Mariken van Nieumeghen
(1996)–Anoniem Mariken van Nieumeghen– Auteursrechtelijk beschermdOverleveringNaast de Nederlandse Vorsterman-druk (A) is ons uit het begin van de zestiende eeuw nog een andere post-incunabel overgeleverd, een Engelse proza-story ‘of... Mary of Nemmegen’, te Antwerpen gedrukt bij Jan van Doesborch (D).Ga naar voetnoot5 Beide ongedateerde drukken bevatten een zelfde reeks van negen houtsneden die echter niet van dezelfde blokken afkomstig zijn. De houtsneden van D blijken namelijk in verschillende details, vooral in de gelaatsuitdrukking van de afgebeelde personages, fijner en preciezer te zijn, zodat men mag besluiten dat de houtsneden van A naar die van D zijn gekopieerdGa naar voetnoot6. Met zijn regelmatig etwerk en zijn ornamenten maakt D als druk trouwens een veel verzorgder en rijkelijker indruk dan A | |
[pagina 10]
| |
Titelblad van Mary of Nemmegen; omstr. 1518 door Jan van Doesborch te Antwerpen gedrukt.
| |
[pagina 11]
| |
(slordig gedrukt, geen ornamenten)Ga naar voetnoot7. Bovendien geeft D ook in de keuze en plaatsing van de houtsneden blijk van meer inzicht in de betekenis van de tekst dan A. Men zie bijvoorbeeld het titelblad: A heeft hier als illustratie een afdruk van de eerste houtsnede van de reeks, voorstellende ‘het afscheid van Mariken van haar oom’. Wie het titelblad omslaat, krijgt onmiddellijk weer hetzelfde plaatje te zien, want juist in het begin van het verhaal komt dit te pas. De historie van M.v.N. is echter niet het verhaal van Mariken die afscheid neemt van haar oom, maar, zoals de titel zegt, van Mariken ‘die meer dan seven iaren metten duvel woende ende verkeerde’. Zo formuleert het ook de titel van het Engelse boek: ‘Here begynneth a lyttell story that was of a trwethe done in the lande of Gelders of a mayde that was named Mary of Nemmegen that was the dyvels paramoure by the space of .vij. yere longe’. Als titelillustratie heeft D dan ook veel juister de derde houtsnede van de reeks gekozen, voorstellende: ‘Mariken, gezeten naast een dikke haag, in gesprek met de duivel, deze laatste als een geleerde gekleed in toga en met twee hoorns op het hoofd’. Juist de twee hoorns, die in het verhaal nergens worden vermeld, wijzen erop dat deze houtsnede ook oorspronkelijk als titelbladillustrie is bedoeld. Op het titelblad moest immers voor iedereen duidelijk zijn dat hier een ontmoeting van een meisje met de duivel werd verbeeld. Twee hoorns, al komen ze dan niet in het verhaal te pas, waren daarvoor veel meer geschikt dan het ‘verzworen oog’ waarmee de duivel in het verhaal is getekend. A en D zijn beide als prozaroman ingericht: het verhaal is ingedeeld in kapittels met een korte, de inhoud van wat volgt samenvattende ‘titel’. De houtsneden nu zijn illustraties van datgene wat langs deze samenvattende titels als te illustreren wordt aangereikt. Daarom geen houtsneden van herbergscène of wagenspel die in A noch in D in de hoofdstuktitels worden vermeld, maar bijvoorbeeld wel van Mariken die van haar tante weggaat (houtsnede 2: vgl. de titels ‘Hoe Mariken van haerder moeyen schiet ende uut | |
[pagina 12]
| |
