Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 8
(1992)– [tijdschrift] Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
Beter laat dan nooit
| |
[pagina 8]
| |
In 1891 verschijnt Beter laat dan nooit bij Ad Hoste in Gent in een aparte uitgave. Een boekje dat beschreven werd (aantal bladzijden en afmetingen) door Rob. Roemans maar dat ook spoorloos verdwenen is. Rond 1930 zijn zowel de novelle als de reisschetsen niet meer beschikbaar. Buysse schrijft er over in een brief van 8 mei 1930 aan Paul Wijnants, bewaard in de briefwisseling van de uitgeverij Van Rijsselberghe en Rombaut: ‘Zoo deed ik en liet ze verschijnen, niet in Elsevier, maar in “Goeverneur's Oude Huisvriend” (omstreeks 1890) een maandblad uit Nijmegen, dat sinds lang is opgedoekt. Die bijdragen verschenen, als ik mij niet vergis, in 4 afleveringen van bedoeld tijdschrift. Of ik die dingen nog bezit en waar ik ze moet opdiepen is een andere zaak. Misschien in Den Haag.’Ga naar voetnoot(3) En ook Rob. Roemans verklaart in alle grote bibliotheken in Nederland en Vlaanderen het tijdschrift niet meer te kunnen vinden. Hij vermeldt het ook abusievelijk als Goeverneur's Oude Huisvriendt.Ga naar voetnoot(4)
Tot in 1982, in het Verzameld Werk, deel 7, moet Anne Marie Musschoot meedelen dat de teksten nog steeds niet beschikbaar zijn. Het zoeken gaat onverdroten door. Zou Roemans misschien toch een bibliotheek hebben overgeslagen? Anno 1992 blijken het Persmuseum in Amsterdam, het Scheepvaartmuseum in Franeker en de Provinciale Bibliotheek in Leeuwarden enkele exemplaren of in slechte staat verkerende jaargangen van Goeverneur's Oude Huisvriend te bezitten.Ga naar voetnoot(5)
Een bezoek aan de Friese provinciehoofdstad Leeuwarden levert een complete jaargang 1890 op zodat we na 70 jaar zoeken de Buysse-teksten weer kunnen lezen. | |
[pagina 9]
| |
De Provinciale Bibliotheek in Leeuwarden, opgericht in 1852, heeft een boekenbezit waarvan de eerste exemplaren stammen uit 1585. Deze boeken zijn afkomstig van de universiteit van Franeker, een plaatsje in de provincie Friesland. In 1811 sloot de universiteit en werden ongeveer 11.000 kostbare boekdelen geschonken aan de provincie. Uit de nalatenschap van de Friese letterkundige Fokke Buitenrust Hettema bezit de bibliotheek diverse boekwerken van Buysse evenals een brief en een briefkaart uit 1904. De Friese letterkundige heeft toestemming gevraagd enkele van Buysses werken in een tijdschrift te mogen publiceren. Op 3 april 1904 antwoordt Buysse: ‘Tot mijn beste werk behoorende beschouw ik de novellen “Op het Kleine Gehucht” uit mijn bundel Van arme Menschen uitg. V. Kampen en de 4 novellen die met October zullen verschijnen onder den titel Tusschen Leie en Schelde, uitgave van de Vennootschap Letteren en Kunst Prinsengracht 435 Amsterdam.’ Voor overname van fragmenten verwijst hij naar de uitgever.Ga naar voetnoot(6) Goeverneur's Oude Huisvriend, gemengde lectuur voor stad en land verscheen van 1883 tot 1897. Eerst wekelijks en vanaf 1887 maandelijks. Als maandschrift werd het uitgegeven door C.A. Thieme te Nijmegen, zoals Buysse in zijn brief aan Kloos al aangaf. Van 1883 tot 1887 was het een uitgave van H. Pijttersen te Sneek, een idealist die zich ook als kamerlid inzette voor de verheffing van het volk. Bij het speurwerk naar het tijdschrift is deze Friese connectie wellicht over het hoofd gezien.
