Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 8
(1992)– [tijdschrift] Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 162]
| |
Eerste Tooneel
Irène, Elvire, Reyer, Mevr. Reyer, Dokter.
Bij het opgaan van 't gordijn ligt Irène te slapen. Elvire zit naast haar, lezend in een boek. Stilte. Beweging en [135] zucht van Irène. Elvire kijkt angstig op. Irène ligt opnieuw onbewegelijk. Stil geklop op de deur. Elvire staat op en gaat voorzichtig naar de deur.
Elvire
(den vinger op de lippen, terwijl Dokter, Reyer, en mevr. Reyer zacht binnenkomen)
Ze slaapt, ... maar heeft daar eventjes bewogen.
(Geheimzinnig)
Is Jacques gekomen?
Reyer
(somber)
Ja.
Dokter nadert tot het bed en staart naar Irène. Schudt het hoofd.
[136] Mevr. Reyer
(tot Elvire)
Hoe was ze, vóór ze insliep? Elvire Vreeselijk opgewonden; aldoor aldoor vragend naar Jacques.Ga naar voetnoot(1) Verleden nacht had ze gedroomd, o zoo akelig, dat de trein ontspoord was, en Jacques verongelukt. | |
[pagina 163]
| |
Dokter
(bij de anderen terugkomend)
Ze slaapt heel rustig, nu; ik zal haar zoo maar laten. Als ze nu weer wakker wordt, en ze lijkt betrekkelijk kalm, en vraagt weer dringend om Jacques te zien ... ach ... als het nu toch niet anders kan; ... laat hem dan even bij [137] haar komen ... en contrarieer haar zoo min mogelijk. Mevr. Reyer Maar als ze weer van trouwen spreekt, dokter? Dokter
(na een poos)
Ook dààrin moet je haar nu maar niet meer contrarieeren.
Mevr. Reyer haalt haar zakdoek uit en weent in stilte. Gaat naar het bed toe.
Reyer
(somber, tot dokter, apart)
We moeten dus haar zin maar volgen ... ook tot in 't onmogelijke
(snikt)
om haar een laatsten troost te geven, is 't niet, dokter?
[138] Dokter kijkt Reyer strak-sprakeloos aan.
Reyer
(Met doffe stem)
Ik dank je ... ik heb begrepen. Dokter
(gaat naar de deur)
Adieu. Van avond zal ik nog eens terugkomen.
Beweging van Irène in 't bed.
Elvire Dokter ... dokter ...
Dokter keert zich om.
| |
[pagina 164]
| |
Mevr. Reyer Z'ontwaakt, dokter. Wacht nog even ... Ze beweegt ... z'is wakker.
Dokter komt voorzichtig terug
[139] Irène
(ontwakend)
Mama ... Elvire ... waar is ... Mevr. Reyer Stil kind ... blijf rustig liggen ... hier is de dokter ... Hoe gaat het? Iets beter? Irène O ja, mama, beter, véél beter.
(Richt zich half overeind; angstig.)
Maar waar is Jacques? Hij is hier toch, niet? Hij is hier ... ik weet het ... hij komt om mij.
Mev. Reyer
(sussend)
Ja, kind, hij komt, hij zal komen
(Angstig gewoel van Irène)
Nee nee, wees gerust ... ik verzeker je ... hij zal [140] komen ... je zult hem zien.
Irène
(gejaagd)
Komen! ... nee, mama; hij zal niet komen, want hij is hier. Hij is hier, ... of hij komt niet meer. Als hij hier nu niet is, dan ... dan ...
(met stijgenden angst)
dan is er een ongeluk gebeurd ... ik weet het ... ik voel het ... ik ... ik heb het in mijn droom gezien.
Mevr. Reyer Wees gerust; ... wees stil ... en ... ik beloof het je ... hoor je ... Irènetje ... ik beloof het je ... je zult hem zien. Je moet alleen maar wat geduld hebben.
(Tot dokter)
Is 't niet, Dokter, zeGa naar voetnoot(1) mag hem zien, maar [141] ze moet nog even wat geduld hebben.
| |
[pagina 165]
| |
Dokter
(nadert)
Zeker ... zeker ... laat eens even zien
(Neemt haar pols)
zoo ... best. Nog eventjes wachten, hè?
(Opstandsgebaar van Irène)
nee nee ... nog heel eventjes maar, tot de ...
