De mars-drager, of nieuwe tover-lantaren
(1754)–Anoniem Mars-drager, of nieuwe tover-lantaren, De– AuteursrechtvrijWaar in vertoond word de nieuwste en aangenaamste gezangen, die hedendaags gezongen worden
Op een aangename Voys.
LAast onder 't wandelen van de Boompjes,
Daar 't zoete Nagte-gaaltje kweeld,
Als hy zijn Galletje fluksjes streeld,
Trekke-bekke zonder schromen,
Dat ik al veynzend' in mijn gemoed,
't Ontdekken haar mijn liefde zoet.
Ik volgde gants bedroeft haar schreden,
En zugten vol angst in deze nood,
| |
[pagina 19]
| |
Doen was niet meer dat ik besloot,
Als een die nu zonder reden,
Zo zeer vol angsten u te ontvlien,
O! Schoone je waard noyt weer te zien.
Ik viel op bey mijn Knien ter aarde,
En bad haar om niet zo wreed te zijn,
't Was tot verligting van mijn pijn,
Maar zy die van de Min ontaarde,
Stiet mijn onwaardig van haar heen,
Ontvlood en zy liet mijn alleen.
Nu wil ik eyndigen mijne dagen,
Daar Mars zo gaarn dat bloed vergaard,
Als zy nu mijne dood verstaat,
Zo wild my dan noyt haat toedragen,
Dit is mijn laatste bee Climeen,
Voor wien ik sterven wil alleen.
Toen gy mijn laast u Min ontdekte,
Daar 't Pluym-gedierte kweeld en fluyt,
En haar al zingende lieflijk uyt,
En hoe zy weerzijds Min verwekte,
Dagt u mijn liefde weynig waard,
Dog 't heeft helaas my smert gebaard.
Ik heb Liefdens-voester derven hoonen,
En haare zoetigheyd veragt,
Doen zy uyt wederwraak haar kragt,
Kwam aan mijn arme Ziel te toonen,
En zocht de Min met zulken gloed:
Dat mijn u byzijn wenschen doet.
En wild dan Marteel niet van mijn scheyden,
Maar hebt dog deernis met Climeen,
Die u bemind en anders geen,
En komt haar Hert na u te weyden,
Blijft daarom haare waarde Vrind,
Die u meer als haar zelfs bemind.
Ik zal nimmer Liefdens-loon beklagen,
Zo gy u treurig vluten staakt,
| |
[pagina 20]
| |
En eeuwig Min met Minne blaakt:
Keerd dan, op ey keerd mijn welbehagen,
Denkt dat Marteel u mind Climeen,
Voor wien ik sterf en anders geen.
Terwijl dat gy om my wild sterven,
Ik bid u houd een weynig stee,
Mijn zoetste Liefje weest wel te vree;
Want gy zult nog troost van mijn verwerven,
Gy zult nog wezen tot besluyt,
Mijn Bruydegom en ik jou Bruyd.
|
|