Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 5
(1989)– [tijdschrift] Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |
Een pragmatische leeuw - Ein Löwe von Flandern - getoetst aan Duitse literaire normen
| |
[pagina 132]
| |
De Duitse vertalingen van Buysse volgden enkele decennia later: Holländische Dorfgeschichten in 1909,Ga naar voetnoot(1) Flämische Dorfgeschichten in 1916, Geschichten aus Flandern en Ein Löwe von Flandern in 1917, Arme Leute, Geschichten aus Flandern en Rose van Dalen in 1918. In het tweede gedeelte van mijn tekst leg ik Ein Löwe von Flandern naast de originele Nederlandstalige versie. De conclusies (of hypothesen) uit de vertaalanalyse kunnen dan getoetst worden aan de verschijnselen die het naturalisme in Duitsland salonfähig maakten. Blijkt uit de Buysse-vertaling dat zij een logische concretisering was van het nieuwe literaire denken sedert de eeuwwisseling, of moet zij nog in andere categorieën worden ondergebracht? | |
Traditionalisten contra naturalistenHet expansieve Duitsland in de tweede helft van de 19de eeuw was zowel politiek, militair als in toenemende mate economisch toonaangevend. In schrille tegenstelling tot die snelle ontwikkeling stond aanvankelijk de relatieve immobiliteit van het Duitse culturele, met name van het letterkundige gebeuren. Decennialang reeds werd het literaire centrum beheerst door voorname Engelse en Franse romans, door Duitse epici als G. Freytag, G. Keller, C.F. Meyer, en uiteraard door de grote klassiekers als Shakespeare, Goethe en Schiller. Alles leek muurvast te zitten in verstarde conventies. Maar onder invloed van de maatschappelijke veranderingen kwamen ook de literaire tradities stilaan onder druk. Die literarischen Zustände standen im Widerspruch zu den gewaltigen gesellschaftlichen Umschichtungen und zu den von der jüngeren Generation registrierten Realitäten. Junge Autoren forderten eine Literatur, die die veränderten Bedingungen der zweiten Hälfte des 19. Jahrhunderts berücksichtigten. Insbesondere galt es, die neuen naturwissenschaftlichen Erkenntnisse, die gesellschaftlichen Probleme und die daraus resultierenden Veränderungen in der Weltanschauung in die Literatur einzubeziehen.Ga naar voetnoot(2) | |
[pagina 133]
| |
De eigen Duitse literatuurtheorie en -kritiek was volgens de naturalisten niet flexibel genoeg om door eigen reflectie tot nieuwe esthetische inzichten te komen. Daarom schakelden zij massaal buitenlandse literatuur in om de normenhervorming te stimuleren. De geïmporteerde letterkunde kreeg een exemplarisch karakter toebedeeld, diende als bewijsmiddel ter staving van de eigen esthetische opvattingen. Maar niet enkel de realisaties zelf, ook de theorievorming werd begerig overgenomen en (in een later stadium) gefunctionaliseerd voor eigen kunsttheoretische doeleinden. En wat lag op dat ogenblik meer voor de hand dan de maatschappijtheorieën van Hippolyte Taine in Frankrijk, van Georg Brandes in Scandinavië? Een nieuw tijdperk voor een vernieuwde en produktieve Duitse literatuur moest op die manier worden ingeluid door de overname van buitenlandse ideeën. Op cultureel vlak een smadelijke nederlaag voor die trotse nationalistische staat! Maar daar bekommerden de naturalisten zich niet om, en zij zetten zich zelf ijverig aan de vertalingen van o.m. Zola en Ibsen. Het belang van die vertalingen was dan ook erg groot. Of zij echter vertaaltechnisch bevredigend waren, valt te betwijfelen. Uit onderzoek blijkt dat er heel vaak verbazingwekkend grote verschillen bestaan tussen de originele teksten en de Duitse (naturalistische) vertalingen.Ga naar voetnoot(3) Niet onbegrijpelijk, en wel precies vanwege dat vermelde exemplarische karakter van die overgenomen romans en toneelstukken. Zowat uitsluitend het inhoudelijke aspect van de vertaalde werken was voor de Duitse naturalisten van belang. Hun publiek moest vertrouwd worden gemaakt met gedetailleerde beschrijvingen van het milieu, met gedragingen die gedetermineerd waren door race, milieu et moment enz. In dat opzicht werden buitenlandse auteurs meer dan eens voor de eigen doelstellingen, met name voor de verspreiding van het nieuwe naturalistische gedachtengoed, ge- of misbruikt. Niet enkel het beste werk van een auteur werd vertaald, maar meestal een hele reeks, zodat het publiek met kwantitatieve middelen van de onvermijdelijkheid van de nieuwe ideeën werd overtuigd. Geleidelijk aan werden op die manier de grenzen verlegd. En dat daarbij niet op een vertaaldetail werd | |
