De mars-drager, of nieuwe tover-lantaren
(1754)–Anoniem Mars-drager, of nieuwe tover-lantaren, De– AuteursrechtvrijWaar in vertoond word de nieuwste en aangenaamste gezangen, die hedendaags gezongen worden
Op een Nieuwe Voys.
VRinden ik weet 'er een Vrouwtje fijn,
En zy heeft een getrouwde Man,
Als ik komt kloppen dan laat zy mijn inne,
Wat dunkje van dat alderzoetste Lam.
Het was 's Nagts omtrent het midden van de Nagt,
Voor haar Slaap-venster kwam eene slag,
Mijn liefste Wijfje wel wie mag dat wezen
Die hier komt kloppen? Zo laat in der nagt.
Och Ian mijne Man dat weet ik niet,
Ik heb zulken pijn in mijnen Buyk,
Ik moet van stonden aan gaan uyt 't Beddetje
Plukten wat Vinkelzaad, dat is goed kruyd.
Het Vrouwtje in haaren Boomgaard kwam,
Onder den Negelantieren-boom:
Zag zy haar zoet' Lief aan komen rijden,
Zy vatten 't Paardetje al by den Toom.
Hy greepze straks daar zy het smalste was,
En ley haar neder in 't groene Gras,
En gaf dat schoone Kind van 't Vinkelzadetje?
Alwaar dat Wijfje van gekomen was.
| |
[pagina 43]
| |
De Wind die wayd ende de Molen drayd,
Schoon lief 't moet eens gescheyden zijn,
Want Ian mijn Man die leyd op zijn Beddetje,
En hy verlangt maar alzo zeer na mijn.
Ik zal jou geven zo een goeden raad,
Als gy op uwe Slaap-kamer gaat,
Begind dan maar te kyven en te schelden,
En houd u dan maar van te vooren kwaad.
't Vrouwtje op haar Slaap-kamer kwam,
Zy begon te kyven al tegen haar Man,
Al had ik schier geheel van kou gestorven,
Ie zoud niet zeggen trekt jou Rokjen an.
Wel mijn lieve Wijfje weest maar te vree,
Ik zal jou leggen in mijn warme stee,
Handen en Voeten zal ik jou verwarmen,
En maaken u dan een Candeeltje ree.
Ian liep straks na dat Hoender-nest,
En hy haalden daar uyt een Ey of zes
Hy ging zijn Vrouwtje een Candeeltje kooken;
Die goeden man die deed alzo zijn best.
En Ian zat in den Hoek van de Haard;
Hy vatten het Katje al by de Staart:
Hy zwoerder al by zijn armen zotje,
Mijn Vrouw is wel een Candeeltje waard.
|
|