men samen en worden alle getijden (op de completen na) samen in de kerk gebeden. Op maandag is er bovendien een gezamenlijke wandeling van enkele uren.
Kloppend hart in het leven van de kartuizers zijn de lange, gezamenlijke gebeden die in de duisternis van de nacht plaatsvinden: de metten en de lauden. Bij de kartuizers vindt dit nachtelijk gebed ook werkelijk midden in de nacht plaats. De monniken gaan tussen 19:00 en 20:00 naar bed, om dan weer om 23:30 op te staan. Na privégebed volgen dan de metten en lauden, tot ongeveer 02:30. Daarna kan men weer gaan slapen, tot 06:30. Dit slaap- en waakritme is het meest unieke aan het leven van de kartuizers, en deze cd maakt ons getuige van hoe zij die tijd midden in de nacht doorbrengen. Om te weten of deze opnamen ons ook laten horen hoe het kartuizer gezang in de Middeleeuwen klonk, is een korte blik op de geschiedenis van hun liturgie nuttig.
In het jaar 1142, bijna zestig jaar na de oprichting, werd de basis gelegd voor een uniforme liturgie bij de toenmalige kartuizerkloosters. Hierna werd de liturgie nog verder ontwikkeld (maar in de kern niet ingrijpend gewijzigd), waarna in 1259 een definitieve vastlegging van de vorm en structuur van de kartuizer liturgie volgde. Ruim driehonderd jaar zou deze onveranderd blijven. In de laatste decennia van de zestiende eeuw werd de liturgie echter aan een strenge redactie onderworpen. De lezingen in de metten werden ingekort, de misliturgie werd aangepast en er kwam een nieuwe Latijnse bijbeltekst in gebruik; in grote lijnen bleef de vorm van de liturgie echter hetzelfde.
Wat wél een grote verandering was, was het tijdstip van de nachtelijke gebeden: het bovengenoemde unieke tijdschema dateert namelijk ook van het einde van de zestiende eeuw. In eerste instantie volgden de kartuizers, zoals de overgrote meerderheid van kloosters in die tijd, de regel van Benedictus. De metten en lauden werden zo gepland dat de lauden zouden starten bij het krieken van de dag, zoals nu nog steeds het geval is in de meeste benedictijnerkloosters. In 1581 besloten de kartuizers echter tot een onderbreking van de nachtrust, zodat de metten en lauden kort na middernacht plaatsvonden.
Ook sinds 1581 zijn er af en toe wel kleine wijzigingen geweest in de liturgie, maar het element dat eigenlijk nooit is gewijzigd vormt ook meteen het hart van deze nachtgebeden en dus ook van deze cd: de gereciteerde psalmen. Sinds het begin van de twaalfde eeuw is de uitvoering hiervan vermoedelijk nauwelijks veranderd.
Zo kan het komen dat een karakterisering van Desiderius Erasmus aan het begin van de zestiende eeuw nog steeds doeltreffend en herkenbaar is. Erasmus omschrijft het opvallendste kenmerk van het kartuizer-gregoriaans: het lage tempo. Vooral de doxologie (‘Gloria Patri...’) wordt uiterst langzaam gezongen, en dat is op deze cd ook goed te horen. Dit had ongetwijfeld te maken met de ingetogen spiritualiteit van de kartuizers. Wat muziek betreft is het volgende