Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 2
(1986)– [tijdschrift] Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| |
Henri Léautour. Een sentimenteel-naturalistisch drama
| |
[pagina 108]
| |
lemse weduwe Nelly Tromp-Dyserinck hem veel geld kostGa naar voetnoot(2). Het lijkt ons dan ook zeer aannemelijk dat Buysses pogingen om in het Frans te slagen mede kunnen worden toegeschreven aan financiële overwegingen. Hierbij dient echter ook rekening te worden gehouden met het artikel over Flamingantisme en Flaminganten, gepubliceerd in De Amsterdammer van 17 januari 1897, waarin Buysse zwaar uithaalt naar het Vlaams en het afdoet als ‘een arme, kleine taal’ die maar weinig geschikt is om als ‘voertuig van gedachten-verspreiding’Ga naar voetnoot(3) dienst te doen. Hoewel Buysse een tiental jaar later zijn uitlatingen wat afzwaktGa naar voetnoot(4), dient met zijn bovengenoemd artikel wel degelijk rekening te worden gehouden, met name waar het de hier aan de orde zijnde doorbraakpogingen in het Frans betreft. Buysses overwegingen in het Frans te gaan schrijven krijgen vaste vorm medio 1894. In de zomer van dat jaar komt Buysse ten huize van zijn vriend Emile Claus in contact met Camille Lemonnier, die hem van dienst zou kunnen zijn bij de realisatie van zijn ambitieuze plannen. Ongeveer een jaar later schrijft Buysse aan Lemonnier: Me souvenant d'une bien belle journée passée cordialement avec vous, l'été dernier, chez nos amis communs Mr. et Mme Claus, j'ai osé, après bien des hésitations, vous envoyer aujourd'hui une petite oeuvre littéraire écrite par moi, en français, espérant que vous voudrez bien avoir l'obligeance de la lire et de me faire connaître, en deux mots, votre appréciation. Depuis quelque temps, un peu fatigué de la littérature Hollandaise, je me suis mis à écrire en français. (...) J'ai déjà quelques oeuvres en portefeuille, mais je vous envoie la plus petite de toutesGa naar voetnoot(5). | |
[pagina 109]
| |
Aanvankelijk blijkt dit schrijven van Buysse zonder gunstig gevolg te blijven, totdat in juli-augustus 1895 het schetsje Le Cheval wordt opgenomen in het (Gentse) Frans-Belgische, bellettristische tijdschrift Le Réveil, dat voor Buysse dé toegangspoort zou kunnen worden tot de Frans-Belgische literatuur. Het stuk is opgedragen aan Camille Lemonnier en wordt nog gevolgd door Le Baptême en Le Garde, ‘petits contes’, respectievelijk opgedragen aan Emile Claus en Maurice Maeterlinck. Of de opname van deze zogenaamde ‘Petits contes’ in Le Réveil aan Lemonnier is toe te schrijven kan niet met zekerheid worden vastgesteld. Feit is echter dat Buysse in deze schetsen niet zijn vroegere peil bereikt. De drie verhalen zullen later, zonder de opdrachten, in Nederlandse vertaling worden opgenomen in de bundel Uit Vlaanderen (1899). Ze zijn, voornamelijk wegens sommige aspecten van hun inhoud, niet onbelangrijk. Le Baptême bijvoorbeeld is een nogal folkloristisch aandoende schets waarin het naïeve bijgeloof van de agrarische bevolking (vgl. Van Alleynes' ziel) nog maar eens kritisch wordt belicht en waarin ook de invloed van de Maupassants Le Baptême heel duidelijk is. In Le Garde is een obsessie (het door het niets ontziende fatum achtervolgd worden) het centrale gegeven. Belangrijk in deze laatste schets is de verbinding van enerzijds de obsessie en anderzijds de poging van Buysse om deze obsessie psychisch te motiveren, ze a.h.w. te onderzoekenGa naar voetnoot(6). Hetzelfde geldt voor Henri Léautour, waarin eveneens de psychische obsessie en de psychische evaluatie ervan centraal staan. Hoewel deze ‘petits contes’ weinig succes kennen, zet Buysse met Vlaamse koppigheid door en in januari 1896 verschijnt van zijn hand de novelle Les Grenouilles in het Parijse tijdschrift La Revue Blanche. Ook van deze novelle werd een Nederlandse versie opgenomen in de bundel Uit Vlaanderen. Wanneer het verhoopte succes uitblijft, wijzigt Buysse zijn taktiek en schakelt hij over op het schrijven van Franstalig toneelwerk, om zijn ideaal alsnog te realiseren. | |
