungen: gleichmässige Verteilung des Honorars zwischen Ihnen und mir nehme ich ebenfalls an. Nachstehend folgt das vollstandige Verzeichnis meiner Werke: Het Recht van den Sterkste, (...) [in totaal 23 titels - LVD] Van hoog en lag [sic], Im Herbst erscheint: Zomerleven. In Bearbeitung: Typen, Novellen. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| ||||||||||||||||||||||||
Ich zweifle nicht, dass sich hierunter eine Anzahl Werke befinden, die Sie noch nicht kennen und aus denen Sie eine Auswahl treffen können. In Erwartung näheren Berichtes Hochachtend Ihr ergebener
De originele brief van Buysse is nooit teruggevonden (waarschijnlijk overleefde hij de tweede wereldoorlog niet, toen het huis van Gärtner in Nürnberg zwaar beschadigd werd). Het lijkt echter hoogst onwaarschijnlijk dat Gärtner deze brief gefingeerd zou hebben, temeer daar de gegevens in de brief volledig overeenstemmen met de werkelijkheid: de publikatielijst van Buysse, het adres in Den Haag; zelfs de datum 24.2.1914 lijkt erg plausibel, want Buysse was op 23.2.1914 net teruggekeerd naar Den Haag ‘na wekenlang zwerven’ (Huldealbum 1982:95). Indien we er dus van uitgaan dat Buysse de brief aan Gärtner werkelijk geschreven heeft, dan moeten we de wenkbrauwen fronsen bij de verontwaardiging van Buysse in een brief aan Van Dishoeck van 17.2.1916 (cfr. Van Faassen 1989:44-45). Daarin schrijft hij n.a.v. twee vertalingen die in de Vorwärts verschenen: ‘De vertaler teekent zich Georg Gärtner en beweert “Berechtigte Uebertragung” te hebben. Weet jij daar iets van af? 't Is mogelijk [cursivering LVD] dat ik vroeger toestemming gegeven heb, maar ik herinner 't mij niet en die naam is mij onbekend. Ik heb die nrs ook niet door den vertalenden mof ontvangen, maar wel door Belgische vrienden die mij daarover hun verwondering uitdrukten. En 't schijnt dat er ook nog in andere bladen dingen van mij hebben gestaan. Dat gebeurt dus alles zonder dat ik er iets van afweet. 't Is plezierig voor mij.’
Dat Buysse niet eens twee jaar na zijn brief aan Gärtner zich er inderdaad niets meer van zou herinneren, lijkt hoogst onwaarschijnlijk. Misschien wilde Buysse in 1916 absoluut vermijden, op welke manier dan ook met Duitsland te worden geassocieerd? Dat vermoeden wordt gestaafd door de toon en de inhoud van zijn brief aan Van Dishoeck. Hij ontkent de toestemming voor een Duitse vertaling eigenlijk niet, maar zegt ‘'t is mogelijk dat ik vroeger toestemming gegeven heb’. Bovendien zijn hem blijkbaar kritische vragen gesteld ‘door Belgische vrienden die mij daarover hun verwonde- | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| ||||||||||||||||||||||||
ring uitdrukten’. En ook de woordkeuze ‘den vertalenden mof’ zou er kunnen op wijzen, dat Buysse zich categorisch van elke mogelijke Duitse link wilde distantiëren. Werd Gärtner door een Buysse onder sociale en oorlogsdruk onterecht in een slecht daglicht geplaatst?
Tot zover dit intermezzo n.a.v. Buysses brief aan Gärtner. Gärtner schrijft voorts, dat hij reeds een groot deel van de door Buysse opgesomde werken volledig of gedeeltelijk heeft vertaald, en dat hij reeds sedert de zomer van 1914 onderhandelt met verschillende uitgeverijen. Het begin van de oorlog hypothekeerde de publikatiemogelijkheden, maar voor enkele werken bestaat nu toch een overeenkomst met een uitgeverij (dat moet dan Georg Müller in München zijn - LVD).
In zijn antwoord van 6.8.1916 ziet Kippenberg de kwestie van de vertaalrechten enigszins anders: volgens hem wil Buysse tijdens de oorlog niet over rechten praten, maar heeft hij ze wel voor Insel gereserveerd voor nà de oorlog. Dit klopt ten dele, aangezien Kippenberg geen contact heeft gehad met Buysse, maar wel met diens Nederlandse uitgever Van Dishoeck. Laten we daarom even enkele maanden teruggaan in de tijd, om te zien welke initiatieven Kippenberg reeds genomen had vooraleer hij iets van Gärtner afwist.