Irène
(Trekt haar hand terug; hartstochtelijk)
Ik kàn niet langer wachten, dokter. Ik wil ... ik moet hem dadelijk zien ... anders gaat hij weer weg ... weer weg ... voor altijd van me weg naar verre landen ... waar ik hem nooit meer ... nooit meer ... nooit meer [142] vinden kan ... Want ... datGa naar voetnoot(1) weet u wel, ... niet waar, dokter, als hij [weer]Ga naar voetnoot(2) weg gaat dan sterf ik ... en ik wil niet sterven. Ik wil leven, lèven ... want hij komt om mij ... hij komt mij halen om met mij te trouwen. Dokter
(sussend)
Juist ... juist ... dat weet ik; ... dat weten wij allen.
(Tracht te schertsen)
Maar om te trouwen moet je kalm zijn, ... dat weet je toch ook wel, niet? hé?
(Lacht)
Je mag toch niet in opgewonden toestand op het stadhuis komen. Dan zou de wethouder immers niet willen ... [143] hij zou jullie terugsturen, zeg ...
Irène
(opgewonden)
Jawel, dokter, dat [b]Ga naar voetnoot(3) egrijp ik, en ik zàl kalm zijn. Want trouwen mag ik, trouwen moet ik, is 't niet, dokter? Hij is toch maar mijn halve broeder, dokter, en hij draagt een anderen naam als ik. - En trouwens, ... niemand weet het ... niemand ... enGa naar voetnoot(4) herinnert u niet, dokter, u heeft er eens met papa over gesproken,
(angstige beweging van Reyer)
jaren geleden, weet u 't nog, over huwelijken tusschen bloedverwanten.
(Dokter schudt [144] ontkennend het hoofd)
Weet u 't niet meer? Ik wel, heel goed nog. Papa vroeg het u. Is 't niet, papa?
(Reyer haalt wanhopig de schouders op.)
Jawel, papa, zeg nu niet nee, u vroeg het ... u vroeg aan de dokter of dat nu bepaald
| |
[pagina 166]
| |
verkeerd moest uitwerken op de nakomelingschap wanneer bloedverwanten met elkander trouw[den]Ga naar voetnoot(1), en de dokter antwoordde: ‘Wel nee, volstrekt niet, als ze van weerskanten maar niet erfelijk belast... ja, dat zelfde woord heeft hij gebruikt ... als ze van weerskanten maar niet erfelijk belast zijn. - Welnu, [145] hoe zouden Jacques en ik erfelijk belast kunnen zijn? Niets, niewaar? ... niets, heelemaal niets.
(Smeekt, met tranen in de stem.)
>Ach toe, dokter, ik smeek u, laat hem nu komen. Toe mama, papa, Elvire, ach, laat hem komen.
(Weent)
Ach, kon ikGa naar voetnoot(2) maar uit mijn bedGa naar voetnoot(3), ik ging zelf naar hem toe; [maar ik kan niet, ik kàn niet.]Ga naar voetnoot(4) Toe, mama, Elvire, laat hem [nu]Ga naar voetnoot(5) komen, ik moet hem zien, ... en ik beloof het u, ik zweer het u, ik zal kalm, ik zal kalmGa naar voetnoot(6) zijn.
Dokter
(Keert zich met een teeken tot de anderen om. Dan weer tot Irène.)
[146] Nou ... 't is goed kind ... van mijn part mag jij hem gerust zien; maar ik weet heusch niet of hij daar al is.
(Tot Elvire)
Wil jij eens gaan informeeren, Elvire?
Elvire Ja.
(af.)
Irène
(gejaagd)
Mama, mijn spiegeltje ... mijn haar [is zoo slordig]Ga naar voetnoot(7) ... mijn kanten kraag ... Mevr. Reyer
(geeft haar spiegeltje en kraag.)
Ach kind, in Godsnaam, blijf toch kalm. | |
[pagina 167]
| |
Irène
(werkt zenuwachtig aan haar toilet.)
[147] Ik ben het, mama, ... ik verzeker het u.
(Met een stralend gezicht)
Zie maar, nu hij komt ben ik genezen! O, ... ik voel me kalm, zoo heerlijk ... heerlijk kalm. Hij komt! ... ik hoor hem! O, mama, ik wou dat u mijn hart kon voelen. Het gaat zoo heerlijk kalm, zoo rustig, zoo gelijkmatig-zeker. Het is de zekerheid, begrijpt u, de zèkerheid van het geluk die mij zoo kalm maakt.
Mevr. Reyer Och God, ik ben bang, kind. Irène Neen, mama, nee, ìk ben niets bang, ik ben zèker ...
(Kijkt gretig naar de deur)
U zult mij gelijk [148] geven, u zult zien ... u zult zien hoe heerlijk ... heerlijk kalm ik blijf.