[pagina 134]
| |
gekeken, bewijst het volgende voorbeeld, dat Ingunn Moe aanhaalt.Ga naar voetnoot(4) Ibsens Ein Puppenheim werd zowel in 1879 als in 1890 vertaald. In de eerste versie heeft de vertaler het bij het begin van de derde act over een voordracht met iets te veel realisme, elf jaar later wordt dat een teveel aan naturalisme. In 1890 schijnt de term ook in Duitsland in vrij brede kring aanvaard te zijn en kan hij zonder schroom in een vertaling worden aangewend. Maar ik ben reeds iets te ver gevorderd; het beeld van het Duitse literaire bestel was reeds voordien iets gediversifieerder dan de loutere tegenstelling tussen traditie en (r)evolutie misschien doet vermoeden. Niet alleen ontstonden er nieuwe richtingen, ook de traditionele kenden een ware hoogconjunctuur. Een geweldige expansie van het boekwezen overspoelde Duitsland in de jaren zeventig en tachtig. Vooral de uitgeverijen, het theater en de tijdschriftenwereld beleefden nooit geziene hoogtepunten. Er ontstond voor het eerst een ware massacultuur, en onder die omstandigheden kwam er ook meer ruimte vrij voor marginalere, maar revolutionaire literaire vormen en inhouden. Misschien kan hier reeds even gewezen worden op de totaal verschillende context in het toenmalige Vlaanderen. Buysse heeft alleszins niet kunnen profiteren van een vergelijkbaar sterke internationaliseringstendens bij ons. (...) dan is men gauw uitgekeken op de mogelijkheden die er toen waren om ooit een stuk van Hauptmann op het toneel te zien. De directies van het Gentse beroepsgezelschap wisten ongetwijfeld van het bestaan van die nieuwe dramaturgie af, maar zij toonden alle reserves tegenover een repertoire dat rauw-realistische (en volgens velen van toen volstrekt ‘overtrokken’) situaties op de planken bracht. De tijd was hier blijkbaar niet rijp voor. | |
[pagina 135]
| |
Die massacultuur en grotere cultuurconsumptie had ook toen reeds het onze huidige consumptiemaatschappij ondertussen welbekende gevolg: epigonisme en een doorzichtige oppervlaktecultuur. Dat was dan ook het dilemma van de Duitse naturalisten: zij konden slechts gedijen bij de genade van een sterk verruimd en daardoor toleranter geworden cultuurlandschap, maar tegelijkertijd voelden zij zich door hun artistieke concepties verplicht, tegen deze toestand te reageren. De nieuwe waarden die aan het publiek werden opgedrongen, kwamen in eerste instantie niet van hun vertalingen, maar waren het gevolg van het nieuwe uitzicht van de boekenmarkt. Precies in deze periode ontstonden namelijk de Billig - Buch - Reihen (zowat onze huidige pockets), waarvan de bekendste wel Reclams Universalbibliothek is. Voor wie iet of wat met de Duitse literatuur vertrouwd is: die imposante reeks kleine knalgele boekjes met de Grote Literatuur op de flinterdunne blaadjes ontstond in 1867. Maar naast de opkomst van de naturalisten en de betere omstandigheden voor de verspreiding van de reeds lang gevestigde literaire waarden, nam een derde fenomeen nog een grote machtspositie in: de Dorfgeschichte, het dorpsverhaal. Sedert de jaren veertig kende deze vorm van rurale epiek een groot succes bij een aanzienlijk deel van de bevolking. Met hun directe aanschouwelijkheid reageerden de Dorfgeschichten tegen de hooggestemde klassiekers; zij vertoonden trouwens enkele opvallende kenmerken van wat later algemeen ‘triviaalliteratuur’ zou worden genoemd: sterke continuïteit in de verhaallijn, geen taalkundige experimenten, gereduceerde epische ruimte, zwart-wit-opposities enz. Mede om deze reden laat W. Hahl dit genre nauw aanleunen bij het burgerlijk realisme van de 19de eeuw, en kleeft hij het o.m. het etiket ‘liberaal-conservatief’ op.Ga naar voetnoot(6) Ondanks deze realistische verwantschap werd deze vorm van Dorfidyllik vooral gekenmerkt door zijn idealisme en zijn christelijke inspiratie.Ga naar voetnoot(7) Zonder te willen vooruitlopen op mogelijke conclusies toch hier reeds de bedenking: 'n Leeuw van Vlaanderen bezit | |
