Mariken van Nieumeghen
(1996)–Anoniem Mariken van Nieumeghen– Auteursrechtelijk beschermdVNu sellen wy een luttel swighen van Emmeken ende Moenen ende bescriven van heer Ghijsbrecht, Emmekens oom.Ga naar voetnootProza V Na dat Mariken, dyemen nu Emmeken noemt, sommighe daghen wech gheweest hadde, soe was heer Ghijsbrecht, haer oom, seer verwonderdt van haer langhe bliven, seggende tot hem selven aldus: O murmeracie die mi al even stranghe creyt,Ga naar voetnoot329-347Ga naar voetnoot329
330[regelnummer]
Hoe ontstelt ghi hert, sin ende verstant
Om dat Mariken, mijn nichte, soe langhe beyt,Ga naar voetnoot331
Die ick om provande te Nimmeghen sant.
Ick seyde haer nochtan, quaem die nacht op hantGa naar voetnoot333
Ofte datse haer vervaerde in eenigher wijs,Ga naar voetnoot334
335[regelnummer]
Dat si tot mijns susters soude gaen slapen, want
[C 1r] Als ick te Nimmeghen come, dats altoos mijn logijs.
Ick en hebbe hert, sin noch avijs,Ga naar voetnoot337
Ick en moet weten hoet met haer staet.Ga naar voetnoot338
Mesquaem haer iet doer eenich afgrijs,Ga naar voetnoot339
| |
[pagina 80]
| |
340[regelnummer]
Ick storve sonder hope of raet,
Want tmeysken is alle mijn toeverlaet
Ende van ioncx heb icse op ghehouwen,Ga naar voetnoot342
Dus soude icker aensien node eenich quaet.
Maer seer lichte vertwifeltmen ionge vrouwen.Ga naar voetnoot344
345[regelnummer]
Dit es nae Nimmeghen sonder vercouwen,Ga naar voetnoot345
Om van haer te hooren recht bescheet.Ga naar voetnoot346
Sulck hoort somtijts tes hem om hooren leet.Ga naar voetnoot347
Nae desen woorden is heer Ghijsbrecht tot zijns susters huys gegaen, haer vragende na Mariken haerder beyder nichte, dye welcke seer straffelijck andtwoerde dat si van haer niet en wiste, waerom hi seer droeve was tot haer seggende aldus:Ga naar voetnootProza Ey lazen, suster, ghi beguyt mi,Ga naar voetnoot348-355Ga naar voetnoot348
Dat ghi segt dat gi van Maeyken niet en weet.
Die suster, Marikens moeye
350[regelnummer]
Ey neen ick, seker, goey Ian Duyt ghi.Ga naar voetnoot350
Die oom
Ey lazen, suster, ghi beguyt mi.
| |
[pagina 81]
| |
Die moeye
Ick schat si yevers in een camer ghemuyt si,Ga naar voetnoot352-353Ga naar voetnoot352
Daermen sulken tijtkens om een grootken speet.Ga naar voetnoot353
Die oom
Ey lazen, suster, ghi beguyt mi,
355[regelnummer]
Dat ghi segt dat ghi van haer niet en weet.
Ghi ghelaet u verstoort ende seer tonvreetGa naar voetnoot356
[C 1v] Om dat ic u come vraghen met woerden saechtich
Oft ghise niet ghesien en hebt.
Die moeye
Dats seker warachtich,
En ghelaet u al had icse te bewarene ghenomen.Ga naar voetnoot359
360[regelnummer]
Tes acht oft tien daghen leden dat si hier was comen,
Segghende: ‘Moeye, dect mi een bedde desen nacht.
Ic en derre niet thuys gaen, oft ic ware gewachtGa naar voetnoot362
Van boeven dye ma(e)chdekens geerne mesverghen’.Ga naar voetnoot363
Doen seide ic haer dat si sou gaen ter herberghen
365[regelnummer]
Daer si al den dach had sitten drincken ende scincken.
| |
[pagina 82]
| |
Die oom
Hoe? Hadse al den dach sitten drincken?
Die moeye
Dat moechdi wel dincken,
Dat si gheweest hadde daert haer niet en verdroot.
Si quam hier met een kinnebacken also root
Als een eersgat met vuysten ghesleghen.
370[regelnummer]
Ende om dat ic daer wat seyde teghen,
Tscheen datsi mi gheten sou hebben metten mostaerde.Ga naar voetnoot371
Al vloeckende ende al tierende lyepse haerder vaerdeGa naar voetnoot372
Ende noyt sint en heb ick mijn ioncfrouwe ghesien.
Dye oom
Ey lazen, wat sal mijns dan gheschien?
375[regelnummer]
O Godheyt in drien,
Waer sal dmeysen ghevaren zijn?Ga naar voetnoot375
Dye moeye
Ey goey, yewers inden droeven of claren wijn,Ga naar voetnoot376
Daer si vergarende zijn
Die de goey ghesellen deersgat leenen.Ga naar voetnoot377
[C 2r] Dye oom
Ey lasen, suster, ghi doet mi weenen,
Dat u alsulcke woerden ontvloten.
| |
[pagina 83]
| |
Die mo(e)ye
380[regelnummer]
Haddise in een cofferken ghesloten,
So haddi moghen dit grief beweeren.Ga naar voetnoot381
Keren, lief man, wat salt haer deeren?Ga naar voetnoot382
Al machse wat ghebruycken haers willen,Ga naar voetnoot383
Ten sal haer een enckel mite niet schillen.Ga naar voetnoot384
385[regelnummer]
Si en sals oeck niet te nauwer zijn een stro,Ga naar voetnoot385
Si en salder niet manck af gaen.
Dye oom
Och, ick hoore dit so noGa naar voetnoot386Ga naar voetnoot386
Dat mi therte dunct in vieren spliten.
Ick moet omme keeren ende minen oghen witen,Ga naar voetnoot388
Want die tranen ontvallen mi lancx die caken.
390[regelnummer]
O Moeder ons Heeren, die ick binnen AkenGa naar voetnoot390
Alle iaer besoecke met ionsten devotelijck,Ga naar voetnoot391
Staet mi nu bi, het is mi notelijck;Ga naar voetnoot392
| |
[pagina 84]
| |
4
| |
[pagina 85]
| |
Ende ghi sinte Servaes, rustende binnen Maestricht,
Die van mi tsiaers menich scoon lichtGa naar voetnoot394
395[regelnummer]
Uut devocien wert ghestelt,
Mi hoepic dat ghi niet beswijcken en selt.Ga naar voetnoot396
Ter noot salmen troost aen vrienden soecken.Ga naar voetnoot397
Ic wil gaen vernemen ende doen vernemen in alle hoeken
Ofter yemant af heeft ghehoort.
400[regelnummer]
Al ben ic ghestoort,Ga naar voetnoot400
Ten es gheen wondere dat mi tderven grief gheeft:
Niemant en scheet gheerne van dat hi liefheeft.
[C 2v] Na desen is heer Ghijsbrecht van sijnder susteren ghescheyden met droeven moede, om dat hij geen tijdinghe van Mariken zijn nichte en verhoorde. |
|