Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 1
(1985)– [tijdschrift] Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
Cyriel Buysse gezien door de zijnenGa naar voetnoot*
| |
[pagina 8]
| |
is er gewijzigd sedert de tijd, waarover Virginie Loveling verhaalt in haar ‘Herinneringen’ die met zoveel toewijding door Professor Van Elslander werden verzameld. In volslagen tegenstelling met dat immobilisme in de tijd en in de ruimte, vinden we er de echo van een intens intellectueel leven. Enorm was de invloed van de tak der Lovelings op de jeugd en de loopbaan van Cyriel Buysse, wiens moeder, Pauline, haar leven lang intiem verbonden bleef met het trio dat zij vormde met haar zusters, Rosalie en Virginie. Hun eigen moeder die zeer ontwikkeld was, citeerde graag Voltaire en Rousseau en ook Cats. Hun vader, afkomstig van Papenburg, leerde hen Duits. Hendrik Conscience kwam hen te Nevele bezoeken. Rosalie en Virginie, de twee jongsten, vertaalden verscheidene werken uit het Duits en het Engels naar het Nederlands, en zelfs uit het Zweeds naar het Frans, alvorens zelf gedichten en romans te schrijven. Ze vonden er genoegen in elke dag in een andere taal gesprekken te voeren. Na de dood van Rosalie verbleef Virginie meermaals te Parijs waar ze Victor Hugo ontmoette; ze reisde in Spanje, in Frankrijk en ging zelfs vrienden bezoeken in Australië, waar ze ten zeerste geschokt werd door het gebrek aan tafelwijn. Men kan zich inbeelden welke weerklank al deze gebeurtenissen in Nevele opwekten. Artieste, dromerig en teder, hield Pauline van bloemen; haar man was amper de deur uit of ze legde beslag op de werklieden van de Buysse-Loveling fabriek om haar tuin te bewerken. In deze tuin bloeien nog ieder jaar de paaslelies die zij er heeft geplant. Bij haar en bij haar zusters zou Cyriel Buysse de aanmoediging vinden die hem in staat stelde zijn vader het hoofd te bieden. Autoritair en heftig als hij was, wou deze van een schrijversloopbaan niet horen spreken. Louter toevallig ontdekte hij de gaven van zijn zoon toen hij in de plaatselijke krant de humoristische verslagen der zittingen van de gemeenteraad van Nevele las, die hem in lachen deden uitbarsten. (Zie Kritische Bibliografie van Cyriel Buysse door Dr. Rob. Roemans.) Toen hij de auteur ervan kende, en vooral diens plannen, was hij verbijsterd. | |
[pagina 9]
| |
Dit was ook, meen ik, de hoofdreden van die reis naar de Verenigde Staten, waaraan Cyriel Buysse zulke slechte herinneringen zou hebben. Hij moest ginds een succursale van de fabriek te Nevele oprichten en scheepte in met enkele Vlaamse arbeiders, die onmiddellijk terug naar het vaderland moesten worden gestuurd, omdat ze hun ongeneeslijk heimwee in de drank trachtten te versmoren. Van de Amerikaanse fabriek kwam niets in huis. Men heeft veel gesproken over de dorpsliefjes van Cyriel Buysse, maar er bestaat in zijn leven een romaneske en geheime episode, die door weinigen is gekend en die mijn man en mijzelf zeer ontroerde toen we het kort na zijn dood ontdekten. Als we onze intrek namen in het Palenhuisje van de Molenberg, dat geen molen was zoals de legende het verhaalt, maar een huis op palen dat men langs twee trappen moest bereiken, vielen er dringend twee zaken te doen: een grote hoeveelheid intieme brieven verbranden zonder ze te lezen en honderden bomen vellen. Cyriel Buysse kon inderdaad niet verdragen dat er aan een boom werd geraakt en de oude molenheuvel was een echt stekjesbos geworden, waar de bomen elkaar verstikten. Mijn man toog moedig aan het werk, maar op zekere dag bracht hij van de zolder een kleine koekjesdoos naar beneden, vol met brieven die met een roos lint waren bijeengehouden. Van bij de eerste regels waren we beiden ten zeerse geboeid door de frisheid, de tederheid, de fantasie die straalden uit deze briefwisseling met de nog ongehuwde jonge romanschrijver. Het meisje, lid van een gekende Antwerpse familie, schreef in het geheim, bij het licht van een kaars, vaak met potlood. Ze was verstandig en ontwikkeld en las veel, ondermeer alles wat de jonge auteur publiceerde, aan wie ze getrouw de kritieken overbracht, samen met haar eigen heftige reacties wanneer ze de beoordelingen te streng achtte. Door haar brieven, steeds ietwat hijgend, ontdekken wij dat Cyriel Buysse, toen hij vernomen had dat ze samen met haar gouvernante bij een vriendin zou gaan thee drinken, niet aarzelde de lange reis van Nevele naar Antwerpen te ondernemen alleen om haar in de straat te zien voorbij- | |
[pagina 10]
| |