[pagina 136]
| |
(alleszins in zijn ‘oppervlaktestructuur’Ga naar voetnoot(8)) ongetwijfeld ook deze twee aspecten. En wat die verwantschap met het burgerlijk realisme betreft: wees R. Debbaut ook al niet op het onmiskenbare systeembevestigende karakter van 'n Leeuw van Vlaanderen?Ga naar voetnoot(9) Op de hoge vlucht van het theatergenre en de tijdschriftenhausse zal ik hier verder niet ingaan. In deze bijdrage interesseert ons vooral de romanliteratuur, en zoals bekend was zowat de hele 19de eeuw het tijdperk bij uitstek van dit genre. In Duitsland, met zijn hoogstaande dramatische traditie, wel iets minder uitgesproken dan bijvoorbeeld in Frankrijk of Engeland. Denken we maar aan Scott, Dickens, Hugo, Sue en vele anderen. Aanvankelijk stond de roman bekend als ‘het boek voor de vrouw’. Deze grens zou eigenlijk pas voorgoed doorbroken worden door het naturalisme. Voordien waren de familie, het huwelijk en de religie heilige huisjes in de romanliteratuur, de burgerlijke Empfindlichkeit triomfeerde. Er werd al op gewezen dat ook de Dorfgeschichten precies ontstonden door en getoetst werden aan de waarden van de burgerlijk-conservatieve samenleving: niet alleen de maatschappelijke, maar eveneens de overheersende esthetische norm. Maar hoe valt dit alles bijvoorbeeld met Zola in overeenstemming te brengen?
Zo zijn we na een lange, maar noodzakelijke omweg bij Zola aanbeland, zowat halverwege op onze reis met einddoel Buysse. Met de traditionele Franse literatuur was Duitsland reeds een tijdje bekend, zodat de opname van een Frans auteur normaal geen problemen opleverde. Vaak bestond er zelfs een positief vooroordeel, omdat de Franse letterkunde over het algemeen een stuk hoger werd ingeschat dan de Duitse zelf.Ga naar voetnoot(10) Ingunn Moe wijst er in haar erg overzichtelijke doctoraatsverhandeling herhaaldelijk op, dat bijvoorbeeld Dostojevski en Ibsen eerst nog de drempel van het relatieve | |
[pagina 137]
| |
exotisme moesten overwinnen, alvorens zij in Duitsland aanvaard werden.Ga naar voetnoot(11) Dat nadeel speelde dus niet voor Zola, maar ondanks de intensieve culturele betrekkingen tussen Frankrijk en Duitsland rond 1870, werd Zola aanvankelijk zoveel mogelijk gemeden. Op het eerste gezicht kan de thematiek hiervoor dus de enige reden geweest zijn. Vele critici met een grote autoriteit waagden zich niet aan besprekingen van Zola's romans. De verwerping van het idealiseringsgebod was voor hen een vervelend fenomeen, waar ze nauwelijks raad mee wisten. Hun specialisatie was veeleer het realisme met de geïdealiseerde held (vb. het Engelse realisme) of het verhaal met een overzichtelijke, maar beperkte handeling (vb. het dorpsverhaal). Wenn aber alle Wissenschaften, alle Bedingungen des Lebens der modernen Strömung sich fügen, ist es unlogisch, von den Künsten dasselbe zu verlangen? Sind die Formen des Künstlerischen so eng und beschränkt, daß sie den neuen Stoff nicht ertragen? Dem, was im modernen Geiste auf den Gebieten der Künste versucht und gewagt wird, tritt die gelehrte Ästhetik meist mit der Behauptung entgegen, es sei unpoetisch, unkünstlerisch und entbehre des edlen Stils. (...) Nur das Altgewohnte darf auf den Ruhm des Klassischen Anspruch machen, Formen, die sich längst überlebt haben, sind heilig.Ga naar voetnoot(12) Negeren of over het hoofd zien kon men Zola natuurlijk niet lang, en daarom werd in een tweede fase, die ongeveer tot 1885 duurde, tegen zijn ‘verwerpelijke instelling’ en zijn ‘tendens tot onzedelijkheid’ gefulmineerd. Maar precies deze extreme reacties brachten Zola uiteraard in het centrum van de belangstelling, en bijgevolg ook in het centrum van de literair-esthetische normendiscussie.
