Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 8
(1992)– [tijdschrift] Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 137]
| |
[71] Tweede Bedrijf
Het schilder-atelier van ReijerGa naar voetnoot(1). Links, voorplan, breede divan. Links, tweede plan, poseert het model, in boerinne-kleedij, hoofd gebogen, naaiend aan wit goed bij een tafeltje. Achter het tafeltje een schut dat voorstelt een kleingeruit raampje met witte gordijntjes. Links, derde plan, onzichtbaar achter het schut, een deur. - Voorgrond, in 't midden, Reijer, schilderend. Rechts, voorplan, een breede tafel vol boeken, papieren, schildergerei, enz. Ook een fauteuil en enkele stoelen. Rechts, derde plan, een klein trapje, toegang gevend tot [72] een deur. Hier en daar draperieën, kasten, schilderijen, gips-afgietsels, enz. enz. De geheele achterwand één groot glazen raam met grauw, half gezakt gordijn en uitzicht op de boomenkruinen van den tuin.
| |
Eerste Tooneel
Reyer, Model. Later Herman.
Bij het opgaan van 't gordijn zit Reyer met inspanning te schilderen. De uitdrukking van zijn gezicht is somber, bedroefd. Het werk wil niet vlotten. Hij schudt af en toe ongeduldig het hoofd.
Reyer
(tot Model)
Het hoofd een ietsje hooger, asjeblief, [73] juffrouw
(Model gehoorzaamt)
Ja, ... zoo ... maar niet glimlachen. Gewoon kalm, rustig zitten werken. Zoo ... en de handen nog 'n ietsje meer naar voren asjeblief ... goed in 't licht. - Goed zoo ... nu even stil zitten.
Hij werkt een poosje met inspanning door. In de verte, achter het scherm, hoort men vaag een piano, die treurige muziek speelt. Reyer houdt even op met schilderen, en luistert, met gefronste wenkbrauwen. Werkt opnieuw door; schudt verdrietig het hoofd. Blijft even roerloos zitten, beurtelings, met misnoegd gelaat, zijn schilderij en het model
| |
[pagina 138]
| |
[74] bekijkend. Staat plotseling schouderschokkend op en gooit het palet op zijn stoel. Met moedelooze stem.
Het gaat vandaag niet, juffrouw. We zullen er maar mee ophouden. U kunt gaan. Model
(staat onverschillig op)
Wanneer moet ik terugkomen, meneer? Reyer
(zijn palet opruimend)
Morgen, ... om 't zelfde uur. Model Best, meneer.
Zij gaat zich even achter 't schut verkleeden. Er wordt op de deur geklopt, rechts.
Reyer Ja ... binnen. [75] Herman Meneer, ... de dokter is bij de juffrouw, en hij vraagt om u even na de visite te spreken. Reyer
(schrikt)
Mij te spreken! ... Goed. Laat hem hier dan even binnen. Herman Best meneer.
(Af)
Model
(Komt verkleed van achter het schut)
Dag meneer. Reyer Dag juffrouw. Tot morgen. | |
[pagina 139]
| |
Model Ja meneer
(af achter 't schut)
[76] De verre piano-muziek, die een tijd opgehouden had, herbegint. Reyer luistert, schudt het hoofd. Nieuw geklop op de deur rechts.
Reyer
(als 't ware schrikkend)
Ja.
De deur gaat open en de dokter komt binnen.
| |
Tweede Tooneel
De vorigen, de dokter
Dokter
(vriendelijk, opgewekt gezicht. Glimlachend.)
Dag Reyer. Stoor ik je niet al te erg? Hoe gaat het? Reyer Zoo zoo, dokter.
(Zij drukken elkaar [77] de hand)
Het werk wil vandaag maar niet vlotten. Ik heb mijn model maar laten gaan.
Dokter
(gaat voor het schilderij staan)
Nou, ... het lijkt anders wel prachtig. Ach! ach! ik benijd jullie kunstenaars toch. Wat moet het heerlijk zijn zoo dag aan dag, in elk uur van je werken of [je]Ga naar voetnoot(1) denken, de verwezenlijking van je mooiste ideaal te zien ontstaan en voor je leven. Jullie zien steeds 't gezonde, mooie leven, en wij aldoor het zieke, lijdend leven. En daarenboven zijn wij, mannen van de wetenschap, toch maar [78] òf abstractie-scheppers, òf de nederige, ... de zéér nederige dienaars van een macht, die nog steeds haar grootste en innigste geheimen aan ons onderzoek verborgen houdt. | |
[pagina 140]
| |
Reyer O, dokter, incompleet en zwak zijn wij allen; en wij, artisten, wellicht de incompleetsten en zwaksten van allen. Het leven is dikwijls zoo ontmoedigend en zoo zwaar om dragen, dokter. Dokter Och kom; het leven heeft ook veel goeds en moois, als de menschen maar het goede en mooie willen zien en betrachten, liever dan te coquetteeren met allerlei pessimistische of zwaarmoedige [79] beschouwingen. Nu is u wat gedrukt door dat droevig geval met Irène, maar dat komt wel alles weer te recht met haar. Reyer
(ernstig)
Gelooft u, dokter?
(Presenteert een fauteuil bij de tafel en neemt er ook een)
Ga zitten. Wilt u rooken?
Dokter
(gaat zitten. Reyer ook)
Nee, dank u; ik rook nu liever niet. Ja, ... ik geloof het zeker.
