| |
| |
| |
Cyriel Buysse te Gent gevierd
door A. van Elslander
I
Cyriel Buysse is tweemaal te Gent gevierd geworden: in 1911 en in 1929. De belangrijkste viering was ongetwijfeld die van 1929, toen hij zeventig werd. Die van 1911 moet gezien worden in het verlengde van de manifestatie te Antwerpen, op zondag 9 april, en had trouwens een week later plaats: op eerste Paasdag 1911.
Over de Antwerpse viering zijn we uitvoerig ingelicht door een ‘feestschrift’ van 62 pagina's waarin allerlei teksten zijn afgedruktGa naar voetnoot(1): circulaires die laten zien hoe de hulde tot stand kwam en de redevoeringen die er werden uitgesproken, met uitzondering evenwel van het dankwoord van Buysse op het banket dat pas vijftig jaar later zou worden gepubliceerdGa naar voetnoot(2).
Het programma van de Gentse viering is kennelijk door dat van Antwerpen geïnspireerd. Zowel te Antwerpen als te Gent krijgen we een opvoering van Het gezin Van Paemel door de Multatulikring en een ontvangst door het stadsbestuur. De hulde te Antwerpen nam een hele dag in beslag: in de voormiddag een ‘ontvangst ten Stadhuize van Antwerpen door het College van Burgemeester en Schepenen’ met ‘Aanbieding van eene officieele oorkonde van wege het magistraat’ en toespraken van volksvertegenwoordiger Louis Franck en burgemeester Jan de Vos; in de namiddag de opvoering van Het gezin Van Paemel met tussen het
| |
| |
tweede en derde bedrijf nieuwe redevoeringen van Louis Franck als voorzitter van het Inrichtend Comité, van Edward Anseele als schepen van de stad Gent en van de heer Meyer, secretaris van de Multatulikring. Volgen in het ‘feestschrift’ nog de toespraken op het feestmaal 's avonds: van voorzitter Louis Franck, die ook een tekst van Maurice Maeterlinck voorlas, van de heer W. Rooseboom, oud gouverneur-generaal van Nederlandsch-Indië, van Camille Lemonnier en van Maurits Sabbe.
Te Gent begon de viering pas 's avonds, met de opvoering van Het gezin Van Paemel in de Koninklijke Vlaamse Schouwburg, met tijdens de pauze een feestrede door René de Clercq, gevolgd door een ontvangst van de gevierde in de foyer van de schouwburg door het gemeentebestuur, vertegenwoordigd door de (socialistische) schepenen Anseele en Lampens en het (liberaal) gemeenteraadslid De Weert. Burgemeester Braun was daar niet aanwezig, maar was wel Cyriel Buysse komen begroeten in de loge waar hij samen met zijn tante Virginie Loveling en zijn familie tijdens de vertoning had plaatsgenomen. In de foyer dan sprak Gustaaf D'Hondt, die ook bij de viering te Antwerpen was betrokken geweestGa naar voetnoot(3), namens het Inrichtend Comité en ‘De Kunstvrienden van het Nederlandsch Tooneel’. Hij herinnerde aan zijn twintigjarige vriendschap met Buysse en stelde de schrijver voor aan het College, dat hij dankte voor zijn bereidwilligheid deze hulde te hebben georganiseerd. Daarop hield schepen Anseele namens de Stad een toespraak die we hier laten
volgen naar de tekst zoals hij in het dagblad Vooruit van dinsdag 18 april 1911 werd afgedrukt.
Mijnheer Buysse,
In naam van het Gemeentebestuur der stad Gent, breng ik hier eene welgemeende en oververdiende hulde aan onzen meesterlijken Vlaamschen schrijver, Cyriel Buysse.
| |
| |
Gent, de stad der noeste vlijt en machtige arbeidskracht; Vlaanderens hoofdstad, waaruit zoo menige beweging is opgegaan tot de verstandige en stoffelijke ontslaving van het Vlaamsche volk. Gent was de hulde verschuldigd aan haren grootsten schrijver en 't is mij een onzeggelijk genoegen dat ik die hulde brengen mag.
