Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 1
(1985)– [tijdschrift] Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 67]
| |
3 UGB hs. 3426 H (38)Nevele den 21sten December 1889.
Lieve Tante,
Toen ik voor het eerst uw boekGa naar voetnoot(1) opende had ik een potlood en een stuk papier naast mij gelegd om de schoonste passages van uw werk aan te teekenen; toen ik een honderdtal bladzijden gelezen had schoof ik potlood en papier van kant: dit laatste was reeds volgeschreven en hadde ik op dien voet moeten voortgaan, het zou weldra overeen gekomen hebben met de helft van 't boek te copieeren. | |
[pagina 68]
| |
Nooit heb ik aantrekkelijker, en, in zijne eenvoudigheid zelve, roerender reisverhaal gelezen. Ik ben den Dinsdag morgen aan het boek begonnen en den Donderdag avond was het uitgelezen, wat te vlug was en mij speet, maar wat ik toch niet helpen kon. De voortreffelijkste kapittels van het boek, deze die er als zoovele glanspunten in schitteren zijn, mijns inziens, degene welke handelen over het leven van de pension in Nizza. Eerst vroeg ik mij af: Is het wellicht omdat ik enkele dezer personen ken, dat ze mij zoo levensvol voorkomen? En ik twijfelde; maar toen ik mij even goed, na verdere lezing, de mij onbekenden: de schoons kassierster van Hyères, de misses Nodds en Friars, de Andrews, von Kulm, Siebenbürger, Mr Ibsen, den schrikkelijker Amerikaan, de Amerikaanse schrijfster, Mister Fairban en zooveel anderen voorstelde, twijfelde ik niet meer. Gij hebt mij meer dan eens gezeid dat uw verhaal niets dan waarheid behelsde. Ik geloof het wel, want indien zulke scherp afgeziene personages niet leefden, ware het bijna bëangstigend voor den lezer van ze aldus te kunnen scheppen. Wat ik toch schoon vind in dat leven der pension en wat mij - des avonds gelezen - een ganschen nacht het slapen heeft belet, zijn de adieux der Sherlocks met de anderen, als de baron en Siebenburger zingen: Wer weiss ob wir uns wiedersehn.
O ja, zoo moet het inderdaad wel gaan: de vertrekkers rechtstaande en in reispak uitgedost, de koffers boven opeengestapeld, de blijvende vrienden ontroerd, de meest verkleefden zingend en schertsend om niet te moeten veeenen. Mij dunkt dat wij allen, in ons verledens, zulke indrukken hebben ondergaan, zulke vaarwels hebben bijgewoond. Van toen af - het afreizen der Sherlocks - ligt er - of is het enkel mijn indruk - een soort van teruggehouden weemoed over het gansche verhaal, die er eens nog grootere aantrekkelijkheid aan bijzet. Men voelt en beseft als het ware het geheimzinnige en ontroerende van het bestaan van al die, uit alle landen daar vereenigde personen, wier leven, ondanks de vertrouwelijkheid, voor elkander toch een wederzijdsch mysterie blijft. Hoe in- | |
[pagina 69]
| |
nemend en diep gevoeld de gesprekken tusschen Livie en Fairban en de allerhande kleine gebeurtenissen die dezer vertrouwelijkheid te weeg brengt. Op sommige plaatsen meende ik - maar hier met nog veel grootere intensiteit van waarheid en van leven - de schoonste bladzijden uit Currer Bell's beroemd ‘Jane Eyre’ te te lezenGa naar voetnoot(2). Niet alleen ontroering en gevoel, maar ook de lachlust wordt gestadig opgewekt. Wie zal er b.v. niet lachen voor de ‘exercices’ van Maud en den baron: un chat, une chatte, un loup, une louppe, enz. voor de onaangenaamheden der hertogin di Luciola en zooveel andere. Ik heb, na het boek gelezen te hebben, nog eens de inhoudstafel overloopen om mij, in den résumé der kapittels, nogmaals de schoonste plaatsen van het werk te herinneren. Welnu, er valt schier niet te kiezen. De zuidernacht die zich veropenbaart, de vreemdelingen en bewoners van Hyères, de schoone kassierster, heel het pensionleven te Nizza, 't bezoek aan Guglielmi, de beschrijvingen van Mentone, Genua, Pisa, Rome, Napels, Florence en Venetië alles is uiterst schoon. Indien mij iemand vroeg: ‘gij hebt het boek gelezen, wijst mij eens enkele der schoonste plaatsen aan’ ik zou durven antwoorden: Slaat het boek open daar waar uwe vingeren de bladzijden raken en leest waar uwe oogen op het gedruksel vallen; dat is de schoonste plaats. Mama heeft het boek nog niet gelezen; maar Alice, die er aan bezig is, is vervoerd en denkt juist als ik. Ik geloof niet, lieve Tante, dat gij ooit een boek geschreven hebt, waarmede gij meer genot en bijval zult inoogsten. Ik ben voornemens U in den loop der toekomende week eens te komen bezoeken. Ik weet nog niet wanneer, doch ik zal bij voorkeur in den morgen komen - wellicht op Kersdag [sic] - om u thuis te vinden. Toen ik de laatste maal naar uwent geweest ben waart gij afwezig en daar ik sedert dien Gent niet meer bezocht heb maakt het reeds een vrij langen tijd uit zonder dat ik u gezien heb. Haast u niet om mijne comedieGa naar voetnoot(3) te lezen. Gij moet vermoeid zijn na al het werk dat het uitgeven van uw boek u veroorzaakt heeft en ik heb tijd van wachten. Ik hoop dat gij het ook niet lang meer zult uitstellen van hier eenige dagen te komen | |
[pagina 70]
| |
overbrengen. De buiten is nu wel niet aangenaam, maar het winterlandschap heeft ook aantrekkelijkheden voor u, hebt ge mij nog gezegd. In deze hoop wensch ik u nogmaals veel geluk en bijval met uw prachtig boek en blijf steeds uw toegenegen neef Cyriel P.S. Een woord over de platen. Ze zijn veel schooner dan deze welke het boek van Mr RoosesGa naar voetnoot(4) versieren. |
|