Matroosen vreught
(1696)–Anoniem Matroosen vreught– AuteursrechtvrijStem: Doen ick was een jonge Dochter.
DOen ‘k was in mijn jonge jaren,
‘k Settent lustig op den dranck,
Na Oost-Indien wou ick varen,
En al na de Peper stanck;
Waer ick ging of stingh
Zoo seyden al de Luyden,
Na Indejen moetje toe,
Gy stinckt al na de Kruyden.
Daer op soo gingh ick my verhueren,
‘k Was een hartje sonder sorgh,
Ick nam een reysjen dat lang sou dueren
Op een Scheepjen van Middelborgh;
’t Geen ick had van doen
Dat moest ick doen gaen koopen,
Maer het meestendeel
Had ick van ’t Gelt versopen.
Wy setten ’t lustigh op een poijen
Met de meysjes in de Wijn,
’s Avonts gingen wy rinckelroijen,
’s Nachts al in de mane-schijn,
Ons docht het mocht niet op,
De speel-man die moest vooren,
Wy volghden achter naer,
Lieten ons lustigh hooren.
De Trommel sloeg wy moesten scheyden,
En ons Geldeken was voort,
| |
[pagina 27]
| |
Jan de Vries die ons geleyden,
Tot wy quamen aen Scheeps Boordt;
Des avonds in de Schuyt
Droncken wy een Arackje,
Ons Biertjen dat was uyt,
Wy droncken een Toebackje.
|
|