Kunstenaars worden graag gevierd, maar geen werd het rechtzinniger en vuriger dan Buysse, die met zijn kunst bij ons staat.
Sommigen zeggen; ‘Zijn typen zijn ruw en zijn taal is grof’; maar heeft hij ze aldus gemaakt? Neen, hij heeft ze aldus gevonden en zijn studie van dat volk bewijst zijn eerbied en zijn liefde voor dit volk en daarom is hij ons zoo duurbaar.
Ga voort, Buysse, voort op den weg die gij u zelf hebt gekozen en weldra zult gij u eene eereplaats veroveren in het hart van den laatsten van hen die onrechtvaardig lijden in den lande en van allen die strijden voor de verheffing van den te lang miskenden arbeid.
Ga voort, toon hoe het Vlaamsche volk is en wij zullen u helpen dat het eens worde waarop het recht heeft door zijn werken, zijn vernuft en zijn taaien wil.
Ga voort, vereenvoudig nog uwe taal, maak ze helder als de bron, eenvoudig als het sprookje, aandoenlijk diep als de parabel en in korten tijd is geen werkmanshuis en geen boerenhof waar uwe werken niet gelezen worden.
Ga voort, rijst door uw werk hoog, tot boven onze torens en belforten, dat de kleinsten, dat de kinderen u zien en kennen; dat uw werk één wordt met het bloed en het vleesch van Vlaanderens Volk, en gij met dit volk voortleeft en overwint.
Voort Buysse, voort!
Gij gevoelt het als wij, er loopt een siddering door Vlaanderen, hier trilt den grond, daar komt eene kloof er in, ginder worden donkere floersen weggerukt; nog verder breekt de zon door de duisternis; een gansch volk komt in beweging, de schoot der levende, kampende menschheid gaat zich weldra met nieuw volk aanvullen.
Hoezee! Zij die heden avond uw stuk zoo meesterlijk spelen zijn gewone werkmenschen; de honderden en honderden die bij uw werk en hun spel hebben geweend, gesidderd en in toejuichingen zijn losgebarsten, zijn gewone werklieden. De Arbeid heeft de Kunstenaars begrepen en zich met de Kunst verzoend; de Arbeid is er door verheft en de Kunst heeft er door het element de onsterfelijkheid gevonden.
Heugelijke dag, die in het leven van het Volk met gulden letteren blijft geboekt!
| |
| |
Buysse en alle kunstenaars, rekent op de Stad Gent.
In de mate harer zwakke middelen zal zij haren plicht doen voor u en voor de Kunst; doet gij, Kunstenaars, uw plicht voor ons Volk en Onze Stad en door dit broederlijk samenwerken zullen wij er allen bij klimmen.
In naam van Gent hulde, hulde, dus dubbele hulde en hoezee, hoezee voor Buysse!
We meenden dit staaltje van direkte en bezwerende welsprekendheid van de Gentse volkstribuun, wiens ‘onvergelijkelijk Gents’Ga naar voetnoot(4) een week te voren te Antwerpen op Emmanuel de Bom zo'n overweldigende indruk had gemaakt, onze lezers niet te mogen onthouden, maar ook de hooggestemde, meer gepolijste en naar de vorm meer traditionele feestrede van René de Clercq, waarvan de volledige tekst in het Letterkundig Bijblad van de aprilaflevering 1911 van De Witte Kaproen van Alfons Sevens verscheen, mocht hier niet ontbreken. Het stuk zou daarna worden overgenomen in het dagblad Vooruit, dat uitvoerig ingaat op de hulde aan Buysse zowel te Antwerpen als te Gent. Omtrent dezelfde tijd - tussen 11 april en 14 juli 1911 - verschijnt als feuilleton de ‘sociale’ roman van Buysse, 'n Leeuw van Vlaanderen (1900) in het socialistisch dagblad, dat met de publikatie van dit ‘prachtig werk’ nieuwe lezers hoopt te winnen.
Redevoering gelezen door dichter René De Clercq bij de huldebetooging Cyriel Buysse in den grooten Schouwburg te Gent, op Paaschdag 1911.