gaan, een blik van haar op te vangen, een verstolen glimlach. Op een andere dag, wetend dat ze met haar schoonbroer naar Oostende moest, gaat de schrijver in hetzelfde compartiment zitten, vlak tegenover het meisje, dat vreest zich te verraden. Onverstoorbaar knoopt hij een gesprek aan met de schoonbroer en laat zich doorgaan voor een handelsreiziger in kaas. Men kan zich de pret van het meisje indenken, en later ook haar angst, wanneer ze hem op een concert in het kursaal herkent en vreest dat hij door gemeenschappelijke vrienden zou worden opgemerkt. Op een mooie dag vraagt hij haar hand, maar, helaas! ook de aanstaande schoonvader wantrouwde de artiesten, misschien niet zonder reden. Cyriel Buysse leidt dus verder zijn sportief vrijgezellenleven: hij was een groot en kundig schaatser en zo ontmoette hij Maeterlinck op de overstroomde weiden van Drongen, dat was het begin van een vriendschap die hun leven lang zou duren. De schrijver was ook een hartstochtelijk roeier en hij trainde urenlang op de kronkelende Leie. Zo onderbrak hij zijn lange, scheppende uren. Als vurig en aandachtig toeschouwer, het hoofd vol jeugdherinneringen, beschrijft hij ons een ellendig en ruw leven, dat van het toenmalige Vlaanderen. Het was in die tijd dat hij aan een boer vroeg: ‘Wat peinst er gij van?’ en het antwoord kreeg, dat in onze familie beroemd is gebleven: ‘'k'n Heb 'k ik geen gepeinzen!’ Hij was een tijdgenoot en vriend van Anseele en trachtte op literair gebied een gelijkwaardige bewustwording te verwekken als die welke de volksmenner op politiek en sociaal gebied wist op te roepen. Enkele jaren later zou Cyriel Buysse een jonge Hollandse weduwe, moeder van drie meisjes, ontmoeten. Mijn schoonmoeder was mondain, elegant, charmant en zeer conventioneel, ze las een boek per jaar bij voorkeur een luchtig, pikant boek. Colette was een van haar uitverkoren auteurs. Toen ze hoorde spreken van een jonge Vlaamse schrijver, wiens werken de burgerijkringen, waaruit hijzelf voortsproot, schandaliseerden, wou ze hem absoluut leren kennen en liet zich naar Gent uitnodigen door vrienden | |
[pagina 11]
| |
van Virginie Loveling. Het huwelijk werd spoedig beslist en deze zonderlinge associatie groeide uit tot een bestaan van halve maatregelen dat echter gepaard ging met een zekere harmonie. Mijn schoonmoeder was op en top Hollandse, want men is het nooit half, en zij had te Den Haag haar huis op de Laan van Meerdervoort behouden, waar ze het grootste deel van het jaar doorbracht. Ze hield er haar ‘jour’, zoals in de romans van Couperus, die trouwens een van de vaste bezoekers van het huis was. Cyriel Buysse kwam in de winter enkele weken in Den Haag doorbrengen en zijn vrouw enkele zomermaanden in Afsnee, waar ze ‘Maison Rose’ had gekocht. Ze bleef er haar vrienden uit Den Haag ontvangen en zag soms, tot haar verwondering, wildvreemde gasten opduiken. Op haar vragen antwoordde haar man: ‘Ach ja! dat moet een tafelgenoot zijn die ik zeker heb uitgenodigd omdat ik niets meer te vertellen had’. Zodra de lente ten einde liep, nam Cyriel Buysse zijn intrek in Afsnee, gevolgd door Netje, de goedhartige meid, die van haar veertien jaar in dienst van zijn moeder was getreden en die nu aan hem gehecht bleef. Een heleboel koffers en vijf knechten kwamen uit Holland om de aankomst van de familie voor te bereiden; daarbij werd alles zo onderste boven gehaald dat het trouwe Netje zelf de tijd niet meer vond om zich om haar meester te bekommeren die, gelaten, zijn ontbijt ging gebruiken in het nabijgelegen café ‘Le Nénuphar’. In deze familie van vrouwen kenden vader en zoon, beiden vurige liefhebbers van literatuur, de diepe verbondenheid van twee dromerige mannen, dikwijls zwijgend, speelse en grootmoedige getuigen van een vrouwelijk Universum, dat in hun ogen, even absurd was als dat van ‘de Kerseboomgaard’ van Tschekov. Zijn leven lang zou mijn man een zeker heimwee behouden naar die zo geliefde en bewonderde vader. Cyriel Buysse ontvluchtte dikwijls de mondaniteiten van Maison Rose om zich op de Molenberg af te zonderen. Op mooie zomeravonden zette hij op het balkon zijn hoornfonograaf en gaf een concert ten beste voor de dorpelingen, die op de drempel van hun deur zaten; alles kwam aan de beurt, de klokjes van Lakmé, de | |
[pagina 12]
| |
mars van Aïda en men eindigde met de Brabançonne, onder applaus van het gehele dorp. Ook in de winter vestigde hij zich daar, met het trouwe Netje; om de vloed van haar dorpskroniek in te dammen had hij haar wijsgemaakt dat men in Engeland de mond niet opendeed vóór vijf uur 's avonds en, die gulden regel in acht nemend, liet ze de schrijver in vrede werken. Vóór dit uitgestrekte landschap, waarvan hij zoveel heeft gehouden, troost ik mij met de gedachte dat, al is het verleden reeds veraf, zijn boeken vandaag herleven, grotendeels dank zij de Omnibussen van Reinaert Uitgaven en dat, door hen, de jongeren hem zullen leren kennen en liefhebben. |
|