toestand hadden mijn ouders mijn opvoeding toevertrouwd aan Benediktijnen, wier klooster, dicht bij Brugge, door uitgestrekte dennenwouden was omringd. Bij het lezen van de teksten die ons door de leraars werden voorgesteld, ontdekte ik, met pijnlijke verrassing, dat het werk van Cyriel Buysse, naast onweerlegbare Verdiensten, een grondig nadeel vertoonde: het zette de provincieadel en de geestelijkheid in hun hemd. Vermits mijn schoolmakkers tot de eerste en mijn opvoeders tot de tweede categorie behoorden, zal men allicht begrijpen dat deze openbaring mij met verbijstering sloeg. Beschaamd door de blaam, die in mijn ogen de betreurenswaardige dwalingen in het werk van mijn grootvader trof, schoof ik het terzijde om met verrukking op te gaan in de trillende angsten der gedichten van Karel van de Woestijne.
Met zoveel anderen, leerde ik het werk van Cyriel Buysse pas grondig kennen wanneer het uit zijn lange winterslaap herrees. Met gespannen aandacht volgden mijn ouders de tekenen van deze heropstanding waarop ze zo lang hadden gewacht en die ze geduldig hadden aangewakkerd. Toen verschenen de eerste heruitgaven, aanvankelijk schuchter, later bekrachtigd door de indrukwekkende reeks der vier Omnibussen. Ik herinner mij ook onze ontroering bij de herneming van ‘Het gezin van Paemel’, dat Jo Dua ons had teruggeschonken in het sombere licht van een schilderij van Jakob Smits en dat Robert Maes met zijn machtige gestalte overheerste. Dit was het begin van een echte zwermtijd, waarbij het Gezin van Paemel tot in de kleinste parochiezalen van onze dorpen kwam opdagen. Mijn vader woonde die vertoningen bij, heel ernstig op de eerste rij, tussen de burgemeester en de pastoor, en met humor bedenkend hoezeer de tijden waren veranderd... Alleen aan de kinderen uit de laagste klassen werd de toegang ontzegd, uit vrees dat hun dagelijkse taal door de verleidelijke besmetting van de vloeken zou worden aangetast.
Toch schijnen thans ook de kinderen meer vertrouwd te geraken met het werk van mijn grootvader, al is het dan op een onverwachte wijze. Er gaat, ten minste in de zomer, geen zondag voor-