De deur gaat open en Jacques, geheel in 't zwart gekleed, komt binnen, door ElvireGa naar voetnoot(1) gevolgd.
| |
Tweede Tooneel
De vorigen, Jacques, Elvire.
Irène
(Half overeind in haar bed. Heel kalm en zacht.)
Daar is hij ... mijn liefste ... mijn liefste. ... Dag Jacques, ... liefste ... kom bij me. Ik wist dat je daar was, Jacques ... ik wist ... dat je mij nu kwam halen. [149] Jacques
(angstig)
Irène! ... | |
[pagina 168]
| |
Irène
(Met uitgestrekte armen)
Kom hier bij me, Jacques, hier bij me, ... en zoen mij. Wat ben je toch lang van me weggebleven, Jacques! Waarom zoo lang? Kom nu, kom.
Jacques komt bij haar en knielt vóór haar bed. Zij neemt hem in haar armen en zoent hem herhaaldelijk heel zacht en teeder.
Jacques
(snikkend)
Irène! ... Irène ... Irène Neen neen ... niet snikken nu ... gelukkig zijn ... gelukkig ... Jacques ... Ik ben [150] zoo ziek geweest, weet je, o, zoo lang ziek; en jij was toch zoo verre van mij weg. - Maar 'k heb gewacht, weet je, omdat ik wel wist dat je toch komen zoudt. O, Jacques, [en]Ga naar voetnoot(1) ik had nog zooGa naar voetnoot(2) lang kunnen wachten, zoo lang, zoo geduldig ... tot den dood. [En toch]Ga naar voetnoot(3) kon ik niet leven zo[nder jou]Ga naar voetnoot(4), maar zonder jou terug te zien had ik toch ook niet kunnen sterven.
(Zij begint zacht te weenen)
O Jacques ... Jacques ... Jacques ...
Mev. Reyer Kalm kind ... kalm. Je hebt mij beloofd dat je kalm zoudt blijven. Waarom doe je 't nu niet? Waarom [151] windt [sic] je je nu weer op?
Irène blijft zacht door weenen. Reyer staat plotseling op en gaat met een wanhoopsgebaar de deur uit. Dokter poogt vruchteloos hem tegen te houden
Jacques
(ontrukt zich brusk aan Irène's omarming)
Och God! heb medelijden! Ik kan niet meer! ik kàn niet meer! | |
[pagina 169]
| |
Irène
(hartstochtelijk)
Jacques! ... loop nu niet weer van me weg! Jacques Neen neen, Irène, ik blijf, ik verlaat je nooit meer.
(Komt zacht bij haar terug)
[152] Irène
(getroost)
O, dat is lief ... wat is hetGa naar voetnoot(1) lief dat je terug komt. Ik dank je Jacques ... ik dank je. Kan je je nu iets mooier, iets grooter, iets verhevener voorstellen dan ònze liefde, Jacques? Onze liefde is rythme, is poëzie, is muziek. O jà, hemelsche, goddelijke muziek! - Weet je wel, Jacques, weet je, terwijl jij al die lange maanden van mij weg was, en ik hier zoo ziek en eenzaam lag, moest Elvire uren lang muziek voor mij spelen ... Wagner ... altijd Wagner ... de groote, hemelsche Wagner.
(Zich opwindend)
[153] O, Jacques, je weet het niet ... je weet het niet, maar ...
(tot Elvire)
niet waar, Elvire, hoe dikwijls heb ik hem niet weer tot me zien komen met de zwaan, als Lohengrin, in een aureool van zacht-glinsterend hemelsblauw en zilver
(Weer tot Jacques)
En ik ... ik was je Elsa, Jacques, en jij kwam mij redden ... maar nooit meer ging je van mij weg ... nooit meer, o ... nooit meer
(Haar hoofd zakt plotseling, als uitgeput van vermoeienis, op zijn schouder en zij hijgt pijnlijk.)
Jacques
(geschrikt)
Irène! [154] Mev. Reyer
(toesnellend)
Och God!
Dokter en Elvire komen ook met angstige gebaren naar haar toe
| |
[pagina 170]
| |
Irène
(Glimlachend)
't Is niets ... 't is het geluk je nu voor altijd weer terug te hebben. Ik ben zoo bang geweest, ik heb zooveel geleden, Jacques.
(Omarmt hem vurig)
Jacques Stil nu, liefste, blijf kalm nu, blijf kalm.
(Poogt haar weer te doen liggen)
Ga nu even weer rusten, weer kalmpjes liggen, en vertel mij later nog meer. Nu ben je vermoeid ... de emotie is te sterk geweest.
