met den swaerden slaende so vervaerlijc
ende soe vreeslic dat hem elc vervaren mocht, want si sloegen dat die stucken
vanden harnas vlogen tot onder tvolc, ende sloegen dicwil haer swaerden in
stucken. Doe brochtmen hem lieden elc een heyrhamer daer si malcander so
vervaerlic mede toe gingen dat niet wel te seggen en waer. Dese broeders stonden
.iij. uren ende vochten so strangelic ende geen van beiden en was gequest mer si
werden so moede dat si qualic staen mochten. Dye herauten dit siende sloegen de
trompetten dat elc wat deysen soude ende hem rusten, dwelck si oock deden.
Binnen desen middelen tijde so ververschten si hem wat ende droochden dat
aenschijn vanden sweete, ende conforteerden dat herte. Doe was hem lieden elc
gebrocht een haetse even groot alst gewoonlicken is, ende de herauten sloegen
die trompetten datse weder vergaderen souden, twelck si deden. Ende daer sloegen
si malcanderen so vreeslic met die haetsen, dat het een yegelic wonder gaf, dat
si eenen slach weder staen mochten, so nijdich sloegen si op malcanderen. Doe si
dus een lange wijle gevochten hadden op malcanderen slaende ende stekende so
stac ten lesten Vivien sijn hant op ende seyde. O ioncheere hout op ende laet
ons tsamen spreken. Malegijs dit hoorende was wel te vreden ende hebben haer
haetsen neder geleyt, ende haren helmen ontdaen. Edel vroom ridder wat mach
bedieden dat wy malcander nyet en quetsen, het moet claerlijc een mirakel sijn
van onsen Here Iesus Cristus. Malegijs dit horende verwonderde hem seer ende
seyde. Ionckman sidi dan kersten. Vivien seide. Ick ben een geboren kersten mer
van iongen kinde in heydenis ghewoont ende segt mi uwen name ende u afcoemste,
ic sal u die mijn seggen. Malegijs seyde. Ic heet Malegijs meester inder swarter
consten, mijn vader die heet Buevijn van Eggermont, ende mijn moeder Druwane
ende