In een brief van 4.2.1916 had Insel contact opgenomen met vertaalster Else Otten (die vooral in de jaren twintig heel wat werken van Couperus in het Duits zou omzetten), met de vraag of zij Het leven van Rozeke van Dalen zou willen vertalen. Otten stemt toe, weliswaar onder de voorwaarde, dat zij alles naar het Hoogduits vertaalt, en dat de dialectpassages door iemand anders worden bewerkt. Zij kent namelijk geen enkel Duits dialect, en dat is volgens haar wel nodig om equivalentie met de ‘flämische Bauernsprache’ (zoals Kippenberg het in zijn brief van 4.2.1916 uitdrukt) te kunnen bereiken. Kippenberg gaat akkoord met haar voorstel, hij zal een andere vertaler voor de dialectpassages zoeken. Als Govaerts schrijft, dat Otten het opgaf omdat ze ‘haar tanden gebroken [had] op de dialectpassages’ (Govaerts 1990:753), lijkt me dat een foutieve interpretatie. Ze had er zich namelijk niet eens aan gewaagd. Enkele | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| ||||||||||||||||||||||||
maanden later, op 25.5.1916, schrijft Otten dat ze acuut ziek geworden is en maandenlang rust zal moeten nemen. (...) so werde ich leider ausser Stande sein, den mir gütigst überwiesenen Auftrag (Uebersetzung des Buysseschen Werkes ‘Het leven van Rozeke van Dalen’) auszuführen und muss Sie daher zu meinem lebhaften Bedauern hierdurch höflichst bitten, den mit mir über dieses Werk am 19.2.d.Js. geschlossenen Vertrag frdl. lösen zu wollen. Op 5.6.1916 ontslaat Kippenberg vertaalster Otten van Rozeke van Dalen. De uitgever schijnt vervolgens absoluut geen gras over zijn Buysse-ambities te willen laten groeien: nog diezelfde dag vertrekt er reeds een brief naar Van Dishoeck in Bussum, met de vraag tot vertaling van Het Ezelken en Het Bozelken (bedoeld werd: 't Bolleken). Van Dishoeck antwoordt, nadat hij contact heeft opgenomen met Buysse (cfr. Van Faassen 1989:45), ‘dasz wir darüber jetzt nicht, sondern erst nach dem Kriege reden können’. Maar ondertussen was Kippenberg reeds op de hoogte van de plannen van Georg Müller om twee boeken van Buysse uit te brengen (Ein Löwe von Flandern en Flämische Dorfgeschichten)Ga naar voetnoot(2), en op 28.6.1916 vraagt hij aan Van Dishoeck hoe het in dat geval met de vertaalrechten staat. Van Dishoeck antwoordt op 1.7.1916: de genoemde werken zijn bij andere uitgevers verschenen (Van Kampen en Becht met name), en Buysse is allesbehalve opgezet met die vertalingen, want ‘niemanden hat der Autor Autorisation gegeben’ (wat de brieven van Gärtner dus tegenspreken). En bij wijze van beleefd afscheid schrijft Van Dishoeck, dat hij Buysses werken voor later voor Insel zal reserveren, ‘wenn Alles wieder beim guten Alten ist’. (Overigens verdedigt van Dishoeck in deze brief tussen de regels door ook zijn eigen uitgeversbelangen, waar hij stelt dat ‘die literair-werth-volle Periode Buysse's’ pas in 1904-1905 een aanvang neemt, en dat de door Müller uit te geven werken ‘literarisch auch von geringerem Werth’ zijn.) | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| ||||||||||||||||||||||||
Daar laat Kippenberg het voorlopig bij wat Van Dishoeck betreft, maar met die belofte van de gereserveerde rechten probeert hij wel Gärtner onder druk te zetten. Die bijt echter flink van zich af, met verschillende brieven van Buysse in de hand. Nu ja, in de hand... hij citeert er tenminste uit in zijn correspondentie met de Insel Verlag. In een brief van 9.8.1916 aan Kippenberg bevestigt Gärtner nog eens zijn standpunt, nl. dat de brief van Buysse uit 1914 voor hem gelijkstaat met een vaste overeenkomst, en dat hij die visie bevestigd ziet door nog andere brieven van Buysse met aanwijzingen bij de vertalingen van Gärtner. (...) Ich habe in der Folge mit Buysse noch weiter korrespondiert und ihm Mitteilung gemacht, dass ich einen Teil seiner mir bezeichneten Werke nicht mehr durch den Buchhandel erhalten konnte. Am 11.Mai 1914 hat er mir aus Deurle bei Deinze in Ostflandern, wo er den Sommer über jedes Jahr wohnte, geschrieben: | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| ||||||||||||||||||||||||