[pagina 110]
| |
Gesterkt door het matige succes van De Plaatsvervangende Vrederechter (op 16 (?) en 23 januari 1896 opgevoerd in de Nederlandse Schouwburg te Gent) maakt hij een aanvang met het schrijven van Franse toneelprodukties. Weer doet hij een beroep op zijn vriend Maeterlinck, die in de Franse toneelwereld ruimschoots zijn sporen had verdiend en die voor Buysse dé ideale verbindingspersoon was om op de Franse Scène te geraken. Toch wil hij originele, persoonlijke literaire creaties leveren. Hij streeft naar een naturalistisch drama waarin sterker dan in enig vroeger stuk van hem de belangrijkste theorieën van Zola zouden worden gerealiseerd. Zo ontstaat dan ca. 1897 het toneelstuk Henri Léautour. Drame en trois actes. Van Vreckem merkte al op dat ‘de invloed der erfelijkheid, de héréditaire waanzin, het deterministische worstelen tegen duistere, geheimzinnige krachten, het fatalisme (...) nergens bij Buysse een zo overwegende rol’ speien als in dit - weliswaar onafgewerkte - toneelstukGa naar voetnoot(7). Buysse zelf echter lijkt niet tevreden te zijn geweest over zijn produkt, want al na het derde bedrijf (de ontknoping is op verre na nog niet in zicht) werd het afgebroken. Waarschijnlijk (en terecht) was hij van mening dat het stuk inhoudelijk-kwalitatief niet hoog genoeg stond om er zijn doorbraak in de Frans-Belgische letteren mee te forceren. Onmiddellijk na het afbreken van Henri Léautour, wordt een nieuw (Franstalig) stuk op Stapel gezet: Le Bâtard, een verloren gegane bewerking van De biezenstekker, waarin hij opnieuw de onbehouwen personages creëert die zijn vroegste naturalistische werken Het recht van de sterkste, Schoppenboer en (natuurlijk) De biezenstekker hadden bevolkt. Alweer wordt Maeterlinck aangezocht om de plannen ten uit-voer te brengen. Buysse verzocht hem zijn invloed in Parijs aan te wenden om het stuk door de groep van de bekende Lugné-Poe te laten opvoeren. Na verloop van enige tijd echter (in Oktober 1898) komt het voor Buysse ontgoochelende bericht dat het ge-zelschap van Lugné-Poe omwille van allerlei (maar vooral finan- | |
[pagina 111]
| |
ciële) problemen tijdens het seizoen '98-'99 geen enkele opvoering zal kunnen realiseren. Maeterlinck richt zich vervolgens tot Antoine en daarna tot Paul Franck van het ‘Nouveau Théâtre’, even-eens zonder gunstig gevolgGa naar voetnoot(8). Ondanks zijn niet aflatende ijver is Maeterlinck - tot ergernis van Buysse - er niet in geslaagd het stuk van zijn vriend en collega in Parijs gespeeld te krijgen. Jaren later blijkt Buysse deze teleurstelling nog niet vergeten te zijn. In zijn Studie over Emile Zola schrijft hij ietwat verbitterd het volgende: Iedereen, die maar wat op de hoogte is van Parijse toneeltoestanden, weet hoe ongelofelijk moeilijk het is, zelfs voor beroemde auteurs, hun stukken opgevoerd te krijgen. Honderden en honderden manuscripten liggen op het secretariaat van iedere schouwburg op een beurt te wachten, enkele tientallen - om veel te zeggen - worden jaarlijks gelezen, drie of vier worden opgevoerd. Talent is bijzaak. Zonder protectie, zonder intriges, zonder grote geldsommen komt men er zo goed als nooitGa naar voetnoot(9). Hetzelfde lot was dus Buysses Franstalig toneelwerk beschoren: geen van de twee (het eerste werd zelfs niet afgewerkt) toneelwerken werd ooit opgevoerd, en omdat ook zijn Franstalig pro-zawerk niet het verhoopte succes opleverde mag Buysses door-braak in de Frans-Belgische literatuur als een totaal fiasco worden beschouwd. Buysse heeft er dan ook, althans volgens Maeterlinck, goed aan gedaan ‘de revenir carrément à notre flamand maternel.’Ga naar voetnoot(10) | |
InhoudHenri Léautour, een vrij jonge maar welgestelde heer uit de betere klasse heeft zijn vriend Barran van diens reis teruggeroepen om hem bij te staan in een ernstige privé-aangelegenheid. | |
[pagina 112]
| |