[155] Irène
(tegenstribbelend)
Ach neen, Jacques, dat mag je mij niet vragen. Nu heb ik het geluk terug gevonden en ik laat het niet meer los. Het leven is zoo kort en het geluk [is]Ga naar voetnoot(1) zoo vluchtig, o ... zoo vluchtig.
(Als 't ware gëinspireerd)
O! het geluk! ... Telkens kwam het weer met de zwaan naar mij toe ... maar nu ... nu ik je in werkelijkheid bij me heb, ... nu begrijp ik toch dat het telkens zacht en droef weer verdween ...
(Pauze. Weent zacht. Met verzwakkende stem)
O, ja, Jacques, nu weet ik het [156] zeker: zoo melancholisch-droef voer het telkens weer van me weg, en ik bleef als vergeten en verloren heel alleen.
(Pauze; weent.)
Want telkens droomde ik als in een nevel weg na je teere verschijning ... en ik was als Brünhilde slapend midden in haar vuurkring. - En jij was dan mijn Siegfried, die wel eens zou komen om mij te verlossen, ... maar wanneer? ... wanneer? ... - O die lange lange droeve dagen! ... ik sliep ... ik droomde ... en Elvire speelde voor mij de laatste zang van de Walküre [157] de vuurzang ... het droevig ... droevig hymne van het altijd droomen, ... van het aldoor, aldoor, aldoor wachten ... En ik ... ik kòn niet wachten meer ... ik kon niet ... ik kon niet ...
Zij barst in hevige tranen los en zinkt uitgeput neer, met haar hoofd achterover in het kussen.
| |
[pagina 171]
| |
Mevr. Reyer
(schreiend)
O Irène! ... Irène ...
Ook Elvire en Jacques schreien.
Dokter
(stil, tot Jacques)
Ga jij nu weg als je kunt ... [158] Irène ligt onbewegelijk. Heel zacht en langzaamGa naar voetnoot(1) laat Jacques hare hand los en recht hij zich op. Aarzelt even, alsof hij van haar niet scheiden kon. Met diepe ontroering buigt hij [dan]Ga naar voetnoot(2) over haar neer en kust haar voor het laatst op het voorhoofd. Mevr. Reyer en Elvire komen [angstig]Ga naar voetnoot(3) bij het bed staan. Lange pauze.
Irène
(met zwakke stem)
Jacques ... ben je ... daar nog? Jacques Zeker, liefste. Irène
(Heel langzaam, met dichte oogen)
[159] Weet je ... Jacques, ... dat tante Cato ... bij ons ... niet meer is?
Onthutst-verbaasd staart Jacques naar de anderen, die langzaam met het hoofd knikken.
Jacques
(aarzelend)
Ja, liefste, dat heb ik vernomen. Irène
(als boven)
Zij vond het huis ... hier ... te treurig geworden.
(Zucht diep)
| |
[pagina 172]
| |
Jacques
(heel zacht)
Ja, liefste, ... maar nu is het niet treurig meer ... en komt ze wellicht terug. [160] Irène
(heel zwak)
Neen ... nu is 't hier ... niet ... treurig meer, Jacques; ... nu ... nu is hier niets meer ... dan geluk. Mevr. Reyer Spreek nu niet meer, kind. - Je bent zoo zwak, zoo moe. - Kom, Irènetje, rust nu, slaap nu. Irène
(als boven)
Ik rust ... mama ... ik rust ... Maar slapen kan ik niet ... nòg niet. - ... Straks wel ... straks ... zal ik ... heel lang ... en heel zacht slapen.
(Haar handen gaan zoekend over de deken)
[161] 't Is vreemd, mama, ... ik zie niet meer ... Zijn mijn oogen dan dicht ... en ... kan ik ze niet meer openen? ... O ... o! ... Jacques ... waar ben je, Jacques? ... ik zie je niet meer.
(Jacques wil weer naar haar toe, maar de dokter doet hem dringend teeken dat hij 't laten moet.)
Hij is ... weg ... mama ... moeder .... hij is ... weg ... en in zijn plaats zie ik weer Siegfried ... Siegfried! ... en ik slaap ... ik droom ... en de lentevogels kweelen ... en de zachte harpen spelen ... en ik ben weer droevig ... o zoo droevig ... en om mij [162] heen voel ik den vuurkring in den zwarten nacht, O! ... de sissende ... suizende vuurking ... die mijn oogen verblindt, en Jacques ... mijn Siegfried ... tot mij niet meer laat naderen. - Elvire! ... Elvire ... waar ben jij toch?