die Sachen unterzubringen, und durch Abgabe kleinerer Novellen und Skizzen an Zeitungen das Interesse für den Autor zu erwecken gesuchtGa naar voetnoot(3). En toch is Gärtner er uiteindelijk nog in geslaagd, de uitgeverij Georg Müller van zijn voornemens te overtuigen. Overigens staan ook in deze brief van Gärtner weer verschillende gegevens die een erg geloofwaardige indruk maken (bv. over Buysses verblijf in Deurle tijdens de zomermaanden, over Van Dishoeck op de boekenbeurs in Leipzig). Er is dus hoe langer hoe minder reden om aan te nemen, dat Gärtner een zwendelaar geweest zou zijn, die zonder toestemming van Buysse vertaalde. Wel integendeel, Gärtner blijkt het wereldje van uitgeverijen goed te kennen, vooral vanwege zijn redacteurschap bij de Fränkische Tagespost, zoals verderop in dezelfde brief blijkt. En omdat zijn contacten met Georg Müller blijkbaar toch niet echt van een leien dakje liepen (hij noemt die uitgeverij ‘zerfahren’, d.w.z. verstrooid, warhoofdig, slecht georganiseerd), vindt hij het een eer om in de toekomst met de toch wel gerenommeerdere Insel-uitgeverij te kunnen samenwerken. In een brief van 16.8.1916 stuurt Gärtner een lijst met de door hem reeds volledig of gedeeltelijk vertaalde werken van Buysse. En die lijst is indrukwekkend. (...) Von den Werken Buysses habe ich folgende zum Teil ganz übersetzt, zum Teil begonnen: | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| ||||||||||||||||||||||||
Den grössten Teil des Inhalts folgender Novellenbände: Gärtner bewijst in deze brief trouwens, dat hij erg goed op de hoogte is van de jongste ontwikkelingen in de Vlaamse literatuur, als hij Kippenberg aanbiedt, om o.m. ook Teirlinck, Vermeersch en Villa des Roses van Elsschot (pas verschenen in 1913) te vertalen. In eerste instantie betoont Kippenberg vooral belangstelling voor de romans Het ezelken, 't Bolleken en Rozeke van Dalen, hoewel Gärtner nog andere manuscripten aanbiedt, die hij dus van andere uitgeverijen heeft teruggeroepen (o.m. Het recht van de sterkste en Schoppenboer).
Op 26.11.1916 maakt Gärtner ook voor het eerst in een brief melding van een concreet vertaalprobleem in Het leven van Rozeke van Dalen: In einem der letzten Kapitel von ‘Rozeke’ ist unter verschiedenen anderen verrückten belgischen Kneipennamen eine ‘Gesieperde kavanse’ angeführt; ich habe zwar eine dunkle Ahnung, was das bedeuten soll, muss mich aber erst noch bei dem Verfasser genau erkundigen. Zo meteen kom ik op het aspect van de concrete vertaalproblematiek nog uitgebreider terug. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| ||||||||||||||||||||||||
Ondertussen neemt Kippenberg een beslissing over drie Buysse-vertalingen: Rose van Dalen zal deel gaan uitmaken van de succesrijke ‘Bibliothek der Romane’ van Insel, Das Eselein van de ‘Insel-Bücherei’, maar 't Bolleken vindt in zijn ogen geen genade, ‘da es doch nicht auf der Hoehe seiner sonstigen Werke steht’ (brief van 29.5.1917). Op 30.6.1917 stuurt Insel ook Der Brotfuhrmann en In der Einöde terug, wegens voorlopig niet bruikbaar. Tijdens de tweede helft van 1917 staat de correspondentie tussen Gärtner en Kippenberg dan in het teken van concrete vertaalproblemen in Rose van Dalen. Na enkele steekproeven schrijft Kippenberg, dat de stijl van de Duitse vertaling het origineel waardig is, maar dat hij op verschillende plaatsen grote onachtzaamheden (weglatingen) of subjectieve interpretaties (toevoegingen) aangetroffen