Cultuur en religie in laatmiddeleeuws Utrecht
titel
Aards, betrokken en zelfbewust.
De verwevenheid van cultuur en religie in katholiek Utrecht, 1300-1600 (Levend Verleden Utrecht, Utrecht 2008)
auteur
Llewellyn Bogaers
uitgever
Clavis Utrecht 2008
omvang
1110 p.; Geïll., in 2 delen
isbn
978-90-902269-1-0
prijs
€49,95 (1e deel, tekst en literatuur) en €19,95 (2e deel, bijlagen en noten)
Llewellyn Bogaers stelt zich in haar langverwachte proefschrift een ambitieus doel: de wisselwerking tussen cultuur en religie in de bisschopsstad Utrecht bestuderen over een periode van drie eeuwen, van circa 1300 tot 1600. ‘Cultuur’ en ‘religie’ zijn begrippen die een groot terrein van het toenmalige leven bestrijken. Bogaers' werk mag daarom wel een tour de force genoemd worden, ook vanwege de omvang ervan: twee lijvige delen, inclusief uitgebreide bijlagen en noten. Zij nodigt uit om met een frisse blik naar de laatmiddeleeuwse religiositeit te kijken, wat ondermeer betekent: niet vanuit de dominante visie dat de hervorming een kerk verving die ‘aan het einde van haar Latijn’ was. Dat in 1589 nog geen vijfde van de bevolking in Utrecht lid was van de hervormde kerk, ‘een verrassend laag aantal mensen’, spreekt in dit opzicht boekdelen. Het suggereert dat het laatmiddeleeuwse katholicisme (spring)levend was en mensen bleef bewegen. Haar doel is dan ook te onderzoeken hoe diep religie en kerk verankerd waren in het dagelijkse leven van de Utrechters, en welke ontwikkelingen hierin plaatsvonden.
De auteur behandelt een keur aan onderwerpen binnen het brede thema. Zij focust op aspecten als sociale cohesie, kwaliteit van de zielzorg en het ‘spirituele élan’ in de microsamenleving van de stad Utrecht. In verschillende hoofdstukken analyseert ze achtereenvolgens het buurtleven, godsbeeld en devotie, liturgie, zielzorg, processies, de financiering van parochiekerken, broederschappen, armenzorg en de graf- en memoriecultus. De thematische delen worden afgewisseld met biografische intermezzo's die de rol van bijzondere individuen belichten. Een aanzienlijk aantal hoofdstukken is gebaseerd op eerder uitgegeven artikelen, waardoor ook in dit opzicht het idee ontstaat van een ‘levenswerk’. Veelal is het vroegere werk aangepast of uitgebreid door nieuw onderzoek. Een model of theorie naar sociaalwetenschappelijk voorbeeld ambieert Bogaers niet. Ze kiest voor thick description (naar Clifford Geertz), voor het historische verhaal en voor een ‘dialoog’ met het bronnenmateriaal, of dit nu geschreven is of overgeleverd in de vorm van muziek, beeld of gebouw. Toch laat ze niet na de analyse van haar onderwerpen steeds in het kader van lopende debatten en (sociaal)wetenschappelijke inzichten te plaatsen. Ook vat ze de ‘softe’ materie bij voorkeur met cijfers en