Zijn vrouw Laurianne wil hem na zes paradijselijke huwelijksjaren verlaten. Een bijna paradoxale verrassing, ware het niet dat Laurianne met een erfelijke waanzin belast blijkt te zijn. Ongeveer anderhalf jaar geleden werden de eerste Symptomen zichtbaar tijdens een gezellig feestje onder vrienden ten huize van Léautour. Laurianne was zonder enige reden in snikken uitgebarsten nadat ze zich had beklaagd over een onuitstaanbare hoofdpijn: ‘... le premier symptôme apparent d'un mal qui, depuis, n'a fait que s'aggraver. (...) Le premier coup d'empreinte en son cerveau du mal héréditaire de sa famille, le premier geste hagard de la folie’ (p. 128)Ga naar voetnoot(11). Wanneer hij Renier, een befaamd psychiater en vriend des huizes, consulteert, verklaart deze onomwonden dat voor Laurianne alle hoop op beterschap verloren is: ‘Il déclara ma pauvre chère Laurianne perdue, rongée du mal héréditaire de sa famille’ (p. 129). Wanhopig zoekt Léautour in zijn machteloosheid een andere vriend des huizes op, Barran, aan wie hij openhartig meedeelt: ‘j'étais impuissant devant le désastre, inerte comme sous l'accablement d'une force malfaisante et fatale’ (p. 128). Barran heeft dezelfde problemen gehad: ook zijn vrouw was - zij het in mindere mate dan Laurianne - waanzinnig geworden en had hem voor een andere man verlaten. Barran, die dus uit ervaring spreekt, tracht de hele zaak filosofisch-koel aan te pakken en logisch met Léautour tot een bevredigende oplossing te komen. Met bijna overbodige vragen tracht hij Léautour klaar in de zaak te laten zien: ‘Qu'est-ce qui doit, selon toi, prépondérer dans la vie: la volonté des fous, ou la volonté des gens sensés’? (p. 129). Uitgaande van algemene waarheden (de Rede moet primeren op de Waanzin) tracht hij Léautour ertoe aan te zetten zich tegen zijn gevoelens van liefde en medelijden voor Laurianne te verzetten, om zich door zijn gezond verstand naar de oplossing van het probleem te laten voeren. | |
[pagina 113]
| |
Léautour verzet zich heftig tegen deze aanpak en wijst op de toestand van Barran: die had zich ook door de Rede laten leiden met het gevolg dat hij, net als Léautour, door zijn vrouw verlaten werd. Voor Barran is er maar één oplossing: ‘Ne jamais tolérer que la folie triomphe de la raison’ (p. 134). Dokter Renier daarentegen stelt als alternatief net het tegenovergestelde voor: ... je lui ai conseillé d'adoucir, par le sacrifice volontaire du peu de bonheur qu'elle pouvait lui donner encore, l'affreux martyre de celle qui l'a tant aimé, et qui n'aurait pas de joie plus grande que de le rendre heureux encore, si cela lui était seulement possible. Il a eu la grandeur d'âme d'y consentir (p. 135). Léautour zal dus, opdat Laurianne nog wat geluk zou kennen, zijn vrouw vrijwillig laten vertrekken. Barran verzet zich gepassioneerd tegen dit alternatief van dr. Renier, en er ontspint zich een verbaal steekspel tussen de twee Opponenten, waarbij het eigenlijke slachtoffer - Léautour - even uit het oog wordt verloren. De woordenwisseling komt tot een einde wanneer men buiten een naderend voertuig hoort. Léautour beseft onmiddellijk dat de minnaar van Laurianne, Alfred Destin (!), haar komt afhalen. Destin wordt zowel door Renier als door Léautour erg hartelijk ontvangen, terwijl Barran zich vergenoegt met het maken van hatelijke toespelingen op Destin, waarbij het zelfs tot een ruzie komt tussen beiden. Destin schijnt een heel nobel mens te zijn: hij wil Laurianne - op haar verzoek - begeleiden bij haar genezing. Indien Léautour het hiermee niet eens is, dan zal hij zich - zonder wrok - terugtrekken. Wat later verschijnt Laurianne dan eindelijk, en ze zegt gelaten: ‘Moi je suis prête! Je vais où la fatalité me pousse, où je dois aller!’ (p. 139). Als Laurianne afscheid wil nemen van het gezelschap, waagt Barran nog een laatste poging om zijn vriend ertoe over te halen zijn vrouw niet te laten gaan en haar tegen zichzelf te beschermen: Henri!... pour l'amour de Dieu n'agis pas comme un fou. Encore une fois je t'en conjure: sauve-la d'elle-même; retiens-la, fût-ce de force! (p. 140). | |