Als zodanig vormde hij een directe aanleiding voor de ontwikkeling van avantgardistische ideeën in het toenmalige Duitsland. Die derde periode duurde tot ongeveer 1890, dan is zijn opzwepende rol uitgespeeld. Nadien worden zijn werken vaak en veel gelezen, maar als | |
[pagina 138]
| |
‘normaal’ geëvalueerd. De openbare Zola-discussie is dus duidelijk in de tijd af te bakenen. Maar speelde inderdaad enkel en alleen de thematiek bij de defensieve reflex tegenover Zola? Ingunn Moe onderzocht grondig tijdschriften uit die periode en kwam daarbij tot de conclusie, dat er een opvallende algemene tendens bestond om de ‘superieure’ en als kulturüberreif gebrandmerkte Franse en Italiaanse letterkunden af te wijzen ten voordele van ‘nieuwe’ literaturen als de Russische en de Scandinavische. In een sterk nationalistisch getinte staat als het toenmalige Duitse Keizerrijk ligt de tegenstelling Romaans-Germaans bijna voor de hand. Dieser Haltung lag eine Vorstellung von Deutschland zugrunde, das, den ‘jüngeren’ Kulturnationen verwandt, endlich äußerlich als Nation gefestigt wurde, seine innere Festigkeit, sein Nationalbewußtsein, nur durch eine Loslösung von einem dem deutschen Geist fremden romanischen Einfluß gewinnen konnte. Hart wies auf die Verwandtschaft zwischen Slawen und Germanen hin, Hille auf die zwischen russischer und deutscher Natur. Die Verwandtschaft mit den Skandinaviern, dem nördlichen germanischen ‘Brudervolk’, schien selbstverständlich. So begünstigten vorhandene Vorstellungen die Aufnahme der als modern erkannten ausländischen Literatur.Ga naar voetnoot(13) De Nederlandse literatuur en Buysse kunnen nu nier ver meer zijn. | |
VertaalanalyseHet in deel 1 besproken tijdperk gaat net vooraf aan dat van de Buysse-vertalingen, en is als dusdanig bepalend geweest voor de heersende literaire normen rond de eerste wereldoorlog. Maar laten we eerst Ein Löwe von Flandern eens gedetailleerder bekijken, vooraleer we met deel 1 gaan vergelijken. Ein Löwe von Flandern is in 1917 uitgegeven bij Georg Müller in München: geen echt kleine uitgeverij, en bovendien geografisch gezien niet behorend tot enkele uitgevers in het Rheinland die zich | |
[pagina 139]
| |
nauwer met Vlaanderen verbonden voelden en er mede daarom meer aandacht aan gingen besteden.Ga naar voetnoot(14) De gele kaft is opgesmukt met klassieke rode versiering en zwarte letters in fractuurschrift, wat een vrij sober, harmonisch uitzicht oplevert. Een bevooroordeeld lezer is misschien geneigd de keuze van de kleuren dadelijk met het Duitse schwarz-rot-gold in verbinding te brengen. Het Belgische zwart-geel-rood ligt in 1917 ogenschijnlijk minder voor de hand. En toch geeft de verdere externe opmaak van het boek geen aanleiding tot de interpretatie van een versterkte Vlaams-Duitse, en dus anti-Belgische as. Wel integendeel, want achterin het boek wordt publiciteit gemaakt voor een andere publikatie van de Georg Müller Verlag, nl. Belgien van Wilhelm Hausenstein. Ook in de bijgaande korte samenvatting wordt deze studie veeleer objectief gepresenteerd. Hetzelfde geldt voor enkele boeken van Eugène (in dit geval Eugen) Demolder die achterin Ein Löwe von Flandern worden aangeprezen: ‘Demolder zeigt uns in seinem Märchen an der Schelde das Belgien des Mittelalters (...)’, het België van de middeleeuwen, niet eens het Vlaanderen. Puur Germaans-nationalistisch geïnspireerd lijkt dit alles zeker niet. Maar ook deze conclusie is te voorbarig, want een erg consequente lijn is in de verschillende reclameteksten niet terug te vinden. Twee bladzijden verderop wordt Demolders Albions Todeskampf immers als volgt ingeleid: ‘Es ist wertvoll, zu sehen, wie ein Belgier vor zehn Jahren über den jetzigen Verbündeten seines Vaterlandes dachte... Ich denke, ein Deutscher könnte heute nicht schärfer sich über England auslassen, wie Demolder es hier tut...’ Voorts wordt Ein Löwe von Flandern niet voorafgegaan door enige inleiding over werk en/of auteur, en de ondertitel luidt Erzählung. Twee elementen die er eerder toe neigen, het boek niet als hoogstaande klassieke literatuur, maar veeleer als losse ontspanningslectuur in de geest van de Dorfgeschichte te beschouwen. Deze indruk wordt bevestigd door de reclametekst over Flämische Dorfgeschichten van Buysse achterin Ein Löwe von Flandern. In deze post-naturalistische periode waren de dorpsverhalen ook niet meer puur idealistisch; het doorsnee-lezerspubliek wenste ook een portie realiteitszin. | |
[pagina 140]
| |
Die Flämischen Dorfgeschichten bilden eine Auswahl aus den zahlreichen Novellen Buysses. In ihnen beschreibt er fesselnd und lebenswahr das Leben der flämischen Landbevölkerung in schonungsloser Objektivität. Er schmeichelt seinem Volke nicht, sondern stellt es uns vor, wie es in Wirklichkeit ist: mit all seinen Vorzügen, aber auch mit all seinen Gebrechen, die vielfach ein Produkt seiner Erziehung sind. Buysse beschönigt nicht und dichtet dem flämischen Bauer keine Tugenden an, die er nicht hat. Mit Vorliebe richtet er seinen Blick auf die düstere Seite des sozialen und individuellen Lebens. Trouwens, alleen reeds de titels van de Buysse-vertalingen spreken boekdelen. Arme Leute, Flämische Dorfgeschichten en Geschichten aus Flandern laten weinig ruimte om Buysse in Duitse vertaling elders dan bij het dorpsverhaalgenre te laten aanleunen.Ga naar voetnoot(15) In hoeverre zijn deze hypothesen ook in de vertaling van 'n Leeuw van Vlaanderen terug te vinden? Ik zou de vertaalanalyse (de vertaalverschillen) willen onderverdelen in een zestal grote categorieën, telkens met vermelding van verscheidene voorbeelden. Vooraf wijs ik er nog op, dat de aangehaalde verschillen zeker geen algemene geldigheid bezitten, want vertaler Georg Gärtner houdt zich vrij strikt aan de brontekst. Toch waren ze voldoende frequent om ze als relevante verschijnselen te interpreteren. | |
a) beperking van de herhalingenBuysses taalgebruik wordt vooral in de beschrijvende passages (en dat zijn er heel wat) gekenmerkt door een herhaling van (meestal) substantieven of adjectieven, typisch voor een vertelstijl die bepaalde aspecten wil accentueren. Gärtner reduceert die herhalingen in zijn vertaling meer dan eens tot een eenmalig gebruik. Ik geef enkele voorbeelden. met de middag was weer alles grijs geworden, eentonig grijs van kilvochtige hemel (N901Ga naar voetnoot(16)) | |
[pagina 141]
| |
gegen Mittag war der ganze Himmel wieder eintönig grau geworden (D5Ga naar voetnoot(17)) Het terugschroeven van het repetitieve karakter in Buysses vertelstijl is een eerste aanwijzing voor een algemene reductie van te extreme kenmerken in de Duitse vertaling. | |
b) matiging van pejoratief woordgebruikHoewel 'n Leeuw van Vlaanderen geen deel uitmaakt van de werken uit Buysses ‘naturalistische periode’, duiken af en toe nog ruwe of depressieve scènes op. Het is zeker ook geen algemene vaststelling, maar Gärtner rondt de scherpste kantjes geregeld een beetje af. In sommige gevallen sluit deze praktijk aan bij a/: herhaling van pejoratief woordgebruik wordt tot één enkele term herleid. de geest van de levenden gekweld door de obsessie van de overledenen (N901) Vergelijkbaar is het procédé om een erg directe beschrijving wat uit te vlakken, bijvoorbeeld in twee zachtere uitdrukkingen. | |
[pagina 142]
| |
met zijn bekende brutaliteit (N927) Een scheldwoord (in het voorbeeld met sexuele connotatie) wordt in zijn werking beperkt door toevoeging van een verzachtend, bijna verontschuldigend bijwoord. ge zijt eunuken (N928) | |