Nieumeghen ghinck’ en ‘Howe Mary departed fro hyr Aunte’), de zelfmoord van de tante (houtsnede 4: vgl. ‘Hoe Marikens moeye haer selven dye kele afstack’ en ‘Howe Marys aunte cut hyr owne throte’), het vertrek van Oom Ghijsbrecht en Emmeken naar Keulen (houtsnede 7: stelt dus niet de biecht bij de bisschop voor, maar wel, zoals de titels, vooral in D, vermelden: ‘Hoe heer ghijsbrecht na Colen reisde met zijnder nichten’ en ‘Howe syr ghijbryche (and) hyr unkyll departed towarde Colayne with Emmekyn & howe he toke the holye sacrament with hym that the dyvell shulde have no pore of them’), de biechtscène bij de paus (houtsnede 8: vgl. ‘Hoe Emmeken ende haer oom na Rome reisden ende hoe Emmeken haer biechte teghen den Paus’ en ‘Howe Emmekyn and hyr unkyll toke theyr iorneye to Rome to the Pope for to be absolved of hyr synnes...’) en de engel die het slapende Emmeken van haar ‘ringen’ verlost (houtsnede 9: ‘Hoe die enghel Gods Emmekens ringhen af dede van haren halse ende handen’ en ‘Howe a Aungell cam fro heven and put of the yron rynges fro Emmekyn’). In D ontbreekt een hoofdstuktitel bij houtsnede 1 (A: ‘Hoe heer Ghijsbrecht Mariken zijnder nichten tot Nimmeghen ghesonden heeft’), in A bij houtsnede 3 (D: ‘Howe the dyvell cam lyke a man unto mary when that she sat under nethe the hegge’)Ga naar voetnoot8. Van enkele houtsneden lijkt de keuze en plaatsing in D oorspronkelijker te zijn. Zo heeft men eerder al op houtsneden 7 en 8 gewezen: ‘Op de ene zien we Mariken en haar oom voor hun vertrek naar Keulen in een gesprek gewikkeld. Dit gesprek ontbreekt in A, maar in D staat het wel. Evenzo ontbreekt in A de mededeling dat Mariken en de paus gaan zitten, wat wel in het Engels wordt vermeld. Op de prent van Mariken en de paus is de | |
[pagina 13]
| |
laatste zittend uitgebeeld, Mariken knielt voor hem’Ga naar voetnoot9. Ik noem hier ook houtsnede 2: deze stelt een afscheidsscène voor aangezien dit prentje met Moeye en Mariken slechts een variant is van houtsnede 1, de afscheidsscène met de oom en Mariken. Welnu: in A is houtsnede 2 boven het hoofdstuk ‘Hoe Mariken seer schandelijcken toe ghesproken wert van haerder moeyen’ geplaatst, niet, zoals in D, bij de vier bladzijden verder gedrukte titel ‘Hoe Mariken van haerder moeyen schiet ende wt Nieumeghen ghinck’. Houtsneden 5 en 6 hebben we nog niet vermeld: de ene stelt de duivel voor die met Emmeken in de lucht vliegt en drie mensen die verbaasd toekijken, de andere, naar de beschrijving van Beuken: ‘de duivel in de lucht, toornig gebarende naar de oom die, zijn linkerhand opgeheven, met een ander persoon verbaasd naar boven kijkt, terwijl Emmeken op de grond ligt’Ga naar voetnoot10. Dat aan Emmekens ‘vlucht en val’ twee houtsneden worden gewijd, is m.i. alleen vanuit D, niet vanuit A te verklaren. In A heeft de drukker met deze twee prentjes niet goed weg geweten: ze zijn wat lukraak en abnormaal dicht bij elkaar afgedrukt, houtsnede 5 na v. 892 ‘Her her ghi moet mede in die lucht’, houtsnede 6 onder de titel ‘Hoe Moenen Emmeken van boven neder werp ende hoese haer oom wert kennende’. In D is niet houtsnede 6, maar 5 de illustratie bij ‘Howe Satan toke Emmekyn and bore hyr up into the ayer and caste hyr downe and howe that hyr unkyll sawe it’. Houtsnede 