[pagina 114]
| |
Vladimir, een bankbediende, brengt Léautour tweeduizend frank. Een kapitaal dat - samengevoegd met een kredietbrief ten belope van twintigduizend frank - aan Laurianne overhandigd wordt. Laurianne vreest echter - gezien haar psychische toe-stand - het geld en de waardepapieren te verliezen en alles wordt dan door de gedienstige Destin in ontvangst genomen, die er zich heel plechtig verantwoordelijk voor stelt en zich daarop meteen naar buiten begeeft. Dan volgt het ultieme, ontroerende afscheid tussen Laurianne en Léautour, waarbij het Laurianne te machtig wordt en ze in bezwijming valt. Léautour besterft het bijna. Maar dank zij de goede zorgen van dr. Renier is Laurianne vlug terug bij het bewustzijn, waarna ze zich vol zelfverwijt verontschuldigt voor het verdriet dat ze haar man aandoet en dat hij niet verdient, integendeel. Tu me perds, tu me perds! A tout jamais, tu me perds! Je suis malade! Je suis folle! oh! mon Dieu, folle!... Je pars, et je te tue par mon départ! Je pars, car je suis folle! Ta vie est morte sans moi! Tu n'auras plus d'intérieur, plus de soins, plus de femme, plus rien, plus rien! (p. 142). Léautour, hevig ontroerd, is ten einde raad bij het vertrek van zijn geliefde vrouw. Alleen de vage hoop op haar genezing houdt hem recht. Het eerste bedrijf eindigt met de veelzeggende woorden van Barran: ‘C'en est fait! Le crime est consommé!’ (p. 143). Het tweede bedrijf speelt zich af ten huize van Barran. Na het vertrek van Laurianne is Léautour volledig op de dool geraakt. Toch schijnt Laurianne - zo blijkt uit haar brieven - aan de beter-hand: samen met Destin is ze op reis in Italië (Napels) en na afloop zullen Laurianne en Destin - ze zijn ondertussen ge-trouwd - zich in het Zwitserse Basel vestigen, waar hij een baan als ingénieur heeft aangeboden gekregen. Barran houdt niet op zijn vriend Henri ertoe aan te sporen pogingen te ondernemen om zijn vrouw terug te winnen. Zijn pleidooi haalt bij Léautour weinig uit, en Barran raadt hem dan ook aan naar een andere | |
[pagina 115]
| |
vrouw uit te kijken. Zoals we reeds vroeger zagen had Barran net hetzelfde meegemaakt. Hij was echter niet bij de pakken blijven zitten en had onmiddellijk zijn toevlucht gezocht bij andere vrouwen, in de sensuele lief de: Ce fut souvent une révélation pour moi. J'en trouvai qui furent plus belles, et plus tendres, et plus agréables que celle que j'avais perdue, et, plus d'une fois, je me fortifiai dans cette conviction antérieure et à présent définitive, que l'homme est créé pour connaître et posséder non pas une femme unique, mais beaucoup, beaucoup de femmes (p. 149). Baptiste, de knecht van Barran, kondigt dan twee dames aan die door Barran ontvangen willen worden. Léautour wil zich beleefd terugtrekken, maar hij wordt door Barran aangemaand nog even te blijven. Barran ziet namelijk de kans om zijn ongelukkige vriend - die ondertussen al licht dronken is - aan een vriendin te helpen, waardoor die Laurianne zou kunnen vergeten. Na enige vergeefse pogingen om uit het huis van Barran weg te geraken (hij wil Laurianne trouw blijven) wordt hij voorgesteld aan twee - zo blijkt later - frivole jongedames van goeden huize, de gezusters Rosette en Rosine. Rosette is de ‘petite amie’ van Barran, die de meisjes onmiddellijk aan Léautour voorstelt, en hun opdraagt Léautour te troosten. Vous allez m'aider, n'est-ce pas? à consoler notre pauvre ami. Il a éprouvé de grands malheurs, vous savez? (p. 153). Dat de meisjes zedelijk en moreel op hetzelfde niveau zitten als Barran, blijkt uit de reactie van Rosine, wanneer ze van Barran verneemt dat Léautour door zijn vrouw verlaten is: Oh! moi, si j'étais un homme et que ma femme me quitte, je ne passerais pas mon temps à la pleurer, je t'assure. J'aurais vite fait d'en trouver une autre (p. 154). | |