c) minder passioneelHet tweede deel van deze roman doet ons weer in de melodramatische atmosfeer van de palingenesisperiode terugvallen en ontaardt in een sentimentele liefdesgeschiedenis met abstracte hoofdletters.Ga naar voetnoot(18) Deze Grote Emoties in 'n Leeuw van Vlaanderen (vooral talrijk in de hyperromantische passages met Ghislaine Desgenêts en in het idealistische rechtvaardigheidsstreven van Robert) worden door Gärtner getemperd. Dit komt het duidelijkst tot uiting waar Buysse kwistig omspringt met de hoofdletters (vooral in de hoofdstukken 21, 22 en 23), wat in het Nederlands bevreemdend werkt. In het Duits uiteraard niet, aangezien daar alle substantieven groot worden geschreven. Maar Gärtner compenseert dit betekenisverlies in de doeltaal nergens, hij ‘normaliseert’ Buysses tekst. Bij de adjectieven of de bezittelijke voornaamwoorden zou een hoofdletter in het Duits eenzelfde effect hebben, maar Gärtner schrijft ze consequent klein. Hij had er de Natuur leren kennen, (...) in Haar (N903) | |
[pagina 143]
| |
de atmosfeer en de vormen van de Ware Grootheid, van de Ware Schoonheid, van de Echte Waarheid van het leven (N1066) Vergelijkbaar is in deze categorie het minder veelvuldig gebruik van uitroeptekens,... En nogmaals was er strijd geweest. Korte strijd, helaas! (N902) ..., of (verwant met a/) het matigen van ‘enormiteiten’. genoot hij weldra van een enorme, eerbiedvolle populariteit (N995) Wat ik apart in dit punt vermeld, maar wat eventueel ook onder f/ ressorteert, is de opvallende passage waarin Robert met lang haar en baard als een profeet door het land trekt (hoofdstuk 10). Buysse geeft Robert hier overduidelijk messiaanse trekjes mee, en trekt zelf expliciet de parallel met Christus. Welnu, die vergelijking (hoezeer ze ook zou passen in een christelijk geïnspireerde Dorfgeschichte) laat Gärtner vallen. Heel naïef en heel eenvoudig, zonder dat hij 't zichzelf bewust was, volgde hij, van een bijna gelijke geest doordrongen, de propaganda van de grote profeten, de propaganda van Jezus en zijn discipelen na. (N993) | |
d) eliminatie van woorden, zinsdelen en zinnenEr valt in Ein Löwe von Flandern niet enkel een minder grote intensiteit in de literaire weergave te bespeuren, bovendien wordt geregeld een groter of kleiner gedeelte uit de oorspronkelijke tekst geëlimineerd. Buysse schrijft vooral in descriptieve passages erg cumulatief: een kenmerk wordt na de komma nog eens licht | |
[pagina 144]
| |
genuanceerd verwoord of geëxpliciteerd. Gärtner schijnt dit als redundant te beschouwen voor zijn lezerspubliek, en snoeit daarom in de brontaaltekst, vaak in de meest hyperromantische passages. gevoeld, geloofd, gevraagd aan en in God! (N905) Buysse bezigt ook graag ongebruikelijke samenstellingen van adjectieven, die hij al dan niet met een koppelteken verbindt. Op deze manier comprimeert hij de inhoud van twee termen tot één adjectivische vorm (eventueel door een alliteratie ook met een stilistische meerwaarde). Ook hier gaat Gärtner meer dan eens pragmatisch tewerk en vertaalt dan slechts één term. onuitstaanbaar schetterend-pedant gezelschap (N923) Het Nederlande origineel is in dit opzicht duidelijk rijker, want de vertaler grijpt ook graag terug naar enkele ‘makkelijke’ woorden die hij wel vaker gebruikt, zoals dumm of Tölpel. stomduister (N928) Tenslotte zijn er enkele plaatsen waar een hele alinea wordt weggelaten. Dit is o.m. het geval bij de laatste alinea van Chattels brief aan Robert in hoofdstuk 1 en bij de laatste alinea van hoofdstuk 4. Een dadelijk voor de hand liggende reden zie ik in deze gevallen niet. Misschien wel dat vertaalwerk een vermoeiende bezigheid is | |
[pagina 145]
| |
die erg veel concentratie vergt, waardoor wel eens iets over het hoofd gezien wordt. Of is dat een al te eenvoudige verklaring? | |
