Mahomets Alkoran en Tweevoudige beschrijving van Mahomets leven
(1658)–Anoniem Mahomets Alkoran– Auteursrechtvrij73. 't Hooftdeel van de Bewonden, begrijpende zevenënvijftig regels, te Mecha geschreven.IN de naam van de goedertiere en barmhartige God. O bewonden, Ga naar margenoot+ sta op, en verkondig aan 't volk de helsche straffen. Uw Heer is machtiger, dan d'afgoden. Reinig uw klederen. Gedenk aan de pijnen, die voor d'ongelovigen bereid zijn; scheid u af van hun gezelschap. Leen niet op woeker. De dag, in de welk de trompet zal klinken, zal bovenmaten lastig voor de bozen wezen. Laat my in die dag de geen straffen, die ik geschapen heb, aan de welk ik rijkdommen en kinderen heb gegeven, en die ik in d'over- | |
[pagina 654]
| |
vloet heb gestelt. Hy heeft echter meer begeert, en is hardnekkig gebleven in mijn geboden ongehoorzaam te wezen. Ik zal hem zijn straffen vermeerderen, om dat hy d'Alkoran heeft gelastert. Waar om lastert hy hem? Hy maakt zijn aangezicht treurig, en is met geveinstheit bedekt, als hy, met zijn naargeestige ogen 't volk aanziet. Hy verwijdert van de weg der zaligheit, is verwaant, weigert de Profeet te volgen, zegt dat d'Alkoran niet dan tovery is, en woorden van een mensch zijn. Hy zal in de gront van de hel gestoten worden; hy zal niets over behouden, 't welk niet verbranden zal. Negentien Geesten zullen gestelt worden, om de bozen te pijnigen. De genen, die de verdoemden straffen, zijn geesten. Wy hebben dit getal van negentien genoemt, om d'ongelovigen te verleiden, en om de waarheit, en de ware gelovigen in hun geloof te bevestigen. De genen, aan de welken God de Schrift heeft geleert, en de genen, die in zijn wet geloven, zijn niet in twijffel over 't getal dezer geesten: maar de genen, die quaat in 't hart hebben, die van zijn wet twijffelen, en de bozen zeggen: Wat verstaat God by dit getal? Dus verleid en geleid God de geen, die 't hem goetdunkt. Niemant weet het getal zijner Engelen, als hy. Ik zweer by d'ingang van de nacht, en by de dageraad, dat de hel een zeer | |
[pagina 655]
| |
grote straffing is, voor de bozen bereid. De gelovigen en d'ongelovigen, de goeden, en de quaden zullen hun werken verantwoorden; en de genen, die hun rekenboek in de rechte hant houden, zullen in 't Paradys ingaan, en aan de verdoemden naar tijding vragen, en tot hen zeggen: Wie heeft u in de hel gestoten? Zy zullen antwoorden: Wy hebben God niet ter gestelde tijt gebeden, en den armen niet t'eten gegeven. Wy geloofden niet dat 'er verrijzenis noch oordeel was, tot dat de doot ons overvallen heeft. De gebeden der gener, die voor hen bidden, zullen vergeefs wezen. Waarom wijken d'ongelovigen van Gods wet af? Zy zijn gelijk de wilde ezel, die zo lang vlucht als hy kan, als hy ziet dat de leeu na hem toe koomt. Yder van hen in 't bezonder wilde wel een boek zien, om zich t'onderwijzen, en vreest niet voor de dag des Oordeels. Zeker, d'Alkoran leert Gods wet aan de genen, die hem lezen: niemant zal hem begrijpen, dan de geen, die aan God aangenaam is, die zijn vrees voor ogen heeft, en die van zijn goddelijke Majesteit vergiffenis van zijn zonden verzoekt. |
|