[pagina 116]
| |
Omdat Rosette zijn ‘verloofde’ is, draagt Barran Rosine op zich speciaal en intensief met Léautour bezig te houden, zij is toch nergens gebonden. Reeds meer dan twee maanden (!) is ze weduwe en ze wil maar al te graag op Barrans voorstel ingaan. Léautour, die zich op de achtergrond houdt (hij is ondertussen al goed dronken), laat alles over zich heen gaan, en wordt door de meisjes, samen met Barran, geïnviteerd op een etentje bij hen thuis. Als Léautour toch nog enig verzet aantekent, wordt dat door Barran handig weggewuifd. La vie, même brisée, m'est trop douce encore pour y renoncer. Oui, mon cher: manger, boire, fumer, aimer, c'est désormais tout la même chose pour moi, mais c'est mieux que rien (p. 157). In het derde bedrijf vinden we Henri Léautour, dr. Renier en Barran terug in een park in Basel, niet ver van de nieuwe woonplaats van Destin en Laurianne. Zonder medeweten van Lauriannes nieuwe echtgenoot heeft Léautour met zijn ex-vrouw een afspraak in het park. Terwijl Léautour bij Laurianne is, grijpt Barran de kans aan om Renier van zijn laatste intriges met Léautour op de hoogte te brengen: de koppeling van Rosine met Léautour schijnt het omgekeerde effect bij hem teweeggebracht te hebben, ze heeft hem doen denken aan Laurianne. Il a pleuré, il a hurlé comme un enfant, comme un fou. Il a voulu se jeter par la fenêtre et la pauvre petite s'est sauvée, à demi-morte d'effroi, en appelant au secours (p. 159). Door Lauriannes vertrek is Léautour helemaal het noorden kwijtgeraakt, zo blijkt uit het verslag van Barran aan Renier: Il vit sous l'obsession d'une idée-fixe, il n'écoute pas ce qu'on lui dit, il ne donne pas de réponse, il reste obstinément enfermé dans ses sombres pensées, et ses yeux fixes ont quelque chose d'halluciné qui me fait peur (p. 159). Verder schijnt Laurianne bijna helemaal van haar waanzin genezen en ze bekommert zich in het geheel niet meer om de on- | |
[pagina 117]
| |
fortuinlijke man met wie ze zes jaar gelukkig is geweest. De oplossing van dr. Renier is - war Laurianne betreft - perfect geslaagd. Het risico echter, dat Léautour deze opoffering niet zou kunnen torsen, was door de psychiater niet ingecalculeerd en eist nu zijn tol: Léautour is op zijn beurt bijna waanzinnig. Als Léautour terugkomt, beveelt hij Renier en Barran zich te verbergen achter de struiken in het park; Laurianne zal hem even de tijd gunnen om te zeggen wat hij op het hart heeft. Laurianne is erg gehaast, haar man weet niet dat ze het huis uit is en iedereen die in het park rondwandelt kent haar. Op haar vraag wat hij eigenlijk wil, antwoordt Léautour onomwonden: ‘Ce que je veux! Mais je té veux!’ (p. 162). Terwijl Laurianne hem angstig rondkijkend van de onmogelijkheid van deze wens wil overtuigen, blijft Léautour wanhopig en koppig smeken. Je veux te reprendre, de même que je t'ai donnée, parceque j'en deviens fou a mon tour, moi, pareeque je ne peux plus vivre sans toi (p. 162). Koel-verwijtend tracht Laurianne zich van haar aandringende man af te maken. Als hij argumenteert dat ze zijn vrouw is, haalt ze vernietigend naar haar man uit: ‘Non! Je suis la femme d'un autre!’ (p. 163). Hier eindigt dan het stuk voortijdigGa naar voetnoot(12), terwijl Léautour zich onbegrijpend afvraagt wat Laurianne zó heeft kunnen veranderen. | |
Henri Léautour, ‘een sentimenteel-naturalistisch werk’Ga naar voetnoot(13)Deze karakteristiek van A.M. Musschoot is een uitstekende typering van de sfeer van het eerste Franstalig toneelwerk van Buysse. Elementen van zowel sentimentele als van naturalistische aard zijn inderdaad in het stuk verwerkt, zij het op een stroeve | |
[pagina 118]
| |