Damen en Heeren,
Gansch nog onder den indruk der heuglijke viering te Antwerpen, waar de magistraat der stede en het puik der ontwikkelde Vlamingen, eerbiedig en genegen, den machtig-prachtigen kunstenaar, Cyriel Buysse, de hulde brachten van hun blijde bewondering, acht ik het mij eer en
| |
| |
geluk, tegenover den grooten Oostvlaming, in de hoofdstad zijner provincie, de tolk te mogen zijn van de geestdriftig feestende menigte.
Daar is vreugd in mijn hart en hoop voor de toekomst, want hetzelfde Vlaanderen, dat zoo kranig en fier vooruit kan treden voor zijn recht, weet ook zijn meesters, die de klaarste glans zijn van zijn eigen schoonheid, in hun hoogte te herkennen, en warm en innig dankbaar te zijn.
Van beide steden uit zal nu de naam van Buysse, moet nu het werk van Buysse, dringen en dragen tot in de nederigste dorpen van het land!
Niet langer zegge men dat men de dooden des te luider prijst om de levenden niet te hooren, niet langer vermoede men dat vrees voor waarheid en afgunst van het groote leiden tot politiek fluisteren en politieker zwijgen; en heeft het jaren geduurd eer de schoonste verteller na Conscience, sterker en steviger in zijn mannelijken aard, door zijn eigen geliefde volk naar waarde werd geschat - thans wordt de blinddoek van veler oogen weggerukt, en als om strijd looft men den schrijver om zijn stoute scheppingskracht en verbazende vruchtbaarheid.
Zijn vruchtbaarheid: In de vijf en twintig jaren zijner letterkundige loopbaan, heeft Cyriel Buysse ons geleverd een zestigtal werken, waaronder vijf en twintig groote boekdeelen: romans, novellen, drama's.
Zijn scheppingskracht: Geen ander kunstenaar hier te lande, verstond het menschen en toestanden zoo te doen worden en spreken dat ze, onuitwischbaar meêvergroeiden en éen werden met het onvergeetbaarst bijgeblevene van ons persoonlijke levensondervinding.
Ik vraag het U, Dames en Heeren, zult gij van Paemel, den slaafschen, stijfkoppigen ouderwetschen buitenman, die nauwelijks mort tegen zijn lot, die buigt voor zijn beulen, scheldt op zijn thuis en raast in zijn binnenst omdat het niet gaat met werken totdat men er dood bij valt, zult gij dien arme en zijn miserie niet eeuwig voor de oogen dragen? En bazin van Paemel, dat ingoed mensch, vol liefde voor haar kinderen, vol zachte toewijding jegens den grimmiger zwoeger die ook haar 't leven lastig maakt, die kranke sloor, voor zichzelf tevreden met alles, maar angstig in de ziel voor allen wie haar aan het harte liggen, zult gij dit Vlaamsche moederkeu ooit nog vergeten? En hun zonen en dochters, die Masco, de paster, de bode, de veldwachter, dat adellijk gemeene en trotsche geboefte, al dat eigenaardig landelijke volk door een eenvoudigen kring van stadsarbeiders hier zoo heerlijk
| |
| |
uitgebeeld, staan zij niet voor u zoo werkelijk als de werkelijkheid zelve?
Gewis, hier en elders moet gij 't getuigen: deze opvoering is een echt wonder, eervol tegelijk voor de inrichters van het feest, voor de spelers, liefhebbers, ja, maar flink als artisten, eervol vooral voor den schrijver, en beschamend tevens voor de officieels wereld waaruit zijn edel en eerlijk gewrocht zoolang als verderflijk werd geweerd.
O de kortzichtigen die hem niet begrepen, of niet wilden begrijpen! Dat hij schilderde, ruwweg, de ellende, de stoffelijke en zedelijke, van zijn ras, dat was zijn moed; dat hij smaalde op de durflooze vadsigheid van zijn anders zoo duurbare landgenoten, dat was zijn liefde; dat hij de armoe der hutten in rijkdom van schoonheid wist om te keeren, dat was zijn kunst!
Een vriend schreef me: Buysse die prachtkerel wordt aangegrauwd. Doch hij hoefde 't mij niet te schrijven. Ik geloofde 't, ja, ik wist vooraf dat het gebeuren moest!
