De mars-drager, of nieuwe tover-lantaren
(1754)–Anoniem Mars-drager, of nieuwe tover-lantaren, De– AuteursrechtvrijWaar in vertoond word de nieuwste en aangenaamste gezangen, die hedendaags gezongen worden
Op een schoone Voys.
ACh mijn Welbeminde zoet:
Die mijn Ziel verheugen doet,
Door u zoet gezicht: Word
| |
[pagina 44]
| |
mijn pijn verligt;
Ey van mijn dog niet zwigt,
Ach mogt ik maar eens in u gratie staan;
Dan was 'er mijn pijn en mijn smert gedaan;
Ach schoon Ionkvrouw,
Schenkt my u Egten-trouw;
En komt helpt mijn uyt den rouw.
Ionkman zegt wat u mankeerd;
Dat gy dus zo lammenteerd;
Of hebt gy buyk-pijn:
Kom haal dan d' Chirurgijn,
Of ik bid u zeg 't mijn
Of komje uyt het Hoer-huys of de Kroeg:
Of hebje wat te veel of genoeg?
Gaat dog van mijn Deur;
Met u droef getreur:
En kom liever Morgen vroeg.
Deze Ionkman was verstoord;
Als hy deze Woorden hoord,
En ging van haar deur,
Met eene droef getreur;
En hy maakten dit dolleur,
Om dat gy mijn niet hebben en wou;
Zo gaan 'k zoeken een ander Iuffrouw,
En neem mijn pleyzier:
By een Venus-dier,
En ga der me aan d' zwier.
Zoete Lief als ik word gewaar,
Dat gy neemt een ander minnaar:
Ach zoete Engelin,
Die ik zo zeer bemin,
Want gy staat 'er in mijn zin,
Mogt ik der maar in u gratie staan,
Dan was mijn pijn en mijn smert gedaan,
Och schoone Ionkvrouw,
Schenkt mijn uwe Trouw,
En helpt mijn dog uyt den rouw.
Dit heeft deze Maagt bekoord,
Datz' hem op 't lest stond te woord,
En nam hem in huys,
Zonder eenig gedruys,
Zo stil gelijk een muys,
En men dronke daar de koele Wijn,
Dat verstrekte voor hun Medicijn,
d' Vreugd wier men niet moet,
En men dronk Thee-boe,
Met een stukje Worst daar toe.
Deze Ionkman door de Min,
Vatten daar zijn Engelin,
Om haar blanke hals,
Poezel ende mals,
Want zy wierd niet vals,
En kusten doe haare Roder-mond,
Waar door zijn Hertje wierd
| |
[pagina 45]
| |
gezond,
Cupido schoot zijn pijl
't Geen d' Maagt voor een wijl,
Keerde af in aller eyl.
Dog hy toonde men een kragt,
Waar hem d' Liefde had toe gebragt,
En vald haar te voet,
En plukt' het Bloempjen zoet,
Van zijn lief met oodmoed,
En zo heeft hy daar zijn graage lust,
Met deze Maaget fier geblust,
En zeyde 'k ga heen
Stel uw maar te vreen,
Kom nog eens adieu gekust.
|
|