zijn, mits de onderzoeker vermijdt spoken te zien, zich ervoor hoedt zijn voorgangers allerlei uitspraken en opvattingen toe te dichten.
Voor mij staat het vast dat Vanacker zo'n zorgvuldige wetenschapsbeoefenaar is. Zijn argumenten zijn solide, zijn conclusies goed onderbouwd. Mijns inziens beweert hij - op één punt na - precies hetzelfde als wat ikzelf, met aanzienlijk minder bewijskracht, heb geschreven. Niettemin doet hij mij de onverdiende eer aan zijn hele artikel te presenteren als weerlegging van mijn stelling dat V. Loveling niet het katholieke geloof of de katholieken als dusdanig viseerde (zelf gebruikte ik het werkwoord aanvallen), maar enkel ‘de politieke en zedelijke onderdrukking uitgeoefend door de intolerante nieuwe lichting jonge geestelijken’. Welnu, het in mijn stelling vervatte onderscheid tussen het katholieke geloof en de katholieke actie is een anachronisme.
Om misverstanden te vermijden: mijn uitspraken verwezen uitsluitend naar In onze Vlaamsche gewesten en Sophie. Tevens blijkt uit mijn artikel dat ik mij ervan bewust was dat V. Loveling zich in die romans achter de vrijzinnigen opstelde; daarnaast beschreef zij met sympathie een oudere priester en een katholieke onderwijzer. Mij op dat tekstinzicht beroepend, verzette ik mij - en dat blijf ik, met sterkere argumenten, doen na lectuur van Vanacker - tegen Lissens' karakterisering van Sophie als ‘agressief antikatholiek’ en als het product van een periode waarin de schrijfster nog niet haar latere rijpheid en haar later evenwicht had bereikt. Uit mijn bijdrage blijkt dat ik de mening was toegedaan dat V.L. haar agressie richtte op het heersende katholicisme en niet ten strijde trok tegen de geloofswaarheden, laat staan tegen de geloofsovertuiging van tolerante katholieken. Hiermee is niets gezegd over haar persoonlijke opvattingen die zij buiten haar romans kenbaar maakte en uiteraard nog minder over het waarheidskarakter dat zij aan het katholieke geloof toekende.
Vanacker stelt dus dat ik ten onrechte, op grond van mijn kennis van de eigen tijd, een scheiding aanbreng in de 19e eeuw tussen het katholieke geloof en de katholieke praktijk. In een raadselachtige zin lijkt hij te vinden dat ik op grond van mijn kennis van de huidige kerk (welke? die van mijn jeugd in Vlaanderen, die ik als minstens even onderdrukkend en intolerant heb