(Ernstig)
Als u ten minste een handje wilt helpen.
(Reyer maakt een angstige, barsche beweging.)
Neem me niet kwalijk als ik zeer openhartig met u spreek, Reyer. Ik doe het alleen in 't belang [80] van uw dochter. Zij is ziek, weet u, zeer ernstig ziek, en u, niet ik, kunt haar genezen.
Reyer
(Schudt wanhopig het hoofd)
Dat denkt u, dokter; maar ik kan het niet. Dokter Zeg dan maar liever dat u niet wil.
(Ongeduldige beweging van Reyer)
Kijk eens, ik spreek nu niet langer als dokter. Ik spreek ook als vriend van den huize: als jou vriend, ... neem me niet kwalijk dat ik je weer tutoyeer ... en als de vriend van je gezin. Welnu, Reyer, [81] ik vrees, zie je, ik vrees heusch dat ik Irène niet meer genezen kàn, als jij me niet wil helpen. Je begrijpt wat ik bedoel, nietwaar?
| |
[pagina 141]
| |
Reyer
(somber)
Ik begrijp je, ik begrijp je. ... Ik begrijp je, helaas, maar àl te duidelijk.
(Blijft even zwijgend staren in gedrukte houding. Schudt heftig het hoofd.)
Maar het kàn niet! het màg niet! Irène moet zich dat uit het hoofd halen. Een mensch, gelijk wie, man of vrouw, moet de krachtGa naar voetnoot(1) hebben zich over een ongelukkige, onmogelijke liefde heen te zetten. Wie [82] zulke kracht niet heeft, is niet voor den levensstrijd gewapend.
Dokter
(kalm)
En àls iemand nu eenmaal voor dien strijd niet is gewapend ... wat dan? Moet zoo iemand dan maar ... sterven, ook als dat ‘iemand’ je eigen kind is? Reyer // Ik heb reden[en]Ga naar voetnoot(2), ernstige, onweerlegbare reden[en]Ga naar voetnoot(3) om mijn toestemming niet te geven.
(Opgewonden)
Ik ben ongelukkig, dokter, ik ben rampzaliger dan iemand denken kan. Mijn hart scheurt en bloedt van smart en wroeging, omdatGa naar voetnoot(4) mijn dierbaar kind door mijn besluit, [83]
(heftig)
en door mijn schuld moet lijden. Maar 't kan niet anders, het kan niet;Ga naar voetnoot(5)
(schudt met afkeer het hoofd)
Oo! ... ik mag mijn toestemming niet geven.
Dokter
(kalm redeneerend)
Ik begrijp dat zoo'n huwelijk tegen je zin moet zijn, al is er ook van Jacques persoonlijk niets dan goeds te zeggen. Ik begrijp dat jij, van goede afkomst, vermogend, beroemd artiest, je dochter niet graag afstaat aan het onwettig kind
(Beweging van Reyer)
van ... van een van je vroegere modellen, al is Jacques ook naderhand door het huwelijk van zijn ouders als [84] wettig kind erkendGa naar voetnoot(6); ... dat alles
| |
[pagina 142]
| |
begrijp ik ...Ga naar voetnoot(1) [zoo]Ga naar voetnoot(2) zijn nu eenmaal de gevoelens ... en ... de vooroordeelen helaas! ... in onzen stand; maar wat ik niet begrijp, ... wat ik heelemaal niet kan begrijpen is dat jij, ... de toestand kennende, zoo onvoorzichtig bent geweest, Jacques, als was 't een eigen kind, in de intimiteit van je gezin te brengen
(Wanhopige beweging van Reyer)
Hoe is 't Gods mogelijk dat je 't gevaar niet hebt ingezien dat daaraan verbonden was?
Reyer
(somber)
Zoo is 't ... en daar ligt ook een [85] groot deel van mijn zware schuld. - Ik hield van hem, ... ik bewonderde zijn kranig, frisch talent. Ik liet me gaan, ... ik dacht aan niets. Het was voor mij een groot geluk hem te kunnen helpen en beschermen ... Toen ik me eindelijk, te laat, helaas! van den waren toestand rekenschap gaf, heb ik van angst, [en]Ga naar voetnoot(3) van schrikGa naar voetnoot(4) geduizeld, dokter. Ik heb ge wenscht om dood te zijn ... en dat wensch ik nog. Dokter
(treurig hoofdschuddend)
Ach! ach! wat zijn wij toch arme, kleinzielige schepsels! Als je nu toch eenmaal zuiver en objectief over die zaak kon redeneeren, als je je nu ook maar even [86] kondet voorstellen, dat niet je eigen ik, maar een ander, een vreemde, in denzelfden toestand voor je stond, wat zou je, au fond, je eigen handelwijs in die van een ander afkeuren! ... Een waardige, knappe, talentvolle jonge man en een aardig, mooi, verstandig meisje, hebben elkander hartstochtelijk lief. Zij passen uitstekend bij elkaar, zij begrijpen elkaar, een huwelijk levert alle mogelijke waarborgen van geluk voor beiden op. Maar de jongen is arm en 't meisje is helaas rijk ... Reyer
(in de rede vallend)
Dàt is het niet! | |
[pagina 143]
| |
[87] Dokter Dat is het niet alleen, ... ik weet het wel. Maar 't is toch één van die elementen, die zoo'n huwelijk, volgens onze kreupele, bekrompen-burgerlijke begrippen, onmogelijk, laat staan: ongewenscht, maken. - Doch laten wij nu ook aannemen dat de geldkwestie hier heelemaal niet in aanmerking komt ... Reyer O nee, heelemaal niet. Dokter. Best. ... Maar het meisje is, wat men noemt van goede familie, heeft mooie relaties, behoort tot de beste kringen, en de jongen is geboren als onwettig kind van [88] een moeder die model was bij een schilder, en van een vader die ... wat was hij ook? Reyer
(dof; somber)
Schrijnwerker. Dokter ... die schrijnwerker is ... En dit is nu voldoende om het huwelijk [onmogelijk]Ga naar voetnoot(1) te maken, en 't frisch geluk van twee jonge levens voor altijd te verwoesten. Het helpt niets dat de jonge man mooi, knap, gezond, intelligent is; dat hij van natuur gedistingeerd enGa naar voetnoot(2) geraffineerd is, dat hij een talentvol, misschien geniaal artiest is, dat hij werkelijk, in den allerbesten zin van 't woord, een superieur mensch is ... [89] hij is en blijft voor ons, domme, bekrompen, blinde slachtoffers van onze verkeerde begrippen en onze valsche opvoeding, ... de onwettige zoon van het verdacht schildersmodelletje en van den plebeïschen schrijnwerker.
