te hant zal geven, zal zalig wezen: hy zal met zijn makkers in 't Paradijs gaan, daar hy een eeuwige gelukzaligheit zal genieten. De geen, aan de welk men 't rekenboek van zijn werken in de slinke hant zal geven, zal verdoemt wezen: hy zal in 't helsche vuur gestoten worden, uit oorzaak van d'ongeoorlofde geneuchten, die hy in de werrelt heeft genomen, en om dat hy niet in de verrijzenis heeft gelooft. God ziet al 't geen, dat zy doen, en houd 'er rekening af. Ik zweer by de rootheit, die in de lucht verschijnt, als de zon ondergaat, by de duisterheit van de nacht, en by de klaarheit van de maan, dat gy alle van wezen en gestalte zult veranderen, en na uw doot weêr opgewekt worden. Waarom geloven de bozen niet in God? Waarom verootmoedigen zy zich niet, als zy d'Alkoran horen lezen? Zy lasteren God: maar hy weet al 't geen, dat zy doen. Boodschap hen, dat zy gestraft zullen worden, en dat de genen, die in zijn eenheit geloven, en goede werken doen, een onëindige vergelding zullen ontfangen.