De menschjes die lispelen van kunst om de kunst en eigenlijk meenen kunst om niets, waren al te blij dat de letterkunde bleek niets anders meer te leveren dan een fraaibevijlde novellistiek waarin de beschrijving het verhaal verdringt, het decor de handeling, de klank de gedachte - o nieuwe gedachten! roepen ze wel eens, maar met nieuwe vormen zijn ze al overvoldaan - die menschjes dus, die enkele schrijvers overschatten om hun schilderwerk en taalmuziek, en andere waarschuwen als zij meer willen zijn dan toegejuichte zwijgers in woorden, zullen natuurlijk een man kleineeren die vertelt zòo dat men luistert, die toestanden laat spreken zòo dat men iets leert, die in 't verkwezeld Vlaanderen durft jollig te zijn als Jordaens en geweldig als een boschgeus.
Daar hebben we 't: Buysse is uit den booze.
Wie felle pogen heeft en de letterkundige strooming tot op den grond doorziet, beklaagt het op den duur dat onze beste dichter een priester was, die niets liefhad dan zijn Leye, zijn land en zijn God! Zeer veel voor hem, maar te weinig voor ons, die 't meest voor menschen staan. Haar uitwaterend tot stilstaande oppervlakkigheid hebben onoorspronkelijken Gezelle's oorspronkelijke kunst als de eenig goede beschouwd, en zonder het te weten of te willen is de brave natuurdichter tot een Voorlooper vernederd van de fijne, brooze, nietszeggende doch alleenzaligmakende reactie. Nergens is die zoo eigenwijs aanmatigend als in hare kritiek.
| |
| |
Voor Buysse met zijn krachtig voorkomen, al vuur en drift, zijn open blik en luide woord; voor Buysse die den buiten kent en echt te zien geeft, niet alleen om lucht, veld, beek en boom, maar om zijn venten en deernen, snaaksche kapoens en eigenzinnige oudjes, om fierheid in kortwoonsten en gemeenheid op kasteelen, om armoede hier en geilheid daar, om schijnheiligheid bij velen, verdrukking en verdrukten overal, voor Buysse die alles laat opgaan in ware daâs en doening, en het gansche omvat in den goudgloei van zijn eigen overmoedig luidruchtig lachend leven - voor dien, waarachtig, was in ons genieperige parochielitteratuur geen plaats, tenzij in den donkeren schandhoek.
Daaruit thans voeren wij hem triomfantelijk, hem huldigend, dankbaar, in het volste licht.
Dat de sterke er soms onbarmhartig en onbesuisd op lossloeg, en het aleens Vlaanderen in 't algemeen liet ontgelden waar slechts enkelen een kastijding verdienden kunnen wij hem zoo kwalijk niet nemen: hij was immers een langmiskende, een eerstverongelijkte, en bovendien, wie niet straft, bemint niet.
Wij hebben het ook gedaan.
Ging Buysse te ver, hij heeft het ridderlijk erkend, en niemand heeft het recht hem den eersten steen te werpen, vooral niet in een wereld, sterk voorzeker door de taaiheid der oudere strijders, maar sterker nog door den terugkeer van velen waarvan de laatste wellicht de eerste worden.
Dit is mijn overtuiging: Buysse's temperament is door en door Vlaamsch. Geen schrijver hier is zoo episch-breed aangelegd als hij. Geen is zoo stout, zoo vrij, zoo lees- en genietbaar, zoo levend belevend. Ons Vlamingen zij dit overschot van reden om hem hoog en lief te houden, en te verdedigen tegen wie ook.
Dames en Heeren,
Ik meen ook uw hulde aan Vlaanderens gevierden kunstenaar te mogen samenvatten in dezen mijn hartewensch: Leve Cyriel Buysse en bloeie voort zijn werk tot heil van het Vlaamsche Volk!
| |
| |
| |
II
De zeventigste verjaardag van Cyriel Buysse in 1929 werd aanleiding tot tal van gelegenheidsbijdragen en interviews in bladen en tijdschriften en van huldebetogingen te Brussel, Den Haag en Gent.