(Wanhopig gebaar van Reyer)
Ik weet het, ik weet het, ... dat zit ons in merg en bloed geworteld, en wij kunnen er niet tegen op. Ikzelf, in jou plaats, zou wellicht ook zoo voelen. Ik zou denken dat die jonge man niet heel alleen staat
| |
[pagina 144]
| |
in de wereld; ik zou denken dat hij nog zijn vader heeft, - de schrijnwerker - [waarmee]Ga naar voetnoot(1) ik op intiemen voet zou moeten omgaan,Ga naar voetnoot(2) wat mij wellicht onmogelijk zou [90] zijn; ... ik zou denken dat hij ooms en tantes heeft, neven en nichten, allen in mindere conditie, werklui, dienstmeisjes, ... wat weet ik al. - Dat alles zou ik denken en in alles het onhoudbare, het onmogelijke van den toestand, voor mij, voor mijn vrouw en voor mijn dochter voelen. - En toch ... en toch! ... wat 'n gruwelijk, wraakroepend onrecht dat hij, de jonge knappe man, en zij, het mooi,Ga naar voetnoot(3) verliefde meisje, in wier beider eerlijk hart alleen de gezonde eenvoudige natuur spreekt, daardoor 't geluk van gansch hun leven moeten zien vernielen! ... [met emotie]Ga naar voetnoot(4) Neem me niet kwalijk, [91] Reyer, dat ik hier niet eens meer als dokter of als vriend des huizes, maar nu bijna als een rechter
(opstaande)
// het geluk en ook het léven, geloof me, van je dochter sta te verdedigen. Een laatste maal vraag ik het je: Hoe kon je zoo onvoorzichtig en zoo blind zijn, dat je 't gevaar niet merktet van een toestand dien je zelf in 't leven hebt geroepen; en hoe kan je nu, hoe durf je nu, ... nu het te laat is, nu het gebeurd is ... je toestemming nog weigeren tot een huwelijk waarvan de allerlaatste hoop op redding van je dochters leven afhangt? //
Terwijl de dokter deze laatste [92] woorden uitspreekt, is mevrouw Reyer stil, boven op het trapje, in de deurpost rechts verschenen. Onbewegelijk staat zij een poosje te luisteren. Bij de laatste woorden van den dokter treedt ze langzaam met bedroefd gezicht naar voren
| |
Derde Tooneel
De vorigen, Mevr. Reyer.Ga naar voetnoot(5) Later Herman
Reyer
(opschrikkend; tot mevr Reyer)
Jij hier! ... Waarom? Is er iets? | |
[pagina 145]
| |
Mevr. Reyer
(neerslachtig)
Ik ben er van weggevlucht. Die narigheid maakt mij kapot. En aan Cato heb ik ook niets geen hulp.
(Treurmuziek achter de schermen)
Ze heeft weer alle [93] ramen van haar kamer dicht doen sluiten, en in die duisternis branden de kaarsen op de piano als bij een lijkbaar, [de lijkbaar van haar doode liefde, zegt ze,]Ga naar voetnoot(1) en onophoudelijk moet Elvire haar die treurige muziek voorspelen. Nu zit ze weer in een fauteuil te huilen, wie weet voor hoe lang
(Smeeksnikkend)
Henri ... Henri ... ik smeek je ... maak nu toch 'n eind aan die ellende.
Reyer
(somber, wanhopig)
Ik kan niet; ik mag niet.