Elvire
(zacht-snikkend; neemt hare hand)
Hier ben ik, Irène, wat wil je? Irène Elvire! ... waar ben je ...? ik voel je niet ... ik zie je niet ... ik hoor je niet. Ik droom, Elvire ... ik slaap ... ik ben Brünhilde ... en Siegfried moet [163] mij nu verlossen. - O! ... roep hem op, Elvire ... o, speel mijn droomzang ... mijn slaapzang ... | |
[pagina 173]
| |
Op een teeken van den dokter Elvire vlug af. Jacques en Mev. Reyer weenen. Dokter gaat naar het bed en buigt zich over Irène. Achter het scherm hoort men zacht de slaapzang der Walküre. Pauze.
Irène
(Als in een droom; met kwijnende stem, en een glimlach van gelukzaligheid op het gelaat.)
O! ... o! ... o! ... hij komt! ... hij komt! ... Hij ... is ... schoon ...! Hij is ... lief ... lief ... O ... de vogels ... de harpen ... hij komt ... [164] hij ... k ... omt!
(Zij zakt weer achterover en blijft roerloos liggen.)
Zacht gaat de muziek achter de schermen door. Mevr. Reyer en Jacques snikken wanhopig. Dieper buigt de dokter zich over Irène. Pauze.
Dokter
(richt zich op. Zacht-bedroefd, tot Mevr. Reyer)
Het is gedaan, mevrouw.
Hartstochtelijk-snikkend storten Mevr. Reyer en Jacques vóór het doodsbed, op hun knieën. Zacht sterft de muziek achter de schermen uit.
Einde
| |
[pagina 174]
| |
Bijlage
| |
[pagina 175]
| |
[pagina 176]
| |
[pagina 177]
| |
[pagina 178]
| |
Drama: titel:
| |
[pagina 179]
| |
Acte IIProf. et sa femme en tete à tête. Pr. somber. Mama door oudste dochter bewerkt, tracht prof. tot eventueele toestemming over te halen. Verschijnt B die de aanvraag komt doen Weigering van prof. B. dit: C'est sans doute parceque je suis enfant naturel P.Ga naar voetnoot(1) finit par lui dire pourquoi | |
Acte IIIB. en het meisje wandelen samen in den tuin: B. diep gedrukt. Het meisjeGa naar voetnoot(2) denkt op haar beurt dat haar vader weigert [voor 't oog van de wereld]Ga naar voetnoot(3) omdat B.Ga naar voetnoot(4) een onwettig kind is. Maar daar zal ze zich niet aan storen, zij zelve stelt hem voor om samen te vluchten Strijd en aarzeling van B. Het meisje dringt aan, verwijt hem zijn koelheid, gaat zoo verre tot hem bijna te beleedigen Dan zegt hij ook haar plotseling de waarheid Hier aangrijpende scène Prof. en ook zijn vrouw komen er bij. Prof. beschuldigt zich openlijk, en geeft zijn toestemming, als BGa naar voetnoot(5) en het meisje absoluut willen. [B. als superieur mensch moet weten wat hij doet. Misschien, door zijn superiorité heeft hij 't recht tegen de gewone zedeleer in te gaan]Ga naar voetnoot(6) De wereld weet er niets van: ze hebben te kiezen tusschen halve bloedschande en scheiding. Het meisje begrijpt niet goed. Zij denkt niet aan bloedschande, [noch]Ga naar voetnoot(7) aan sexueele verhouding. Zij wil alleen maar bij hem blijven, altijd blijven, is 't niet als vrouw, dan als zuster | |
[pagina 180]
| |
De prof. ziet nu het kwaad van hun huwelijk [iets minder]Ga naar voetnoot(1) zwaarGa naar voetnoot(2) in.Ga naar voetnoot(3) Is eenGa naar voetnoot(4) huwelijk werkelijk immoreel in deze speciale omstandigheden? Of is het slechtsGa naar voetnoot(5) 't begrip der wereld die het immoreel maakt? Er is gevaar, zeker. Wat zullen de kinderen zijn? En toch geen erfelijke smetGa naar voetnoot(6) drukt op een van beiden. Zij zijn lichamelijk en geestelijk gezond: durven zij 't aan? Hij, de groote, eenige schuldige geeft zijn toestemming. Een dokter, vriend van de familie, wordt geraadpleegd. Na lang luisteren en denken zegt hij - doe het, waag het om erger kwaad enGa naar voetnoot(7) rampen te vermijden. Ou bien elle meurt de maladie et le revoit retour voyage avant de mourir |
|