Johan de Maeght, Fritz Francken, Herman van Puymbroeck en Maurice Roelants gaan Buysse opzoeken en brengen daarover verslag uit voor de lezers van Het Laatste Nieuws, De Volksgazet, De Schelde en De Telegraaf. De ‘Vlaamsche Halfmaandelijksche Kroniek’ Vandaag wijdt aan Buysse bijna een heel nummer, met veel foto's geïllustreerd. De bijdragen zijn van Toussaint van Boelaere, Lode Baekelmans, Richard Minne, Frans Coenen en J. Bloem.
Herman van Puymbroeck bezorgt in dat jaar ook een aangevulde versie van zijn boekje uit 1911, Cyriel Buysse en zijn Land. Een grondige vertrouwdheid met het oeuvre, verdiept door persoonlijke contacten met de schrijver zelf, groeide bij Achilles Mussche uit tot het bekende stijlvolle essay, fraai uitgegeven met een houtsnede van Frans Masereel.
De hulde te Brussel, op touw gezet door de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen en voorzien voor 22 september, wordt wegens het afsterven van Karel van de Woestijne uitgesteld tot einde oktober, maar op 20 september wordt te Antwerpen in de Stedelijke Hoofdbibliotheek een tentoonstelling van zijn werk ingericht. Buysse bezoekt ze op 26 september - hij is de twintigste zojuist zeventig geworden - en wordt bij die gelegenheid door zijn oude vriend Emmanuel de Bom en door schepen Eekelers toegesproken. Voor de academische zitting in de gotische zaal van het Brusselse stadhuis op 27 oktober was voorzitter Vermeylen erin geslaagd een katholiek spreker te vinden, bereid op een openbare hulde woorden van waardering voor Buysse uit te spreken, namelijk Dr. Jan Grauls, en dat twee jaar nadat in het tijdschrift Boekengids een artikel was verschenen waarin Buysse aan de kaak was gesteld als ‘de type van den perversen dekadept, den cynieken antiklerikalist, den vuilschrijver die aast op passies’ en de ka- | |
| |
tholieke lezer de raad was meegegeven: ‘Wie respekt heeft voor zich zelf en rein wil blijven, rake nooit een boek aan van deze auteur, ook liefst niet deze die op zichzelf onschuldig zijn’. Op de huldezitting te Brussel voerden verder nog, naast Vermeylen, Herman van Puymbroeck, Gustaaf D'Hondt, Lode Baekelmans en Herman Teirlinck het woord en tijdens het feestmaal dat volgde nog vele anderenGa naar voetnoot(5). Op 30 november werd Buysse in de Haagse Kunstkring ontvangen, samen met Willem Kloos en Hélène Swarth, en twee weken later was het de beurt aan Gent met op 14 december een feestavond in de Koninklijke Nederlandse Schouwburg en op zondag 15 december een plechtige ontvangst op het stadhuis en een feestmaal in het Post-Hotel.
De viering te Gent, die tevens als sluitstuk van het Buysse-jaar 1929 kan worden beschouwd, werd ingezet met een toneelavond in de K.N.S. Na de creatie van de korte eenakter Sususususut!, gevolgd door de voordracht van enkele prozabladzijden, had de eigenlijke hulde plaats.
‘Na de uitvoering van een stemmig orchestnummer - aldus De Gazette van Gent van 18 december 1929 - ging het doek op: een sober, streng, smaakvol en helder belicht decor, gesmukt met sierlijke planten. De sympathieke jubilaris zat in een fauteuil, omringd door de leden van het Feestcomiteit.
De heer Gustaaf D'Hondt, voorzitter van voornoemd comiteit, hield een prachtige, kernachtige en innig-gevoelde feestrede, waarin hij het werk en de grote litteraire verdiensten van den gevierden meester-verteller op zeer rake, schilderachtige en psychologischjuiste wijze karakteriseerde. Spreker zegde onder meer:
Indien Buysse steeds is geweest de man van te lande, de man van ‘de kleinen’, de man vooral van Vlaanderen's landouwen, is hij zeker steeds gebleven en geweest, de mensch, die voelde en deelde wat anderen leden, die zich gaf, geheel en al, met hart en lijf aan hen, die het miezerige, platte doen in dagelijkschen terugkeer hadden door te maken.
| |
| |
Buysse, de miskende van jaren, kwam eindelijk tot zijn recht. Het nederige, kleine volk vereerde hem steeds en zijn werk wordt door hetzelfde hooggeschat.