Mevr. Reyer zakt snikkend op een stoel. Treurmuziek achter de schermen
Mev. Reyer
(plotseling heftig)
Ze zal er gek van worden! Ze [94] zal er van sterven, en 't zal jou schuld zijn! Hoe kan je! ... Hoe durf je! Reyer Ieder mensch, wie ook, man of vrouw, moet diè strijd kunnen uitstrijden Mev. Reyer
(heftig)
Maar ze kan niet, zeg ik je. Ze kàn niet! Och God! Ze kàn niet! En waarom eigenlijk die strijd? Is Jacques dan zooveel minder dan Irène? En waarom, alsGa naar voetnoot(2) hij dat volgens jou was, heb je hem dan in onze intimiteit gebracht? Waarom heb je hem aangetrokken, beschermd, bejegend als een kind ten huize? Is er iets aan hem veranderd? Heeft hij iets [95] misdaan? Ach! ach! Ik heb hem hier toch niet aangetrokken, ik had hem liever niet op zoo'n intieme voet met | |
[pagina 146]
| |
ons gezien, want ik zag en voelde het gevaar dat jij niet zag, dat jij niet wildet zien. Ik [ook]Ga naar voetnoot(1) ben er bang voor geweest; ik ook, meer en vroeger dan jij, heb er tegen gestreden, ... maar nu het voor haar een kwestie van geluk of ongeluk, een zaak van leven of dood is geworden, ... nu kan ik niet meer, ... nu durf ik niet meer ... nee nee ... nu màg ik er niet langer tègen zijn.
(Tot Dokter)
Dokter ... ik [96] smeek u, als vriend en als dokter ... ik smeek u ... zeg hem 't gevaar ... het groot gevaar ... toon hem de misdaad ... ja ... de misdaad de schrikkelijke misdaad die hij laat begaan.
Dokter Ik heb het hem gezegd, mevrouw. Reyer
(Plotseling als woedend, tot Mevr. Reyer)
De misdaad! ... de misdaad! ... Jij weet niet wat je zegt. Jij maakt me gek, ja, gek, gek, gek! Jij ... jij ... jij zoudt mij 'n misdaad doen begaan.
(Mevr. Reyer schrikt van hem weg. Geklop op de deur.)
Wie ... wie klopt daar [97] nu alweer! Is 't dan 'n samenzwering tegen mij! Willen ze mij nu allen gek maken! gek maken!
(Nieuw geklop.)
Reyer
(met razende stem)
Binnen! Binnen! Herman
(Rechts op; met een visitekaartje op een plateau)
Meneer vraagt of hij u nog even kan spreken. Reyer
(Neemt het kaartje. Schrikt. Kortaf.)
Neen.
(Herman licht onthutst)
Mevr. Reyer
(zacht)
Wie is 't, Henri? | |
[pagina 147]
| |
Reyer
(zenuwachtig)
Komt er niet op aan. Het kan niet ... het [98] mag niet.
(Wanhopig; bijna huilend)
Waarom moet ik nu zoo gefolterd worden! Het kan niet, zeg ik je; het kan niet! het kàn niet!
Mevr. Reyer
(Schorre stem; angstig gejaagd)
Wie is 't Henri? Je moet mij zeggen wie 't is! Is 't Jacques? Reyer
(somber)
Ja. Mevr. Reyer O! ... je moet hem nog even ontvangen, Henri! Je moet, je kan, je mag niet anders. Je hebt het recht niet ... zonder hem nog eens te hooren ... [99] Reyer
Ga naar voetnoot(1)ZaktGa naar voetnoot(2) plotseling snikkend op een stoel. Zich eensklaps vermannend; tot Herman.
Je wilt het! ... 't Is goed! Laat hem komen.
(Herman af)
Je wilt het ... welnu 't zal gebeuren
(Heftig-ontroerd)
Maar o wee! o wee! o wee jullie allen!
Dokter en Mevr. Reyer staren hem onthutst en verschrikt aan. De treurmuziek achter het scherm houdt plotseling op. Geklop op deur rechts.
[Dokter Laat ik meteen gaan.]Ga naar voetnoot(3) Mevr. Reyer
(met zwakke stem)
Binnen. | |
[pagina 148]
| |
Reyer
(Gedecideerd; tot dokter)
Neen neen ... jij blijft. [100] Jacques verschijnt, ceremonieus in 't zwart gekleed, hoogen hoed in de hand.
| |
[Vierde]Ga naar voetnoot(1) Tooneel
De vorigen, Jacques. Later Irène en Elvire
Jacques
(ontroerde stem)
U vindt het wellicht onbescheiden, [meneer Reyer]Ga naar voetnoot(2) ... en mevrouw, dat ik hier nog durf komen. Ik had u beloofd weg te gaan ... te reizen. Die belofte zal ik ook houden. - Enkel wou ik u, vóór mijn definitief vertrek, nog iets vragen, waarop ik, zonder onbescheiden te zijn, wel recht meen te hebben. Mag ik? Reyer
(zich inspannend om kalm te blijven)
Ja ... [101] Jacques Wààr mag ik het u vragen?
Mevr. Reyer Hier, Jacques. Voor onzen goeden vriend den dokter hebben wij in deze omstandigheid geen geheimen. Reyer Vraag het. | |
[pagina 149]
| |
Jacques
(groet met een hoofdbuiging de dokter)
Ik dank u.
(ontroerd)
Iedere beschuldigde ... iedere veroordeelde, ... [meneer Reyer]Ga naar voetnoot(1) en mevrouw, die beiden voor mij steeds zoo goed zijt geweest, weet waarvan men hem beschuldigt, ... waarom men hem veroordeelt ... U hebt mij veroordeeld, [102] [meneer Reyer]Ga naar voetnoot(2), en tegen uw vonnis mag ik in beroep niet gaan ... maar wél mag ik weten waaròm ik veroordeeld werd. Waarom is het, [Meneer Reyer]Ga naar voetnoot(3), dàt kwam ik u nog vragen?
