Bijlage 2
Couperus Beleedigd
door Cyriel Buysse
Wij hadden eenGa naar voetnoot(1) avond bij hem doorgebracht. Wij zaten met hem in zijn huiskamer op de Hoogewal en het dienstmeisje bracht de correspondentie binnen. Hij schoof enkele drukwerken over elkaar en behield in zijn hand een brief, waarop zijn wenkbrauwen zich even fronsten.
‘Een brief uit Utrecht! Wie mag mij wel uit Utrecht schrijven?’
Het leek een vrouwehand. Omslag geopend, brief ontvouwen, een boze uitdrukking op het verstoord gelaat!
De brief was anoniem. Hij las hem ons voor. Scheldwoorden; een zin hier en daar uit zijn werk, en, als commentaar daarop, in straattaal, de grofste beleedigingen.
Hij zei niet veel; hij las maar door, de wangen even kleurend onder verontwaardiging.
‘'t Is van een vrouw,’ herhaalde hij voortdurend. ‘Zie maar: hand, papier. Ruik maar: 't is van een dame!’
Wij zaten zwijgend, gegeneerd, strak naar hem kijkend. Hij haalde zijn schouders op en glimlachte pijnlijk. ‘Hoe is het mogelijk, van een dame, een “dame”!’ herhaalde hij nog eens.
Hij leed, niet onder de grofheid der beleediging, die hem niet raken kon, maar dat een vrouw, een ‘dame’ het gedaan had! Hij schaamde zich voor de ‘dame’Ga naar voetnoot(2).
Hij vouwde 't blad weer dicht en schoof het, een beetje vies, op zij.
Wij praatten verder door, over andere, frissche, heldere, opwekkende dingen.
Cyriel Buysse
[Den Haag, 15 mei 1931]