heeft. Kippenberg laat zich hier kennen als een verdediger van wat we tegenwoordig in de vertaalwetenschap een brontekstgerichte vertaling zouden noemen, d.w.z. inhoud en vorm van het origineel moeten zo getrouw en ongewijzigd als mogelijk overgebracht worden. Gärtner verdedigt een grotere vrijheid van de vertaler (bv. in een brief van 13.8.1917: andere woordvolgorde, zinsopbouw en interpunctie), zodat de vertaalde tekst niet als zodanig herkenbaar is, maar een integrerend deel gaat uitmaken van het doeltaalsysteem (de Duitse literatuur). Overigens bewijst Gärtner ook in dit hoofdstuk van de briefwisseling weer, dat hij zich niet makkelijk uit zijn lood laat slaan. Zo citeert hij in zijn brief van 13.8.1917 een van de beginalinea's van Rozeke van Dalen met een vrij letterlijke én de vrijere, maar ook vlottere, door Gärtner voorgestelde vertaling (deze laatste zal trouwens ook verschijnen). Kippenberg schijnt door het voorbeeld overtuigd te zijn, want hij is in zijn volgende brief veel minder streng en wijst er bovendien op, dat beiden misschien een verschillende versie van het Vlaamse origineel hebben. Jammer genoeg schijnen er dan een aantal brieven uit de maand september 1917 te zijn verloren gegaan, met daarin een hoop ‘Flamismen’ (typisch Vlaamse uitdrukkingen). In een brief van 7.12.1917 aan de drukkerij van de Insel-uitgeverij meldt Gärtner, dat Kippenberg deze problemen voorgelegd heeft aan enkele VlamingenGa naar voetnoot(4), en dat hij alvast één zaak toch nog graag gewijzigd | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| ||||||||||||||||||||||||
zou zien: de ‘Gespieperte [sic] Kavanse’ van pagina 355 moet vervangen worden door ‘Tolle Bude’ (zoiets als ‘toffe kroeg’), wat inderdaad ook nog gebeurtGa naar voetnoot(5). Een klein jaar later, in oktober 1918, wordt vertaler Gärtner door Insel ook uitbetaald. Voor zijn vertaal-prestatie van Rose van Dalen ontvangt hij 1600 Mark. Buysses gedeelte van de som bewaart Gärtner tot na de oorlog, en sluist het dan via Frau Köster-Dyserinck in Hamburg (schoonzus van Buysse) door naar Nederland.
Vanaf 1920 dringt Gärtner bij Insel herhaaldelijk aan op de beloofde publikatie van Das Eselein, waarvan hij het manuscript in 1916 (samen met Rose van Dalen en 't Bolleken) naar Kippenberg gestuurd had, die het toen wilde opnemen in de ‘Insel-Bücherei’. Gärtner schrijft op 10.1.1920: (...) Sie haben szt. von den Werken Buysse's ausser der ‘Rose van Dalen’ auch ‘Das Eselein’ in Anspruch genommen, das ich Ihnen am 31. August 1916 nach Gent sandte. Ich stehe jetzt mit Buysse wieder in geordneter Verbindung und möchte ihm positive Mitteilungen machen. Darf ich fragen, bis wann ungefähr das Werk in Druck erscheinen könnte? Kippenberg schijnt geen problemen te maken om het werk uit te geven, maar noemt geen datum. Wel stelt hij 2000 Mark als honorarium voor. Het einde van de oorlog schijnt dus absoluut geen invloed te hebben op de onderhandelingen tussen Kippenberg en Gärtner. Volgens de brieven van de vertaler correspondeert hij ook opnieuw met Buysse zelf. De voorgestelde financiële regeling via Hamburg zou overigens ook op aanraden van Buysse gebeurd zijn, die zijn schoonzus als vertrouwenspersoon in Duitsland aan Gärtner had voorgesteld. Dat schrijft Gärtner in een brief van 22.1.1920, waarin trouwens nog meer correspondentie met de auteur ter sprake komt: | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| ||||||||||||||||||||||||