Terwijl Jacques spreekt verschijnen Elvire en Irène, in 't zwart gekleed, even tersluiks in de deurpost rechts. Zij trekken zich een weinig terug en blijven luisteren, ongezien door de anderen.
Reyer
(Beleefd en kalm, maar innerlijk diep ontsteld)
Jacques, je vergist je. Het geldt hier geen rechterlijk vonnis, en iedere vader heeft het [103] recht de hand zijner dochter te weigeren, zonder eenige verdere uitlegging van zijn besluit. Ik zal niet beweren dat het een nètte manier van handelen is; maar ... qua recht ... dat heeft-ie. - Je zegt dat ik goed voor je ben geweest. Ik hoop het. Het was ten minste mijn bedoeling.
(Met diepe emotie)
Ik heb steeds heel héél veel van je gehouden ... en, ... ik houd nog steeds heel veel van je. En toch ... zal ik je de hand van mijn dochter niet geven. En nu smeek ik je, Jacques: tracht je in dit [104] harde, onverbiddelijk besluit te schikken, zonder nog verder te vragen waaròm. Beschuldig mij van laagheid, van kleinzieligheid, van onmeedoogende hardheid; haat mij, veracht en verfoei mij, maar ik smeek je, ik smeek je
(Valt plotseling snikkend met gevouwen handen op een stoel)
vraag mij niet meer waarom. Ik kan, ... ik mag het je niet zeggen.
Mevr. Reyer
(weenend)
Ach Henri ... Henri ... waarom toch zoo hard? | |
[pagina 150]
| |
[105] Reyer
(wanhopig)
Ik ben niet hard... ik ben niet hard. Ik ben maar zooals 't helaas! moet .. omdàt het moet ... omdàt het moet. Jacques
(koel, streng)
't Is goed, [Meneer Reyer]Ga naar voetnoot(1), ik zal niet meer vragen, aangezien u toch besloten bent niet meer te antwoorden. - Maar ik mag toch wel gissen,Ga naar voetnoot(2) ik mag ù toch wel zeggen waarom ik denk dat u mij de hand van uwe dochter weigert. Reyer Dat kan ik niet beletten, maar waartoe dient het, aangezien [106] het je toch ... Jacques
(als boven)
Waarom,Ga naar voetnoot(3), omdat ik voel dat ik het zeggen mòèt, evenals uGa naar voetnoot(4) voelt dat u het niet moet zeggen. - Er is in mij iets diep gekrenkt, iets diep gewond.Ga naar voetnoot(5) Ik lijd een foltering die u nooit hebt kunnen voelen, en die u wellicht ook nooit begrijpen zult, ... omdat het u te vreemd is, omdat u er, - gelukkig voor u - te verre buiten staat.
(Korte pauze)
Ik denk,Ga naar voetnoot(6),
(langzaam, met nadruk)
dat u mij de hand van Irène [107] weigert, omdat ik als onwettig kind geboren ben, en door mijn ouders tot een stand behoor, die al te diep beneden uwen stand is.
(Pauze. Angstig zwijgen van Reyer, Mevr. Reyer en dokter)
Is het niet zoo,Ga naar voetnoot(7)? ... Uw zwijgen zegt mij dat ik juist geraden heb, dat het noodlot van mijn geboorte en van mijn afkomst als een banvloek op mij drukt.
(Nieuwe pauze. Jacques wringt even wanhopig de handen, en snikt. Beweging van Irène in de deurpost, rechts. Elvire
| |
[pagina 151]
| |
houdt haar tegen.)
Ik neem het u niet kwalijk, [meneer Reyer]Ga naar voetnoot(1), en van uw [108] standpunt begrijp ik het, en wellicht voelde ik als u, in uw plaats. De smet die op mij drukt door mijn geboorte is, in onze tegenwoordige maatschappij, nu eenmaal een onuitwischbare.
(Snikt)
Nog iets, nog een allerlaatste woord verlang ik u te zeggen,Ga naar voetnoot(2) ... Jarenlang, hebt u mij beschermd, mij lief gehad, mij bijna als uw eigen kind behandeld.
(Reyer snikt)
Ik zou verfoeielijk, schandelijk ondankbaar zijn moest ik het ooit vergeten of niet meer waardeeren.
(Met diepe ontroering)
Ik waardeer het nog, [meneer Reyer]Ga naar voetnoot(3), ik vergeet het nooit ... nooit ... En [109] toch,Ga naar voetnoot(4) nu ik wellicht voor het laatst tot u spreek, nu mag ik u wel zeggen, ... nu mag ik u wel smeeken: doe het nooit meer tegenover iemand van mijn conditie; geef nooit meer aan een ander van mijn stand de teere, zachte illuzie van familieleven, van gelijkheid, van ...
(met trillende stem)
als kind [des]Ga naar voetnoot(5) huize[s]Ga naar voetnoot(6) in uw gezin te zijn; ... want, ... de desillusie ... die vroeg of laat toch komen moet ... is tè hard, te vreeselijk hard om [te]Ga naar voetnoot(7) dragen.
(Snikt)
Vaarwel, [meneer Reyer]Ga naar voetnoot(8).
(Reyer maakt een wanhopige
beweging naar Jacques toe)
[110] Vaarwel, mevrouw, ik dank u nogmaals ... voor al het goede ... vaarwel, dokter.