6 komt pas drie bladzijden verder, onder de titel ‘Howe the dyvell spake to syr Ghijsbriche’ en dat is wat deze houtsnede ook verbeeldt: niet mensen om het neerliggende Emmeken geschaard en de oom die haar ‘wert kennende’ (vgl. ook het veel beter bij houtsnede 5 passende ‘and howe hyr unkyll sawe it’), maar de oom en een ander heerschap die zich naar de duivel hebben toegewend. De afzonderlijke vermelding ‘Howe the dyvell spake to syr Ghijsbriche’ is in A niet meer te vinden. Het gegeven is er met wat voorafgaat in één scène verwerkt. Eén houtsnede was voor A dan ook voldoende geweest. | |
[pagina 14]
| |
Al zijn de houtsneden van D, ook naar keuze en plaatsing, oorspronkelijker dan die van A, toch is A onze oudste M.v.N.-druk. Aan de hand van houtsnede 3 die ook in een andere Vorsterman-editie voorkomt, namelijk in de Historie van Margarieten van Limborch, verschenen op 1 oktober 1516, kon de datering van A, aanvankelijk op ca 1518 gesteld, nader omschreven worden tot omstreeks 1515Ga naar voetnoot11. D wordt op grond van het drukkersmerk en de twee ‘vreemde’ houtsneden die ook nog in andere Doesborch-drukken voorkomen (zie noot 8), omstreeks 1518 gesitueerdGa naar voetnoot12. Omdat niet A, maar D de oorspronkelijke houtsneden heeft, mag men veronderstellen dat aan A nog wel een oudere Nederlandse M.v.N.-druk is voorafgegaan, mét de oorspronkelijke houtsneden (van D)... en dus ook met de oorspronkelijke schikking ervan. Over de latere overlevering kunnen we kort zijn. Uit de zestiende eeuw is verder niets bewaard. Eerst uit de vroege zeventiende eeuw kwamen nog drie drukken tot ons. Ze gaan langs om- en kronkelwegen terug op ‘A’:
1 U: Utrecht, Herman van Borculo, 1608 ('s-Gravenhage, Koninklijke Bibliotheek 190 C 30): ontroomste versie. In de geest van de hervorming is Maria vervangen door God of Christus en worden de mis en het H. Sacrament niet genoemdGa naar voetnoot13. 2 S: Antwerpen, Pauwels Stroobant, 1615 (Gent, Universiteitsbibliotheek R 681)Ga naar voetnoot14. 3 Str: nadruk van S. (Gent, Universiteitsbibliotheek R 1279)Ga naar voetnoot15.
Op 16 april 1621 werd M.v.N. met andere volksboeken als Parthenoples, Malegijs, Het Bagijnken van Parijs, Robrecht de Duyvel en Uilenspiegel door de bisschop van Antwerpen voor school- én privé-gebruik verboden. De bezwaren hadden vooral betrekking op de krasse taal van de Moeye (o.m. haar allusie op incest) en de | |
[pagina 15]
| |
vreemde penitentie die door de paus aan Mariken wordt opgelegdGa naar voetnoot16. In twee laat-achttiende eeuwse drukjes is ook een lied van 106 strofen overgeleverd: Een schoone Historie van Mayken van Nimmegen, gedrukt te Amsterdam, resp. bij B. Koene, ca. 1775/8 en bij H. Rynders, ca. 1785Ga naar voetnoot17. Het ontbreken van elke allusie op Mariadevotie, heiligenverering, mis of H. Sacrament plaatst dit lied in de traditie van U. Tenslotte werd in de eerste helft van de negentiende eeuw in Antwerpen nog een M.v.N.-verhaal uit de volksmond opgetekend: het verhaal is er geheel in Antwerpen (niet meer in Nijmegen) gesitueerd en mist het bijzondere biecht- en penitentieprobleem (de biecht in Keulen en Rome en de boeteringen)Ga naar voetnoot18. |
|