en nogal onbeholpen wijze, die alles behalve van het vroegere raffinement getuigt (vgl. De biezenstekker). Het sentimenteelromantische lijkt o.i. zelfs de overhand te hebben in het stuk. Dat Buysse het werk heeft aangevat met de opvoering voor een Parijs boulevard-publiek in het achterhoofd lijkt ons een plausibele verklaring. Toch heeft Buysse zijn ware aard en vroeger naturalistisch werk niet ‘verloochend’ en heeft hij net als in zijn beste werk een naturalistisch motief als uitgangsgegeven genomen: de hereditaire waanzin. Precies een thema dat erg actueel is in het laatste decennium van de negentiende eeuw. Heel toepasselijk schreef de Leidse hoogleraar Jelgersma (ook in 1897!): ‘Onze moderne maatschappij kenmerkt zich door een verontrustende toename van zenuwlijders’, waarbij hij specificeerde dat het hier vooral ging om mensen uit ‘de ontwikkelde standen, zij die met hun hoofd werken en verder de zoogen. hogere standen’Ga naar voetnoot(14). In die sfeer kon - zoals Anbeek erop wijst - in Noord-Nederland een boek als OntaardingGa naar voetnoot(15) van M. Nordau verschijnen waarin de fin-de-siècle-mentaliteit nauwkeurig doorgelicht wordt. Zelfs wordt dieper ingegaan op de vermeende oorzaken van het moreel verval. Voorts noemt Anbeek nog het in 1908 gepubliceerde artikel van S. Freud, ‘Die “kulturelle” Sexualmoral und die moderne Nervosität’, waarin deze het heeft over de ‘sich rasch ausbreitende Nervosität’Ga naar voetnoot(16). Freud achtte de ‘Steigerung der sexuellen Einschränkung’ de belangrijkste oorzaak van de toenemende geestesziekte, terwijl andere auteurs het meer algemeen zochten in de hogere eisen die de steeds complexer wordende maatschappij aan het individu stelde. Of Freud dan wel de anderen het bij het rechte eind hebben, laten we hier in het midden. We stellen alleen vast dat zowel in Noord-Nederland als in Vlaanderen steeds meer literatoren een nerveuze of geesteszieke man of vrouw tot hoofd- | |
[pagina 119]
| |
personage kiezen. In het Noorden zijn er bijvoorbeeld Een huwelijk (19072) van J. de Meester, Een liefde (1887) van L. van Deyssel, en Van de koele meren des doods (1900) van F. van Eeden, terwijl in de Vlaamse letteren De last (1904) van G. Vermeersch (zelf een zenuwlijder) en Schoppenboer (1896) van Buysse als prototypes gelden. In dezelfde sfeer hield Aletrino - de ‘kampioen van de som-berheid’ - in 1899 een ophefmakende openbare les onder de titel Over ontoerekenbaarheidGa naar voetnoot(17) waarin hij de menselijke nervositeit en geestesziekten in heel nauw verband ziet met extra-literaire omstandighedenGa naar voetnoot(18). Aletrino ziet binnen de pas ontstane criminele antropologie twee belangrijke richtingen: de Italiaanse die de erfelijke factoren als primair aanziet, terwijl de Franse school het sociaal milieu verantwoordelijk acht voor de vorming en het handelen van het individu. Belangrijk is dat in geen van beide richtingen de mens zélf verantwoordelijk wordt gesteld voor zijn daden. ‘De moderne wereldbeschouwing’, zo stelt Aletrino, ‘moest dus tot de conclusie komen dat goede zowel als kwade daden beide, het onvermijdelijke, noodzakelijke resultaat zijn van aangeboren aanleg en omgeving’. Wat verder betoogt hij ‘dat de normale mensch evenmin een op en door zichzelf ontstaan individu is, maar een product van zijn ouders en voorouders, en van de omstandigheden, die op zijn worden en vorming hebben ingewerkt. Er mag dus niet langer sprake zijn van toerekenbaar of ontoerekenbaar. Ieder daad is een uitvloeisel. Evenmin als de zieke toerekenbaar is voor zijn ziekelijke uitingen, is de goede toerekenbaar voor zijne goede, de siechte voor zijne siechte uitingen’Ga naar voetnoot(19). Met name dit laatste lijkt voor Laurianne van toepassing: haar ziekte is - zoals Buysse trouwens heel uitdrukkelijk zegt - van hereditaire aard. Belangrijk is de implicatie van dit gegeven: het begrip ‘vrije wil’ wordt er namelijk volledig door ondergra- | |
[pagina 120]
| |