Hij keert zich om en wil weg.
Irène
(Hartstochtelijk binnen, te vergeefsGa naar voetnoot(9) door Elvire tegengehouden)
Neen! neen! neen! Jij gaat niet! Jij blijft hier, of ik ga met je mee!
Allen slaken kreten van ontzetting terwijl Irène zich aan Jacques houdt vastgeklampt
| |
[pagina 152]
| |
Jacques, Reyer, mevr. Reyer en Elvire
(Te gelijk)
Irène! ... Irène! Irène
(Hartstochtelijk)
Met je mee! met je mee! met je mee! Ik laat je niet meer los! [111] Ik ben je vrouw! En jij bent mijn man! mijn man! Reyer
(Hartstochtelijk en dreigend; tot Jacques)
Is 't waar, wat ze daar zegt? Irène
(uitdagend)
Ja! ja! ja! Reyer
(Uitzinnig van woede; tot Jacques)
Schurk!
Mevr. Reyer en Irène deinzen verschrikt achteruit.
Reyer Of 't waar is dat zij, als je vrouw ...[112]
(Barst plotseling in snikken los)
Irène
(uitdagend-gillend)
Ja! Ja! Ja! [Mevr. Reyer Och God! och God!]Ga naar voetnoot(2) | |
[pagina 153]
| |
Jacques 't Is niet waar, [meneer]Ga naar voetnoot(1). Irène weet niet wat ze zegt. Fier mag ik het hoofd voor u ophouden. Reyer
(Huilend van emotie)
O! gelukkig! O mijn God! gelukkig! gelukkig! Irène Hij is mijn man! hij is het! Hij is het! Hij gaat niet weg! Hij gaat niet weg!
(Klampt zich uitzinnig aan Jacques vast)
Jacques! Jacques! Jij gaat niet weg! Jij [113] gaat niet weg! Jij ... gaat ... niet ... weg!
Jacques
(Schreiend; poogt haar armen los te krijgen)
Irène! ... Irène! ... ik smeek je ... Reyer
(Woedend; tot Irène)
Laat los! Laat los, jij! Je bent gek! Je pleegt 'n wandaad! 'n misdaad!
(Poogt haar weg te trekken)
Irène
(steeds driftiger)
Neen! neen! neen!
(Gillend en schreiend. Razend tot Reyer)
Nooit! hoor je 't! Nooit! nooit! nooit!
Al de anderen
(smeekend; met verschillende intonaties)
[114] Irène! Irène!. Irène
(als boven)
Jij ... jij bent 'n beul! 'n beul! 'n Moordenaar! 'n moordenaar! 'n moordenaar! Hoor je 't! hoor je 't! Hoor je 't! | |
[pagina 154]
| |
Mevr. ReyerGa naar voetnoot(1) [Irène! je mag niet! je mag niet?]Ga naar voetnoot(2)
(Valt plotseling voor Reyer op haar knieen)
Henri, ... ik smeek je ... in naam van je kind ... in naam van haar geluk ... van haar leven ... in naam van ons allen ... ik smeek je ... stem toe ... stem nu toe ...
Reyer
(dreigend tot Irène)
Laat los! [115] Irène
(Bijtend, als een furie)
Neen! Jacques
(schreiend)
Irène ... ik smeek je, uit liefde voor mij ... Reyer
(Heft dreigend de hand op)
Laat los, zeg ik je! Irène Neen! ... Sla me dood! Moordenaar. Lafaard! Lafaard! Mevr Reyer
(met een kreet)
Irène! O ... Irène!
(snikt)
Reyer
(Deinst plotseling, als in stommen schrik, drie schreden achteruit, Pauze.)
Je weigert! Je beleedigt mij. [116] 't Is goed! ... Nu ... nu zal je je doodsvonnis hooren!
(Schrikgebaar van allen)
Nu ... nu zullen jullie 't allen hooren. Zij ... zij heeft het gewild ... jullie zùllen 't hooren.
| |
[pagina 155]
| |
Pauze. Stom-angstig staren allen naar Reyer. Irène laat Jacques langzaam los. Dokter wil weg.
Reyer Nee nee ... nee nee, dokter, ... jij ook ... jij ook zult het hooren.
(Verwilderd, tot Mevr. Reyer)
en jij ook ...
(tot Elvire)
en jij ook. - Jullie hebben 't gewild, en je zult het hooren.
(Tot [117] Jacques en Irène)
Je zult het hooren, ... en ... en ... als je dàn nog met elkander trouwen wil ... als ... als ... als je dan nog met elkander trouwen dùrft ... doe 't dan ... doe 't dan ... ik ... ìk zal 't niet langer tegenhouden; ... maar ... maar eerst zul je 't hooren ... eerst zul je 't hooren.
Mevr. Reyer
(angstig)
Och God, Henri, wat doe je vreemd! Wat is het?
(Jacques en Irène staren Reyer roerloos, in angstvolle spanning aan)
Reyer
(Opgewonden, gejaagd)
Wat het is! Luistert.
(Tot Jacques)
Je moeder ... je moeder ... die mij destijds ... [118] vóór mijn huwelijk ... diende tot model ... je moeder ... is ... is ... is mijn maîtresse geweest!
Mevr. Reyer O schande! ...
Jacques schokt met een doffen gil achteruit. Irène klampt zich wanhopig weer aan hem vast. Haar oogen staren in verwildering op Reyer. Ook Elvire slaakt een kreet van angst.
