Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 4
(1988)– [tijdschrift] Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 123]
| |
Karel van de Woestijne en Cyriel Buysse
| |
[pagina 124]
| |
blijde, een glanzend-oolijke kop boven 't effene zwart der soutane’. En in zijn typische Woestijniaanse stijl beschrijft de Brusselse NRC-correspondent hoe het publiek aan Verriests ‘zinderende lippen’ hing, ‘zelfs de Walen luisterden begoocheld toe’. Een toespraak die ‘talrijk onderbroken door gejuich, de verheerlijking (werd) van wat ons 't hoogst en dierbaarst, 't echtst en 't hechtst is; de geestelijke uiting van onze eigene en onze wereldbeteekenis is: onze Vlaamsche literatuur. Het waren Gezelle en Rodenbach en Streuvels; het waren al de dichters en al de prozaschrijvers’Ga naar voetnoot(8). Dat Buysse hier niet bij naam vernoemd werd en dat Van de Woestijne meedeed aan dat ‘onderling bekrompen elkander bewierooken’ en daardoor een vertekend beeld gaf van de Vlaamse literatuur in Nederland, ergerde de Nevelse auteur. Toch is het niet zo dat Karel van de Woestijne hem beschouwde als een minderwaardig Vlaams auteur, zoals Buysse suggereert. Integendeel, hij zag in hem ‘onzen grooten verteller’Ga naar voetnoot(9). Opvallend hierbij is dat Van de Woestijne Buysse als uitbeelder van het plattelandsleven heel vaak gaat vergelijken met Stijn Streuvels. Terwijl deze laatste zich beter kon vereenzelvigen met de plattelandsbewoners, was Buysse volgens Van de Woestijne minder met dat volk vergroeid: Men heeft reeds opgemerkt hoezeer een Buysse van een Streuvels verschilt; beiden zijn nochtans op het platteland onder de boerenmenschen groot geworden. | |
[pagina 125]
| |
Om dit enigszins te verduidelijken gaat Van de Woestijne op zoek naar vergelijkingspunten in de schilderswereld. Hierbij denkt hij onmiddellijk aan zijn broer Gustave ‘van de Laethemsche boeren (...) de eerste conterfeiter’: de boeren van Gustave van de Woestijne - zij blijven hem een geliefd onderwerp, - doen minder denken aan die van Stijn Streuvels dan aan die van Cyriel Buysse. Minder-ironisch dan deze laatste, maar bij aanleg een grooter fantast, weet de schilder ze even-scherp te typeeren als de romancier, juist doordat hij, een stedeling, er feitelijk volkomen buiten staat, en ze dan ook ziet, wel objectief, maar dan toch weêr met iets als een innerlijk oog, ditmaal uit den hoek van den humor: een humor als die van Buysse, gul, maar in de beste gevallen ook vol meêdoogenGa naar voetnoot(11). Die ‘stedelingsoogen’ heeft Buysse ook gemeen met de schilder Marten MelsenGa naar voetnoot(12), de ‘stedeling-die-zich-onder-boeren-mengt’Ga naar voetnoot(13): Melsen staat tot een schilder-die-van-den-buiten-zou-zijn, gelijk Buysse tot Streuvels staat, bijvoorbeeld. | |
[pagina 126]
| |
In de stad had hij zijne vrienden, leerde hij langzamerhand een vrijen blik krijgen op het landelijk leven. Zijn huwelijk maakt er een grootstedeling van, een wereldburger, - die trouwens Amerika kent. En parallel met die ontbolstering loopt zijn letterkundige productie. Men vergelijke maar ‘Het Recht van den Sterkste’ met ‘Het Bolleken’: men merkt onmiddellijk hoe in 't laatste werk de schrijver meer nuchter, objectiever, scherper, vooral ironischer is geworden. Het is geen meêleven meer: het is er-buiten-leven, met een geamuseerden blik en een toegevenden glimlach. Het is wel zéér begrijpend, maar toch buitenzich-gehouden stedelingen-werk. En nu wil ik het zeker niet uitmaken, wat het beste en schoonste, noch zelfs wat het echtste is...Ga naar voetnoot(14). Toch staat voor Karel van de Woestijne één ding vast: Cyriel Buysse ‘schildert ze (= de boerenmensen), beter dan Streuvels, nauwkeurig na. Maar men voelt den afstand die ze van hem scheidt’Ga naar voetnoot(15). |
|