e) taalgebonden wijzigingenHet Duits en het Nederlands zijn voldoende verwant om niet tot onoverkomelijke vertaalmoeilijkheden aanleiding te geven. Toch lijkt het mij aangewezen even te kijken hoe Gärtner de klassieke probleempjes opgelost heeft. Zo is er eerst en vooral de Vlaamse gij-vorm, die de vertaler, afhankelijk van de situatie, met du of Sie vertaalt. Misschien ligt daar toch een potentiële verklaring voor de niet vertaalde laatste alinea uit Chattels brief in hoofdstuk 1. Gärtner vertaalt de gij-vorm de hele brief door consequent met du, maar misschien voelde hij de neiging om in de afsluitende beleefdheidsgroet op Sie over te schakelen, zodat hij uiteindelijk de hele alinea wegliet. Ik geef die mogelijheid voor wat ze waard is, mij lijkt ze weinig waarschijnlijk. Ten eerste omdat verdergaan in de du-vorm volgens mij perfect mogelijk was, ten tweede omdat Gärtner verderop in de roman (of in de Erzählung...) ook wel eens op de beleefdheidsvorm overschakelt. Vervolgens zijn er de passages (o.m. met Kappuijns) in Gents dialect. Hier is Gärtner wel erg consequent: hij houdt zich steeds aan de schrijfwijze van de Duitse standaardtaal en probeert het taal- en klasseverschil niet te compenseren door de introductie van een regionale Duitse taalvorm. Een niet onbelangrijk kleurrijk aspect gaat daardoor wel verloren. En tot slot wijs ik hier nog even op enkele verschillen in onomatopeïsche vormen: ‘chuts’ (N957) wordt ‘Pst’ (D81), ‘Hoeë!’ (N980) wordt ‘Huh!’ (D113). | |
f) cultuurgebonden wijzigingenEen centraal probleem bij vertalingen is dat van de ‘acculturatie’. Bij het vertalen van literatuur uit een vroegere historische periode, of van literatuur die niet tot dezelfde cultuursfeer behoort, rijst het probleem van de acculturatie, niet alleen op het semantische vlak maar ook op dat van de inventaris. (...) In de praktijk lost dit probleem, dat ook graag als voorbeeld van ‘onvertaalbaarheid’ wordt | |
[pagina 146]
| |
geciteerd, eigenlijk vanzelf op naarmate verschillende culturen dichter naar elkaar toegroeien.Ga naar voetnoot(19) Desondanks zijn er ook tussen het Duits en het Nederlands duidelijke accentverschillen te bespeuren. In een Duitstalige roman is het minder evident Franse zinnen op te nemen dan in een Vlaamse roman uit 1900. Gärtner twijfelt dan ook. Meestal neemt hij het Frans over, maar als er naar zijn mening een bekend Duits equivalent bestaat, opteert hij voor die oplossing. Mort au capitalisme! (N947) De Vlaamse leeuw liet zich ook niet makkelijk temmen. Wanneer er over het lied gesproken wordt, schrijft Gärtner ‘Flämischer Löwe’, maar tweemaal worden ook enkele verzen geciteerd en gezongen. De eerste keer (N955) neemt de vertaler het Vlaams over, en vertaalt in voetnoot: Sie werden ihn nicht zähmen, De tweede keer echter (N1075) vertaalt hij in de tekst zelf dadelijk naar het Duits (D237), maar vervangt hij Flandern-Leu wel door Flamenleu. Voorzichtige tussenhypothese: Georg Gärtner lijkt me erg snel vertaald te hebben, zoals dat voor een bepaald type van literatuur gebruikelijk was (en is). Hij gebruikt bovendien vreemd genoeg ook een voetnoot bij de eerste ‘buufstikken!’-kreet van Kappuijns (N959). In de Duitse vertaling staat Büfsticken! (D85) en in de voetnoot Beefsteaks... Europa op weg naar een multiculturele samenleving? | |
ConclusieOndanks het erg kritische oordeel van bijvoorbeeld Van Vreckem over de kwaliteiten van 'n Leeuw van VlaanderenGa naar voetnoot(20), stelt o.m. | |
[pagina 147]
| |