Reyer
(Tot mevr. Reyer)
Ja ... ja ... schande ... dat zeg je wel: Schande!
(Tot Jacques)
En je vader ... de schrijnwerker ... is ... is je vader nièt ... Ik ... ik ... ìk ben je vader!
([S]Ga naar voetnoot(1) chrikgil van Jacques)
| |
[pagina 156]
| |
[119] Reyer
(Wijst naar Irène)
En zij ... zij is dus je zuster! Irène O! ... o! o! [Jacques! Jacques!]Ga naar voetnoot(1)
(Zenuwachtig-huilend klampt zij zich nog hartstochtelijker aan Jacques vast.Ga naar voetnoot(2) Doffe angstkreten van Mevr. Reyer, Elvire, en Dokter.)
Reyer Daar! ... nu weet je 't! Trouw nu ... trouw nu ... als je nog durft. Irène
(om de beurt zenuwachtig huilend en lachend)
Jacques! o, Jacques! mijn broeder! mijn broeder! Nu kunnen we [elkaar]Ga naar voetnoot(3) zèker nooit verlaten! Jacques! ... O, neen, Jacques! nooit meer! nooit meer! ... [120] Jacques
(Wringt zich met geweld uit Irène's omarming los. Verontwaardigd tot Reyer)
Meneer! ... waarom ... waarom.
(Plotseling snikkend met krampachtig gewrongen vuisten)
O! o! o!
Reyer Zeg niet: meneer. Je bent mijn zoon en ik ben je vader. Verwijten mag je; maar het bloed kan je niet loochenen
(Als 't ware uitdagend; tot allen, die hem in stomme verslagenheid aanhooren)
Ja, ... aanschouw me maar, veracht me maar ... spuw maar op mij! Ik ben 'n lafaard, 'n huichelaar, 'n misdadiger! Mijn leven lang heb [121] ik gehuicheld en gelogen; maar nu ... nu ... nu spreek ik de waarheid! ...
(Hijgend-gejaagd, terwijl Irène aldoor zenuwachtig - opgewonden om de beurt blijft lachen en schreien)
Zij was lief en eerlijk; ... en ik heb haar misleid en bedrogen. Toen 't kind moest komen,
| |
[pagina 157]
| |
(wijst naar Jacques)
hij, ... toen wou ik met haar trouwen. [Maar]Ga naar voetnoot(1) mijn ouders verboden 't mij, en ik durfde 't verbod niet trotseeren. Ik was klein, ik was laag, ik was laf. Ik ... ik ... ik gaf haar geld ... Ik verkòcht haar ... ik verkòcht hèm, mijn zoon, ... aan dien man ... dien schrijnwerker ... [122] dien het niet schelen kon, ... als hij het geld maar had. Daarmee was ik gered
(spotlacht bitter)
gered, helaas! helaas! - Ik was weer vrij ... ik kon nu trouwen ...
Mevr. Reyer
(schreiend)
O schande ... schande ... Reyer
(bitter)
Deftig trouwen, en mijn deftig leven leven met een meisje van mijn stand. - Ik trouwde ... en zij...
(wijst naar Jacques)
zijn moeder ... stierf! ... Oo! ... toen kwam de wroeging ... de wroeging die mij nooit [123] meer losgelaten heeft, en die nu eindelijk haar wreede schuld komt vorderen. - Zoolang zij leefde kon ik het kind aan hare zorgen overlaten; maar toen ze dood was wou ik hèm, mijn zoon, o God! mijn eenige zoon, in de handen van den ruwen schrijnwerker niet laten. - Ik zorgde heimelijk voor zijn opvoeding, ik volgde hem in 't leven, dag aan dag, met wakend oog. Toen ik merkte dat ook in hem de kiem der kunst ontsproten was, O ... toen was ik gelukkig en trotsch, zooals alleen een vader wezen [124] kan. Mijn zoon, mijn eenige zoon zou een groot schilder worden; grooter dan zijn vader, ... want, hij kon wat ik niet kon, hij voelde grooter, mooier, sterker dan ik; hij zou mijn meester worden ...Ga naar voetnoot(2)
Irène
(Tegen Jacques aangevleid)
Jacques, o Jacques ... | |
[pagina 158]
| |
Reyer Toen kwam, ... als 'n sinister voorgevoel ... een plotselinge angst mij folteren. - Jacques, schilder, moest onvermijdelijk, vroeg of laat, met mij,Ga naar voetnoot(1) [125] met mijn vrouw en mijn andere kinderen in aanraking komen. Op tentoonstellingen, waar hij door zijn talent zou schitteren, in salons, waar men artisten aantrok, moest hij, fataal, onvermijdelijk, mijn vrouw, mijn dochters, ontmoeten. Ik voelde opeens het groot gevaar en poogde 't af te weren. Ik dacht: aangezien ze tòch elkaar zullen ontmoeten, laat ik hen voor zijn, en ze op de meest gewone en natuurlijke wijze bij elkander brengen. Daarom introduceerde ik hem zelf in onze familiekring. Mijn emotie, mijn beurtelingsche [126] vrees, en hoop, en angst, zal ik u maar niet zeggen. Ik wist het te verbergen. Toch kwam er langzaam aan een zachte rust in mij. De omgang was gewoon - vriendschappelijk, als van goed-en-vrijelijk-met-elkaar-vertrouwden, zonder meer. Ik liet me gaan aan dat zachte gevoel, dat mij een zoon terug gaf. Ik vergat het gevaar; ik wou er niet meer aan denken; ik vond het alles zoo gewoon, zoo natuurlijk, dat ik slechts, bij lange tusschenpoozen van vrede en kalmte, als 't ware plotselinge weerlichten in mijn ziel zag flitsen, [127] die mij dan opeens weer alles in afschuwwekkende kleuren ontsluierden: mijn lafheid, mijn laagheid, mijn huichelarij, en [het gevaar! ... het gevaar! ...]Ga naar voetnoot(2) de wraakroepende wanverhouding tegenover mijn vrouw en mijn dochters.