Hopen we, met de duizenden van den feestavond mee, dat hij ons nog lange jaren worde bewaard en zijn werk nog nieuwe successtappen mag kennen’.
Aldus de verslaggever van De Gazette van Gent, die nog korte tussenkomsten vermeldt namens de Gentse afdeling van de socialistische partij en de maatschappij van Dierenbescherming en de geschenken opnoemt die Buysse daarbij in ontvangst mocht nemen, o.m. een zilveren exemplaar van de plakette met de beeltenis van de auteur door Geo Verbanck, die hem door de voorzitter van het comité werd overhandigd.
De avond werd besloten met een geslaagde opvoering, eveneens door het K.N.S.-gezelschap, van Buysses meesterwerk in het satirische en persiflerende genre, De plaatsvervangende vrederechter, dat meer dan dertig jaar vroeger - in januari 1896 - door het ‘Nederlandsch Tooneel Gent’ was gecreëerd.
De dag daarop - een zondag - werd Buysse te 11 uur in de Pacificatiezaal van het Gentse stadhuis plechtig ontvangen. Burgemeester Vander Stegen herinnerde in zijn warme welkomstrede aan de hulde die destijds aan 's schrijvers tante, Virginie Loveling, in datzelfde stadhuis werd gebracht en riep ook de herinnering op aan volksvertegenwoordiger Arthur Buysse, de broer van de schrijver, drie jaar tevoren overleden. De jubilaris, die ook de ‘gedenkpenning’ van de stad Gent in ontvangst mocht nemen, dankte in de volgende bewoordingen:
Mijnheer de Burgemeester,
Uwe gevoelens en waardeerende woorden ook in name van het Magistraat en de Gentsche bevolking hebben van mij een innige ontroering doen ontstaan. Niet alleen om de hulde die zij, vergezeld van den prachtigen gedenkpenning, aan mijnen litterairen arbeid brengen; maar ook om de vele dierbare herinneringen uit 't verleden die gij daarmede in mij hebt opgeroepen. Ja mijne lieve tante Loveling en mijn beminden broeder Arthur hadden hier op dezen dag, naast mijne geliefde zuster
| |
| |
en naast mij moeten aanwezig zijn. Zij hielden zooveel van de mooie stad Gent en zij zouden, evenveel als ikzelf, van deze plechtigheid genoten hebben.
Ik begrijp niet hoe en waarom zich in sommige kringen eene meening heeft verspreid, alsof ik zelf niet veel van Gent zou houden. Niets is minder waar. Zeer zeker ben ik bij voorkeur een minnaar van het landelijke leven, dat blijkt uit de meeste mijner werken, maar als er één stad in de wereld is die ik uit ganscher hart bewonder, dan is het wel de stad Gent. Haar uiterlijk aspect en karakter komen heelemaal overeen met den aard van mijn eigen gemoed.
Wanneer ik b.v. onder de bekoring kom van Brugge als van een edele jonkvrouw uit de middeleeuwen, dan voel ik daarentegen Gent aan als een viriele, stoere ridder, vol mannelijken moed en kracht. Uwe ontvangst in deze historische zaal zoo vol herinneringen is voor mij iets onvergetelijks. Ik beschouw het als de glansrijkste bekroning van mijn gansche litteraire loopbaan en ik kan geen warme woorden genoeg vinden, om u en allen die aan dit feest hebben meegeholpen, uit ganscher hart daarvoor te danken.
Leve Gent, de schoone, fiere stad van 't heden en 't verleden.
Aldus de tekst, naar het handschrift van Buysse zelf, zoals hij, enkele jaren geleden, door de kleinzoon van de schrijver, baron Guy Buysse, werd teruggevonden.