(...) In Rücksicht auf die Valutaverhältnisse hat er [Buysse] mir in den letzten Jahren seine in Hamburg lebende Schwägerin Frau Köster-Dyserinck als seine Vertrauensperson in Deutschland bezeichnet, die Gelder für ihn entgegennimmt und ihm dafür entsprechende Anweisungen auf ihr in Holland befindliches Vermögen gibt. Auf diesem Wege habe ich ihm erst vor kurzem einen grösseren Betrag übermittelt, in der gleichen Weise werde ich auch mit seinem Anteil für Das Eselein verfahren. Sollten Sie aber vorziehen wollen, das Geld direkt an die genannte Adresse zu übermitteln, bin ich ebenfalls damit einverstanden. Het einde van de oorlog schijnt ook Kippenbergs belangstelling voor de Vlaamse literatuur niet fundamenteel gewijzigd te hebben. Reeds 4 dagen later stuurt hij de cheque van 2000 Mark en toont hij duidelijk belangstelling voor Zooals het was. Buysses aandeel van het honorarium (zijnde de helft, dus 1000 Mark) stuurt Gärtner dadelijk door naar Frau Köster-Dyserinck. Over de publikatie van Das Eselein zwijgt Kippenberg, en enkele maanden later blijkt waarom. N.a.v. een andere vertaling deelt Kippenberg op 26.4.1920 mee, dat de uitgeverij meer dan ooit te lijden heeft onder papiertekort: | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| ||||||||||||||||||||||||
(...) da wir mehr denn je unter der Papiernot zu leiden haben - wir haben die grösste Mühe, unseren Verlag nur einigermassen auf dem laufenden und mit der Produktion unserer ständigen Autoren Schritt zu halten - und uns daher allem Neuen gegenüber die äusserste Zurückhaltung auferlegen müssen. Daarom kan er op dat moment geen sprake zijn van het uitgeven van nieuwe auteurs. Nu is Buysse voor Insel niet nieuw, en dus schijnt Het ezelken niet in het gedrang te komen. Begin 1921 wil Gärtner zoals beloofd de drukproeven van Zooals het was (Nederlandse versie) sturen, maar Insel laat weten, dat ze Zooals het was op dat moment toch niet kunnen uitbrengen. De publikatie van Das Eselein daarentegen wordt nog eens in het vooruitzicht gesteld voor het einde van 1921 (brief van 4.2.1921). Vervolgens ontstaat er in de Buysse-correspondentie van Gärtner met Insel een lacune van maar liefst meer dan drie jaar (1921-1924). Ofwel gingen weer een aantal brieven verloren, ofwel vond Gärtner dat hij niet kon blijven informeren naar de plannen van Insel met Het Ezelken. Pas op 9.4.1924 schrijft Gärtner opnieuw, en wel nadat hij weer een brief van Buysse gekregen had: (...) Cyriel Buysse erkundigt sich bei mir, ob der seit 1917 bei Ihnen liegende Roman ‘Das Eselein’ noch nicht erschienen ist oder bis wann er erscheinen wird. Ausserdem hat er mich beauftragt, wegen des von Ihnen veröffentlichten Romans ‘Rose van Dalen’ anzufragen. Er möchte wissen, ob die Auflage vergriffen ist, ob eine neue Ausgabe ver anstaltet wird oder ob er über das Werk wieder frei verfügen kann. Op 23.4.1924 laat Kippenberg (alweer) meedelen, dat Das Eselein misschien nog dat jaar zal verschijnen. Van Rose van Dalen zijn nog heel wat exemplaren voorradig, zodat de vraag naar een eventueel nieuwe oplage nog niet aan de orde isGa naar voetnoot(6). De allerlaatste brief uit de correspondentie Gärtner-Insel maakt een ontluisterend einde aan het zeven jaar durende welles-nietes-spelletje van Kippenberg, die op 10.5.1924 schrijft, dat hij Das Eselchen (sic) nog eens gelezen heeft, | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| ||||||||||||||||||||||||
en dat het op hem een heel andere indruk gemaakt heeft dan bij de eerste lectuur een aantal jaren voordien. Daarom ziet hij af van de publikatie en stuurt het manuscript terug naar Nürnberg, met de schrale troost voor Gärtner, dat hij het ongetwijfeld elders aan de man zal kunnen brengen, nl. bij een uitgeverij die ‘gute Unterhaltungslektüre pflegt’. De 267 manuscriptvellen van Das Eselein rusten sindsdien op de zolder van huize Gärtner in Nürnberg.
De precieze reden voor de niet-publikatie van Das Eselein valt niet ondubbelzinnig uit de briefwisseling op te maken. We kunnen een drietal hypothesen formuleren, drie mogelijke oorzaken of een combinatie ervan.