Goeverneur's Oude Huisvriend werd een voortzetting van de Oude Huisvriend, het geesteskind van Jan Jacob Goeverneur (1809-1889). Van 1843 tot 1882 was hij redacteur. Hij werd vooral bekend door zijn vertaling van Robinson Crusoë en zijn verhalen en gedichtjes voor kinderen. Talloze malen herdrukte men zijn Reizen en avonturen van Mijnheer Prikkebeen. Met Goeverneur's Oude Huisvriend wilde men het werk van de geliefde volksschrijver voortzetten. De hoofdredacteur H. van Roordahuizen verzocht de lezers nieuwe in- | |
[pagina 10]
| |
tekenaren te werven, zodat Goeverneur een deel van de winst als pensioen kan ontvangen. Het tijdschrift was bedoeld voor het gehele gezin. Niet alleen novellen werden opgenomen maar ook bijdragen over land- en volkenkunde, populaire gezondheidsleer, spelen en lichaamsoefeningen. Kortom ‘een Huisvriend in de echten zin, een Huisvriend voor jong en oud, voor alle standen’.Ga naar voetnoot(7) Wie de jaargangen 1883 tot 1886 doorbladert, ziet dat in de keuze van de bijdragen recht wordt gedaan aan dat uitgangspunt. Naast verhalen van Mark Twain, de Maupassant, Hector Malot, Chr. Andersen en Alberdingk Thijm, wordt uitgebreid aandacht besteed aan gedichten en rijmen: ‘Verliefde huwelijkshumor’, ‘De verlovingsring’, ‘Trouw’ en ‘Eén kindje gestorven, één verwacht’.
Hoe kwam Buysse in dit gezelschap terecht? In 1886 treedt een nieuwe hoofdredacteur aan: Fiore della Neve (pseudoniem voor Mr. M.G.L. van Loghem) die ‘zal trachten hare lezers in kennis te stellen met hetgeen in binnen- en buitenlandsche belletrie het nieuwst en boeiendst leveren, in alle richtingen, voor zover deze den goeden smaak niet te buiten gaan’.Ga naar voetnoot(8) In 1890, de hoofdredacteur is dan Mr. P. ter Voorde, voegt men aan de titel toe: ‘met medewerking van vele letterkundigen.’ Eén van die letterkundigen is Virginie Loveling, die vertegenwoordigd is met 5 bijdragen w.o. ‘De twee Honoré's’, ‘Chineesche gebruiken bij begrafenissen’ en ‘Uit het leven eener Onderwijzeres’. Het is aannemelijk dat zij Buysse het tijdschrift heeft binnengeloodst.
De novelle ‘Beter laat dan nooit’ verschijnt in twee afleveringen. De eerste op blz. 327 tot en met 338, de tweede op blz. 375 tot en met 380. Het verhaal is wat betreft stijl en thematiek, sterk verwant aan ‘Guustje en Zieneken’ uit 1887. | |
[pagina 11]
| |
Van een geheel ander karakter is Cijriel(!) Buysse's bijdrage onder de titel ‘Op den Senegal’, verschenen in 4 afleveringen: blz. 21 tot 29, 70 tot 74, 105 tot 113 en 147 tot 154. De ondertitel luidt: ‘Reisschetsen en verhalen, bewerkt naar de onuitgegeven gedenkschriften van Kapitein Richard’.
In de al eerder aangehaalde brief aan Paul Wijnants van 8 mei 1930 schrijft Buysse over de herkomst van deze geschriften: ‘De Lovelings komen oorspronkelijk uit Duitschland, uit Lingen a/d Ems, waar nog verre familieleden wonen. De naam wordt er als Löveling geschreven. Een tak kwam naar Vlaanderen en werd er “Loveling”. Een andere vestigde zich te Nantes en heette er “Leveling”. Een dezer Levelings trouwde met den franschen kapitein Richard, Maître de Port te Nantes. Die man had veel gereisd, namelijk in Sénégal, en had zijn reisindrukken beschreven. Hij liet ze lezen aan mijn tante Virginie Loveling, die ze mij overhandigde en mij aanraadde ze gedeeltelijk in het nederlandsch te verwerken’.Ga naar voetnoot(9) Het verslag van kapitein Richard verhaalt over een schipbreuk in 1882 van de ‘Médine’, een stoomsleper van de Staat, in het midden van de Sénégal, op rotsen ongeveer zeshonderd mijlen van de kusten gelegen. In hoeverre kapitein Richard deze gegevens aan de werkelijkheid heeft ontleend, is moeilijk na te gaan. In ieder geval meldt een gezaghebbende Franse krant uit die tijd geen enkele schipbreuk.Ga naar voetnoot(10) Schepen met de naam ‘Médine’ blijken er in 1882 niet gevaren te hebben.Ga naar voetnoot(11) Op een veel later tijdstip heeft er wel een sleepboot van die naam bestaan.Ga naar voetnoot(12) Misschien is gebruik gemaakt van een boekje met het verslag van twee schipbreukelingen van het fregat ‘Médusa’, dat op ‘dezelfs togt naar de Senegal in het jaar 1816’ plaats vond. Zij leg- | |
[pagina 12]
| |
den hun ervaringen in de woestijn Sahara en te St.-Louis vast in een dagboek.Ga naar voetnoot(13) Mogelijk heeft Buysse gegevens uit dit verslag gebruikt voor de reisschetsen van kapitein Richard. Hoe het ook zij, de reisschetsen vormen, zeker in de periode waarin ze geschreven zijn, een opmerkelijke bijdrage aan het beeld van Buysse als boeiend verteller. |
|