ven. Nergens handelt zij naar eigen inzichten, haar levenswandel wordt volledig door de ziekte gedetermineerd. De door psychiater Renier ten behoeve van Léautour geschetste alternatieven zijn o.i. dan ook op z'n minst wat voorbarig, om niet te zeggen inefficiënt en voor Henri zelfs wat misleidend. Met de beste wil van de wereld kan hij niets doen om Lauriannes lot te veranderen en Laurianne, die de situatie op haar juiste waarde schat, constateert machteloos: ‘Je vais où la fatalité me pousse, où je dois aller’ (p. 139). Buysse heeft zich hier - en dit is geen alleenstaand geval - aan overdrijving schuldig gemaakt. Precies het gegeven dat ook de (ex-)vrouw van Barran aan waanzin leed, is, hoewel het mogelijk kan zijn, wat van het goede teveel, en doet o.i. schade aan het wetenschappelijk karakter van het toneelstuk. De ziekte van mevrouw Barran lijkt ons zelfs integraal gecreëerd in functie van het personage Barran. Gezien de ‘ervaring’ van Barran, vormt hij het ideale tegengewicht voor de dolende Léautour, die met zijn emoties geen weg weet. Tegenover de romantische, wanhopige Léautour staat de nüchtere, logisch redenerende, zelfs iet-wat frivole Barran. Het wetenschappelijk karakter van het werk komt ook op andere manieren in het gedrang. Ten eerste wordt de geestelijke afwijking van Laurianne heel vaag omschreven als ‘un mal’ (p.128), ‘son détraquement’ (p. 129) en ‘la folie’ (p. 130), waarvan de lezer alleen verneemt dat de ziekte erfelijk is. Ware deze laatste omschrijving niet toegevoegd, dan kon de lezer de afwijking ook interpreteren als een ziekte die in de medische wereld als ‘hysterieform’ wordt gekarakteriseerd, en veel bij vrouwen voorkomt: een voorgewende hysterie, met precies dezelfde symptomen, die erop gericht is van de omgeving (de echtgenoot, de kinderen) enige aandacht en belangstelling te verkrijgen. Ten tweede worden ook de symptomen van de ziekte erg rudimenmentair getekend: plotselinge uitbarstingen van verdriet en ondraaglijke hoofdpijn. Een erg spijtige omstandigheid als men er rekening mee houdt dat tot de personages een beroemde psychiater behoort, die Buysse echt functioneel had kunnen integreren door hem een nauwkeurige beschrijving van het ziektebeeld te laten | |
[pagina 121]
| |
geven, hem a.h.w. een diagnose te laten stellen. Buysse heeft zich dus blijkbaar niet de moeite getroost om zich (naar het voorbeeld van Zola) ernstig te documenteren. De psychiater maakt daarentegen een nogal dilettantische indruk en hij doet nergens de kwalificatie ‘célèbre’ (p. 129) eer aan. We kunnen hier ook nog refereren aan het laatste deel van de Rougon-Macquart-cyclus, waarin Zola dr. Pascal uitgebreid aan het woord laat om ten behoeve van de niet-deskundige lezer het medische nog eens te verduidelijken. In Henri Léautour ontbreekt een dergelijke ‘verklaring’. Naast het onmiskenbaar naturalistisch gegeven van de waanzin en de nervositeit, komen in Henri Léautour nog andere typisch naturalistische gegevens aan bod. Heel duidelijk is in die kontekst bijvoorbeeld het ontnuchteringsproces dat Léautour doormaakt. Bij het begin van het stuk heeft hij er alles voor over om zijn geliefde Laurianne te laten genezen. Romantisch, naïef gaat hij in op het voorstel van dr. Renier om zich op te offeren om Lauriannes gezondheidstoestand niet nóg te verergeren, hoezeer Barran ook tracht Léautour van het fatale van zijn beslissing te overtuigen. Pour l'amour de Dieu, Henri, sois le plus fort et sauve cette malheureuse d'elle-même! (p. 143). Barrans uitlatingen veranderen echter weinig aan de zaak: Léautour is vastbesloten haar, terwille van haar mentale genezing, te laten gaan want: ‘C'est elle qui souffre le plus ici!’ (p. 143). Geleidelijk wordt Léautour zich bewust van zijn kapitale vergissing. Heel even nog tracht hij zichzelf te sussen als hij Barran antwoordt: ‘Tu avais en toi la force de réagir; moi, je ne l'ai pas’ (p. 147). Léautour, die nu doorziet dat zijn liefde voor Laurianne, zijn hoop op genezing hem op het verkeerde spoor hebben gebracht, begint te drinken. De liefde voor zijn vrouw die hem tot hiertoe had rechtgehouden, komt op het achterplan en wordt vervangen door de drank: ‘On peut aussi se consoler à boire. | |