Eerst en vooral zijn er de voor de uitgeverijen ongunstige economische omstandigheden van kort na de eerste wereldoorlog, a.h.w. gesymboliseerd door het papiertekort en de snel stijgende prijzen voor papier. Ook de uitgeverij Insel blijkt zware moeilijkheden te kennen, wat ook uit andere brieven van Kippenberg (die niet in verband staan met Buysse) af te leiden is. Steeds wordt de schrijnende nood aan papier aangehaald als oorzaak voor de beperktere activiteiten van de uitgeverij. Zo onderhandelen Insel en vertaalster Else Otten meteen na de oorlog, in november 1918, over de publikatie van Streuvels' Kriegstagebuch (in een vertaling van Otten). Ook hier meldt de uitgeverij, dat het boek op dat moment onmogelijk verschijnen kan, omdat er onvoldoende papier voorhanden is. In 1916 voerde het Duitse Rijk inderdaad een papiercontingentering (pas opgeheven in 1921) door, met als maatstaf de produktie van 1913 (cfr. Rieger 1957:175). Bovendien werden vanaf 1918 extra-toeslagen geheven op de zgn. ‘vredesprijs’ van papier. Die meerprijs moest de consumptie van papier afremmen, omdat er een gebrek aan grondstoffen en personeel was bij de papierproduktie. In 1918 bedroeg de toeslag reeds 300%, en na de oorlog liep die nog verder opGa naar voetnoot(7). De papiernood was reëel, maar ging uiteraard gepaard met prioriteiten van de uitgeverijen. Daarop wijst ook Roland Links, de huidige | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| ||||||||||||||||||||||||
directeur van de Insel-uitgeverij in Leipzig. Volgens Links werd het papiertekort ook wel vaker als uitvlucht aangehaald om een manuscript niet te moeten aanvaarden: ‘(...), aber eins ist sicher: von Papiermangel konnte damals nicht ernsthaft die Rede sein. Wenn ein Verleger nicht will, ist ihm keine Ausrede zu dumm. (...) für Verhaeren, Streuvels und Timmermans war sogar mitten im Krieg Papier genug da!’Ga naar voetnoot(8)
Ten tweede is er de fundamentele vraag naar de waardering voor de literator Buysse bij de uitgeverij Insel (eventueel bij uitbreiding: in Duitsland), wat rechtstreeks verband houdt met de genoemde prioriteiten in geval van economisch ongunstige omstandigheden. In de reeds geciteerde brief wijst Links ook op de adellijke sympathieën van Kippenberg (vgl. Tavernier 1990:175-176), die moeilijk verzoenbaar geweest moeten zijn met de literatuur van Buysse, waarin de geboorte-aristocratie het meermaals zwaar te verduren krijgt (vgl. Debbaut 1986:passim). Bovendien schrijft Buysse voor Kippenberg, zoals die dat in zijn laatste brief vermeldt, ‘gute Unterhaltungslektüre’: geen literatuur met hoofdletter (‘Dichtung’), maar ook geen triviaalliteratuur. Wél ‘Unterhaltungsliteratur’, iets wat daar tussenin ligt. Een type van literatuur dat lang een ware rage was in Duitsland (o.m. door de feuilletonromans in kranten en tijdschriften), maar na de eerste wereldoorlog, in een tijd van experimenten en o.m. expressionisme, ‘eigentlich nicht so recht zur damaligen Atmosphäre des Insel Verlages [paßte]’ (brief Links van 28.4.1992)Ga naar voetnoot(9). Dat betekende niet dat traditionelere Vlaamse literatuur bij Insel niet meer kon. Zo bewijzen Claes - maar dat was dan weer in de jaren dertig - en vooral Timmermans het tegendeel. Misschien verbleekte Buysse ook wel bij het volgens vele Duitsers oer-Vlaamse dat Timmermans in Duitsland vanaf 1919 vertegenwoordigde? | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| ||||||||||||||||||||||||
Ten derde is er de op het eerste gezicht misschien meest voor de hand liggende verklaring, nl. het einde van de eerste wereldoorlog en bijgevolg ook het einde van de bewuste ‘Flamenpolitik’. Nu blijkt uit de hele Insel-correspondentie m.b.t. Buysse (8x Otten, 5x Van Dishoeck, 42x Gärtner = in totaal 55 brieven) op geen enkel moment dat het politieke aspect van de ‘Flamenpolitik’ een doorslaggevende rol zou hebben gespeeld. Bijgevolg lijkt het ook gewaagd om te veronderstellen, dat het einde ervan ook het einde van Buysse bij Insel zou hebben ingeleid. Kippenbergs Vlaams programma was tijdens de oorlog voor een deel ideologisch, maar alleszins ook cultureel geïnspireerd. Er is bij Kippenberg zonder twijfel sprake van een persoonlijke liefde of voorkeur voor de Vlaamse literatuur, en die verdween niet als sneeuw voor de zon toen de oorlog voorbij was. Wél heeft Kippenberg tijdens de oorlog overvloedig gebruik gemaakt van het hele apparaat dat hem in het kader van de ‘Flamenpolitik’ ter beschikking stond, en zijn werk werd door de bezetter naar waarde geschat. Enige belangenvermenging is hier dus niet uit de lucht (cfr. Govaerts 1990:passim en Tavernier 1990:179-181). Maar wat specifiek Buysse betreft, kan ik alleen maar vaststellen, dat in geen enkele van de 55 brieven op een of andere manier gewag wordt gemaakt van een politieke of ideologische inspiratie.