(Bevend)
Een ... een van die verschrikkelijke openbaringsweerlichten heeft mij plotseling weer helderziende gemaakt. Plotseling ... als onder een slag, heb ik gemerkt ... o God van wraak en boetedoening! dat die twee elkander liefhadden! ... Het overige weet je ... Nu sta ik hier in zonde en waarheid als een [128] misdadiger voor u allen. ... Gij, mijn
vrouw, kunt nu met verachting van mij weggaan ... of eischen dat ik zelf dit huis verlate ... dat ik ... voor goed ... verdwijn. Gij ... mijn dochters, zijt allen eerbied voor uw onwaardigen vader kwijt ... Gij, dokter, mijn vroegere vriend, kunt mij nu den rug toekeeren.
(Tot Jacques en Irène)
Gij, ... Jacques ... en Irène ... O!
(Valt plotseling snikkend met gevouwen handen vóór hen op zijn knieën)
| |
[pagina 159]
| |
O! ... o! u heb ik te veel misdaan, u weet ik niets meer te zeggen ... u ... heb ik gedood ... gedood ... gedood!
Allen schreien
[129] Irène
(Hartstochtelijk-gejaagd)
Sta op, Vader, sta op! Ik was dood en u laat mij herleven.
(Helpt Reyer op. Keert zich naar Jacques en omarmt hem vurig.)
Mijn broeder! mijn broeder! Nu blijven we natuurlijk altijd samen; nu mogen we, nu kunnen we niet meer scheiden.Ga naar voetnoot(1)
(Juicht)
Hij blijft hier! hij blijft hier! Niet waar, Jacques, nu blijf je, nu blijf je altijd ... àltijd bij me? Nu wonen en leven we voor altijd samen; nu ...
Jacques
(worstelt zich los)
Irène, ... ik smeek je ... [130] Mevr. Reyer
(schreiend)
Je bent overspannen, kind; het is onmogelijk, onmogelijk.
Reyer zakt wanhopig op een stoel
Irène Onmogelijk! ... waarom onmogelijk?
(Tot Jacques)
Jacques ... je houdt toch nog van me? Zeg, Jacques, Jacques, zeg het mij.Ga naar voetnoot(2) [Ik ben zoo diep geschokt, zoo diep ontroerd, Jacques. Ik ben zoo ziek, weet je, zoo zwak en zoo ziek. Ik heb hulp en steun noodig. Ik ben als verdwaald, ik weet niet meer waar heen; ik ... ik ... ]Ga naar voetnoot(3) JeGa naar voetnoot(4) mòèt [het]Ga naar voetnoot(5) mij zeggen [Jacques]Ga naar voetnoot(6) dat je nog steeds van me houdt, en dat je hier blijft, dat je nu voor altijd bij me blijft.
| |
[pagina 160]
| |
Jacques
(heftig)
Ik kan niet ... ik mag niet. Ik word gek
(Kort snikkend)
O God! ik voel me gek worden. Ik ... ik ... Laat [131] me los!
(worstelt razend)
Irène, laat me los, zeg ik je, laat me los!
(duwt haar met geweld van zich af. Stom van angst staart zij hem verwilderd aan. Hij holt met een wanhoopsgebaar naar de deur rechts. Allen willen hem na.)
Irène
(Met een snerpenden gil)
Jacques! Jacques
(Keert zich om)
Irène ... Irène ...
(wanhopig-schreiend)
Hòò! ...
(Holt weg)
Irène
(Holt hem na. Valt tegen de gesloten deur.Ga naar voetnoot(1) Gillend)
Jacques! ... Jacques! ... Jacques! ... Jacques! ... [132] Zij bonst met de vuisten en gilt als een krankzinnige. Allen vliegen op haar af. De deur gaat open en Tante Cato treedt verwilderd op.
| |
[Vijfde]Ga naar voetnoot(2) Tooneel
De vorigen, Tante Cato
Cato God! ... lieve Hemel! wat is dat hier!
(Angstig, tot Reyer en mevr. Reyer)
Henri ... CharlotteGa naar voetnoot(3) ... wat is er toch gebeurd? Hou toch stil. Bedaar toch. Meneer Rabaud is daar; hij vraagt of hij kan ontvangen worden.
| |
[pagina 161]
| |
Reyer Zeg hem dat hij even ... [133] Irène
(duwt Cato ruw op zij, springt als een furie op de deur, die zij met haar rug dichtdrukt)
Nooit! nooit! Men sla mij dood maar hij komt er niet in.
(Wild-gillendGa naar voetnoot(1) en huilend)
Hij komt er niet in! Hij komt er niet in!
Allen verschrikt achteruit
Gordijn
|
|