De mars-drager, of nieuwe tover-lantaren
(1754)–Anoniem Mars-drager, of nieuwe tover-lantaren, De– AuteursrechtvrijWaar in vertoond word de nieuwste en aangenaamste gezangen, die hedendaags gezongen worden
Op en schoone Voys.
HEt Meysje al over de Valle-brug reed,
Haar Buydeltje van haar zijde gleed,
Het zonk al na de gronde,
Met een kwam daar een Ruyter aan,
Hy visten 't in korten stonde.
| |
[pagina 93]
| |
Toen zy haar Buydeltje weder zag,
Van haar leven zag zy noyt droeviger dag,
Aldaar stond in geschreven,
Al die verhole Liefde draagt,
Moet zeven Iaar Lazarus wezen.
z' Wist niet wat zy doen of laten most,
Zy nam en Mes en kwesten haar Borst,
En zy ging het haar Vader toonen,
Ik bender met Lazery besmet
Komt ziet hier voor u oogen.
Wel Dogter zoud gy Lazerus zijn,
Gy benter de liefste Dogter van mijn;
Gy benter zo schoon Ionkvrouwe;
Al kwam 'er een Konings Zoontjen om jou,
Hy zouje wel mogen trouwen.
O Vader laat maaken een Huysje koen,
Van Distel, Doornen, Lelye groen,
En huurter mijn eenen gezellen,
Die dagelijks mijn willetje doen,
En klinken de Lazarus bellen.
Het Napje in haar Regter-hand,
En het Klapje in haar Slinker-hand,
En zy ging over 's Heeren-straten;
Ach geeft 'er den armen Lazerus wat,
Doet werk van Caretaten.
Wat Caretaten zou ik u doen,
Ik hebber geen Koussen ofte Schoen,
En in zeven Iaar niet gedragen,
Dan word ik een mooy Meysje toe,
By een Fonteyntje te wagen.
Zy wies haar Handen en droogdenze schoon,
En op haar Zadel zat zy ten toon,
Aan haar Ringen kon hyze kinnen,
Als dat zy het zelfde Maagdetje was,
Die hy plagt te beminnen.
Hy hadder het Schoon-kind lief en waard,
En hy zetttenze voor hem op het Paard,
En met een zo ging hy rijden,
Hy trok haar Lazerus Kleederen uyt,
En hy kleed ze in witte Zijde.
Adieu Vader en Moeder van mijn,
Adieu mijn Suster en Broeder-lijn,
Adieu mijn Vriendetjes allen,
Ik dank de Godt van 't Hemelrijk,
Dat de Lazerny is vervallen.
|
|