Bij wijze van besluit: wat leert ons nu deze correspondentie? Uiteraard vooral veel over de werking van de Insel-uitgeverij en over Anton Kippenberg. Ook nogal wat over de werking van het instituut ‘literatuur’ in een op moderne leest geschoeide samenleving, of zoals ik bij het begin schreef: over het boek als ‘economisch goed’. Maar ik beperk mij hier tot Buysse zelf en zijn werken. Eerst en vooral is op basis van deze briefwisseling toch wel het sterke vermoeden ontstaan, dat Buysse rond de eerste wereldoorlog heel wat meer contacten met zijn belangrijkste Duitse vertaler heeft gehad dan tot dusver werd aangenomen (en dan hij zelf liet uitschijnen). De Duitse vertalingen moeten hem kort na de oorlog zelfs heel wat Duitse marken hebben opgebracht. De mogelijkheid bestaat zelfs, dat Buysse voor de vertaling van Het Ezelken werd vergoed, zonder dat het boek ooit verschenen is. Het geld is door Gärtner alleszins naar Hamburg overgemaakt. Of het ooit naar Insel is teruggekeerd, is | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| ||||||||||||||||||||||||
onbekend. Het weinige dat tot dusver geweten was over de Duitse vertalingen van Buysse, had vooral te maken met verontwaardiging van de auteur. Op basis van het hier voorgelegde materiaal kan gesteld worden dat die verontwaardiging slechts ten dele principieel, maar voor een deel ook een gemaakte verontwaardiging was. Als we Gärtner mogen geloven (en daar zijn toch wel veel aanwijzingen voor), heeft Buysse na de oorlog de contacten met de vertaler weer aangeknoopt. Ook daarover is hier bijzonder weinig geweten. Gezien de publikatiedata van de Duitse vertalingen leek het ook voor de hand te liggen, dat Buysse vooral dankzij de eerste wereldoorlog in Duitsland werd uitgegeven. Op basis van deze briefwisseling kan ook de tegenovergestelde thesis verdedigd worden. Indien er geen oorlog ware geweest, zouden er méér Duitse Buysse-vertalingen geweest zijn. Want dan zou de initiatiefname van Gärtner ongetwijfeld meer beloond zijn. Reeds vóór de eerste wereldoorlog had Gärtner contacten met verschillende uitgeverijen, en die zijn precies door de oorlog een stuk bemoeilijkt. Zonder de oorlog en het daaruit ontstane papiertekort in Duitsland zou misschien ook Das Eselein bij Insel gepubliceerd zijn. En misschien was het dan niet eens de goede keuze van Gärtner om voor de gerenommeerde Insel-uitgeverij te kiezen. Uiteindelijk heeft al die moeite slechts geleid tot één publikatie (Rose van Dalen) in acht jaar correspondentie, waarvoor Gärtner wel verschillende andere manuscripten van andere uitgeverijen heeft teruggeroepen. Als we dat bv. met de uitgeverij Georg Müller vergelijken (3 Buysse-boeken op 3 jaar), lijkt het aannemelijk te stellen, dat andere uitgeverijen een hogere Buysse-score dan Insel hadden kunnen halen.
Antwerpen, augustus 1992. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| ||||||||||||||||||||||||
Bibliografie:
|
|