Tijdens het feestmaal in het Post-Hotel, waar een 150 tal prominenten aanwezig waren, werd o.m. nog het woord gevoerd door gouverneur Weyler, Edward AnseeleGa naar voetnoot(6), professor Pirenne, Camille Huysmans, Louis Franck en Gustaaf D'Hondt, waarna Buysse, ‘d'une voix sympathique et chaude’, aldus La Flandre Libérale, die van de hulde van 1929 het meest accurate en gedetailleerde verslag gaf, het volgend dankwoord aflas:
Meer dan ooit spijt het mij dat ik geen bekwaam redenaar ben om u in gloedvolle woorden te kunnen bedanken voor de schitterende hulde waarmede gij mij heden vereerd hebt. Die dank is echter welgemeend en komt bij mij recht uit het hart. En waar ik zooveel tegemoetkoming
| |
| |
en genegenheid mag ondervinden vraag ik mij soms schroomvallig af, of ik die wel verdiend heb. Want, afgezien van de belooning in uwe hulde besloten, krijg ik toch in de eerste plaats mijn belooning in mijzelf omdat het voor mij een voortdurend genot is, dàt te scheppen wat gij wel zoo goed wilt zijn in mij te waardeeren. Een van mijn vrienden heeft eens van mij gezegd, dat het schrijven voor mij een soort physiek genot moet zijn. Dat is het! Ik geniet in mijzelf van mijn arbeid. Ik zie mijn werk voor mij ontbloeien en leven en ik leef er intens in mee. Dat is mijn geluk, mijn belooning. Maar wanneer ik mag ervaren dat dit werk niet alleen mijzelf, maar ook u, mijn trouwe lezers, kan boeien, dan blijft er voor mij niets meer te wenschen over, en kan ik u alleen in diep-gevoelde woorden zeggen hoe innig dankbaar ik u allen ben.
Pour ceux d'entre vous qui ne sont pas familiarisés avec la langue flamande, pour ceux en premier lieu, qui, porte-paroles d'expression française, ont bien voulu joindre leur voix élogieuse à celle de mes amis flamands, je tiens à témoigner ici de ma reconnaissance et de la joie que ce jour m'a apportée. Comme je viens de le dire, j'ai toujours trouvé ma récompense dans mon travail même. Mais lorsque vos félicitations m'apportent en plus la certitude que ce travail a éveillé en vous un écho sympathique, je n'ai vraiment plus rien à souhaiter et je ne puis que remercier très chaleureusement et de tout coeur.
Stippen we ten slotte aan dat tijdens die dagen in de Lakenhalle een Buysse-tentoonstelling was ingericht.
|
-
voetnoot(1)
-
Stad Antwerpen. Huldebetoon Cyriel Buysse op Zondag 9 April 1911. Feestschrift. De brochure bevat ook de namen van de zowat 350 deelnemers aan de hulde, waaronder een zeventigtal uit het Gentse.
-
voetnoot(2)
- In onze studie Cyriel Buysse. Uit zijn Leven en zijn Werk, II, Antwerpen, 1961, pp. 64-65.
-
voetnoot(3)
- Zijn naam komt voor, naast die van Lode Baekelmans, Richard Baseleer, Ary Delen en Victor de Meyere, onderaan de tekst van de circulaire die op 30 november 1910 werd rondgestuurd ten einde een comité samen te stellen om ‘den Vlaamschen schrijver CYRIEL BUYSSE, ter gelegenheid van de verschijning van zijn roman “Het Ezelken”, een blijk van bewondering en sympathie te geven’.
-
voetnoot(4)
- Em. de Bom, Nieuw Vlaanderen. Kunst en Leven, Brussel/Amsterdam, 1925, p. 257: ‘De Multatuli-kring en Cyriel Buysse’. De Bom noemt er Anseele ‘een der geweldigste en origineelste redenaars, die ik ooit heb gehoord’.
-
voetnoot(5)
- Onder meer Raymond Herreman,
wiens tafelrede werd gepubliceerd in Ontwikkeling. Maandschrift uitgegeven onder de bescherming van de BWP, 1929, pp. 587-591.
-
voetnoot(6)
- De tekst van de indrukwekkende rede van Anseele in Ontwikkeling, 1929, pp. 579-586.
|