De mars-drager, of nieuwe tover-lantaren
(1754)–Anoniem Mars-drager, of nieuwe tover-lantaren, De– AuteursrechtvrijWaar in vertoond word de nieuwste en aangenaamste gezangen, die hedendaags gezongen worden
Voys: Daar was een Maget vol benouwen.
HOoge Goon wat leyd die plagen,
Die van zijn Eer' is berooft,
En ook dagelijks moet verdragen,
Gaat met een krankzinnig hoofd,
Zy gaat met verdoolde zinnen,
De Wereld is haar te benouwt,
Nu zy ziet een ander Minnen,
Ik hoop t' hem nog eens berouwt.
Als hy denkt om al zijn Eeden,
Ia om zijn ligt veerdigheyd:
En hoe hy met schoone reden
Heeft
| |
[pagina 32]
| |
gezwooren en gezeyd,
Om mijn nimmer te verlaten,
Of hy wensten dat daar kwam,
Ia de Steenen uyt de Straten,
Dat die hem daar het leven nam.
'k En zal het niet al verhalen,
Van zijn Eeden en bedrog,
Zo doe hy op Rijswijks palen
Deed het geen dat hy maar dogt,
Zo dat al de Wereld beefde,
Die het regt ziet in der daad,
Hoe hy in zijn levens-rede,
Is met Pluto in een staat.
Zal ik dan de Boomen klagen?
Aan de Roos of Lely schoon?
Die d' ondeugd moet onderschragen,
Het is een slegte Bakkers kroon,
Die zijn Liefde ligt gaat geven,
Aan 't kwaad en sno bedrog,
Ik vrees elende in zijn leven,
Want den Heerscher die leeft nog.
Kan de Geld-zugt hem dan baten,
Die heeft geen gerust gemoed,
Die zijn Liefde gaat verlaten,
En dat om het Pape-goed,
Hoe moet zo een Hert dan kloppen,
Als de Conscientie op staat,
Dat hy denkt dat 'er geen knoppen,
Van de Lely open gaat.
Dog hy is van eer ontsteeken,
En van goede raad ontblood,
Zijn natuur die is bezweeken,
Hy sterft ende leefd als dood,
Want de zegen is geweeken,
Voor die doet zo kwade daad,
En den tooren is ontsteeken,
Ia by yder Mensch gehaat.
Moet hy niet gestadig hooren,
Wel wie heeft hy dog bemind,
En hem gestadig kom te vooren,
't Is de Bakkers Hoere-kind,
Die heeft een Maagd haar Eer benomen,
Die eylaas zit in 't verdriet,
Maar hy moet voor Menschen schromen
Die hem, en zijn Boelin ziet.
Die twee Onegte Kinder,
By een Paap die noyt in trouw,
Of an ymand zonder hinder,
Kan werden een eerbaar Vrouw,
Die is dog tot haarer schande,
Heden in den Egten-staat,
Die betreden kwade bande,
Het bedrog is vroeg en laat.
| |
[pagina 33]
| |
Dogters-klagt.Moet ik nu zien voor mijn oogen,
Dat mijn Lief een ander mind,
Met mijn klagen geen medogen?
Wel wat was ik Maget blind,
Dat 'k zo mijn Eer kwam verpande,
Aan een verbasterde van Trouw,
Die scheen met Liefde-banden,
Maar zijn valsheyd zie ik nouw.
Ik zal voor de zaak bevelen,
Aan hem die het al regeerd,
Die zal mijn zijn gunste delen,
Dat door hem is gefaljeerd,
Want met Eer en Trouw-beloften,
Zo verscheurden hy mijn Brief,
En door alle zijn bedrogten,
Is hy nu een Eere-dief.
|
|