Roemans vast dat het ‘de eerste roman in onze Vlaamse letteren [is], waarin de massa als hoofdfiguur optreedt (...)’Ga naar voetnoot(21). Alleen al deze vaststelling moet attent maken op de toenmalige achterstand van het Vlaamse literaire leven t.o.v. de ons omringende landen. Dit geldt in deze bijdrage in het bijzonder voor Duitsland, waar bijvoorbeeld Georg Büchner één van de grondleggers was van de protagonistische functie van de massa in het theater. Maar dat was dan wel meer dan een halve eeuw vóór de publikatie van 'n Leeuw van Vlaanderen. In deze optiek is het niet onbegrijpelijk dat vertaler Georg Gärtner andere accenten legt voor zijn Duits lezerspubliek dan auteur Buysse voor zijn Vlaams. De door Gärtner aangebrachte wijzigingen zijn bovendien uiterst pragmatisch van aard. Het vaak optredende procédé van de reductie en/of de normalisatie van de literaire tekst wordt niet gedetermineerd door thematische of stilistische overwegingen, maar wel door een heel directe gerichtheid op het lezerspubliek. Gärtner bepaalt zelf wat door het Duitse publiek als overbodig zou worden beschouwd, en die overtollige informatie (oorspronkelijk niet enkel met een informatie-uitbreidende, maar tevens met een stilistische functie) elimineert hij. Uit de vertaalanalyse bleek dat op die manier enkele typisch Buyssiaanse of typisch Vlaamse kenmerken verloren gingen. Passages worden minder hooggestemd, een beetje afgevlakt, ondervertaald, genormaliseerd, gereduceerd.Ga naar voetnoot(22) Ten dele tengevolge van de natuur van het vertalen zelf, ten dele ook gewild door de vertaler. Alleszins valt Ein Löwe von Flandern niet onder te brengen bij de vertalingen van buitenlands naturalistisch werk als dat van Zola. De reeds aangehaalde grote verschillen tussen origineel en Duitse vertaling in die naturalistische vertaalvloedgolf aan het einde van de 19de eeuw vinden we bij Ein Löwe von Flandern niet terug. Buysses werk werd niet ingezet ter verspreiding van nieuwe kunsttheoretische ideeën, maar veeleer geïnterpreteerd in de traditie van de Dorfgeschichte. Ook de vertaling is in dit opzicht niet primair artistiek, maar veeleer pragmatisch bepaald. | |
[pagina 148]
| |
Het nationalistische aspect van de verwantschap tussen de Germaanse volkeren was waarschijnlijk een stimulans, maar niet de doorslaggevende reden voor de vertaling. Zeker op literatuurwetenschappelijk gebied had zich in Duitsland ondertussen een mentaliteitswijziging in de richting van een internationalisering doorgezet, die vooral om comparatistische redenen een grotere import van buitenlandse literatuur stimuleerde. Die französische Littérature comparée wird von nun an, spätestens aber mit Beginn des Ersten Weltkriegs, die Sondergattung der Image-Forschung nach und nach in den Vordergrund ihres Interesses rücken. Dat nationalistische beweegredenen bij de Buysse-vertaling niet de belangrijkste drijfveer waren, wordt op macro-vlak (het boek in zijn context) bewezen door het feit dat er achterin weliswaar verwezen wordt naar andere Vlaamse auteurs, maar zeker niet altijd op een agressieve manier die op puur politieke oorzaken zou kunnen wijzen. Op micro-niveau (de tekst zelf) valt dit element helemaal niet meer te bespeuren. Natuurlijk is 'n Leeuw van Vlaanderen een duidelijk maatschappelijk-historisch geïnspireerde roman, maar Gärtner matigt dit kenmerk door zijn occasionele schrappingen en temperende praktijken. Het dichotomisch zwart-wit-schema romantiek-engagement dat Buysse zijn Vlaams publiek voorhield, lijkt al te expliciet geweest te zijn voor de Duitse lezer. In een gematigde versie kon de roman zeker niet meer deelnemen aan de toendertijd actuele esthetische discussie. Vandaar dat Ein Löwe von | |
[pagina 149]
| |
Flandern bijna vanzelfsprekend terecht moest komen in het bloeiende, maar minder interessante circuit van de Dorfgeschichte-traditie. En om deze bijdrage helemaal af te sluiten: ik wens barones M. Buysse te bedanken voor het bereidwillig ter beschikking stellen van de Duitse Buysse-vertalingen. Voor een 25-jarige is het door de afstand in de tijd ondertussen een half-mythische en quasi-exotische ervaring, onderzoek te kunnen verrichten in exemplaren uit de privé-bibliotheek van het eigenlijke onderwerp van de studie...
Duisburg, juli 1989 |
|