[pagina 122]
| |
Donne-moi encore un verre’ (p. 155) stelt Léautour cynisch. Wat later wordt de drank als middel om zijn zorgen te vergeten gecomplementeerd door een vrouw, met name Rosine, die op 'verzoek van Barran Léautour wat afleiding brengt. Zonder resultaat overigens (p. 159), want in plaats van hem Laurianne te doen vergeten, flakkert zijn liefde voor zijn ex-vrouw weer heel hoog op. Juist deze omstandigheid, de opgelaaide, weliswaar naïefsentimentele, maar toch oprechte liefde voor Laurianne, verleent aan de ontnuchtering een extra dramatische dimensie: ‘Non! Je suis la femme d'un autre!’ (p. 163). Op dit ogenblik gaan Léautours ogen open en beseft hij ten volle dat hij zijn Laurianne voorgoed kwijt is, en dat de nuchtere Barran het steeds bij het rechte eind heeft gehad. Belangrijk in dit ogenblik is dat Léautour het slachtoffer is geworden van zijn naïviteit, van zijn goedheid en medelijden. Terecht zegt Renier dan ook: Eh bien, ce n'est pas juste. Je conçois qu'elle renonce à reprendre la vie avec lui; on sent que ça n'est plus possible; mais, après l'immense sacrifice qu'il a fait pour elle, elle aurait au moins du le recevoir, et, à son tour, faire tout ce qu'elle pouvait pour le consoler et le réconforter (p. 160). Waarop Barran voortgaat: Mais, voyez-vous, notre pauvre ami s'est lui-même puni d'avance. Il a naïvement donné son trésor à un autre, puis, quand il s'est trouvé dans la misère, il a non moins naïvement pensé qu'il lui suffirait d'aller le réclamer pour le ravoir. (...) Quand on se laisse si outrageusement duper il faut pourtant se dire qu'on n'est pas armé pour le rude combat de la vie (p. 160). Léautour is, mede door zijn naïviteit, de verliezer in het gevecht met het fatum, waarvan de rol in heel het stuk wordt beklemtoond door Buysse. Enkele voorbeelden: - moi je sentais notre bonheur se perdre, notre vie se briser, et j'étais impuissant devant le désastre, inerte comme sous l'accablement d'une force malfaisante et fatale (p. 128). | |
[pagina 123]
| |
- j'ai eu comme un pressentiment d'immense malheur, auquel nulle force, nulle volonté ne pourrait me soustraire. J'eus peur, je tremblai, sans aucune raison que ce fatal pressentiment (p. 129). Het aandeel van het noodlot wordt overigens nog eens extra beklemtoond door de opzichtig-symbolische naam ‘Alfred Destin’. Hij is inderdaad de man door wie het noodlot zich in concrete handelingen voltrekt. Het doen en denken van Léautour worden dus in hoge mate gedetermineerd door de ziekte en het vertrek van zijn vrouw (met Destin) maar in een niet onbelangrijke mate ook door zijn eigen naïef, romantisch-sentimenteel temperament. Resumerend kan dus worden gesteld dat Buysse met Henri Léautour. Drame en trois actes een toneelstuk heeft gecreëerd dat zeker niet tot zijn betere werken kan worden gerekend. De hoogdravende retoriek en de opgeschroefde pathetiek maken het stuk onopvoerbaar voor een modern publiek (ook al zou het voltooid zijn geweest), mede door de onnoemelijk vele (storende) herhalingen in de dialogen, waaruit nog maar eens blijkt hoe moeilijk en ongeïnspireerd Buysse het stuk heeft geredigeerd. Hoewel Buysse hier een typisch naturalistisch thema als uitgangspunt heeft gekozen, gekoppeld aan de al even naturalistische ingrediënten als fatalisme en determinisme, is hij er (nog) niet in geslaagd het peil van Driekoningenavond of Het gezin Van Paemel te bereiken. Met name het psychologisch onderzoek van Buysse naar de ware toedracht en gevolgen van de geestelijke ziekte zijn volledig in een mist van melodramatiek opgegaan, | |
[pagina 124]
| |
waardoor het stuk in de sfeer kan worden gesitueerd van wat Van Vreckem ‘de hyperromantische tetralogie’ van Buysse heeft genoemd. Met dit alles strekt het Buysse dan ook tot eer dat hij zélf heeft ingezien hoe weinig opportuun het zou geweest zijn om met een dergelijke stuk (in bedenkelijk Frans) een doorbraak op de Frans-Belgische Scène te willen forceren. |
|