Stukje bij beetje
titel
Stof zijt gij... Een deelinventarisatie van de reliekschat van de Oud-Katholieke Gertrudiskathedraal te Utrecht. (Clavis historische monografieën 21)
auteur
Anique C. de Kruijf
uitgever
Clavis Utrecht 2008
omvang
153 p.; 68 illustraties waarvan 41 in kleur
isbn
978-90-75616-09-5
prijs
€39,50
‘Van het kruis waaraan Christus is gestorven, zouden zoveel splinters en stukken bewaard zijn gebleven dat men er wel een huis van zou kunnen bouwen.’ Of deze bewering juist is, valt te betwijfelen. Ooit zou Maarten Luther dit in een preek beweerd hebben. Daarmee leverde de hervormer kritiek op de rooms-katholieke relikwieënverering. En sindsdien hebben tallozen deze uitspraak klakkeloos overgenomen, zonder bronvermelding, laat staan met een gefundeerde herberekening.
Nu is er in de Middeleeuwen nogal gesjoemeld met relieken. Dat Johannes de Doper meer dan een hoofd zou hebben gehad, is onbestaanbaar. En dat de heilige Agatha 180 tanden en kiezen zou hebben gehad, is onmogelijk, zelfs als de melktandjes worden meegeteld. De evangelist Lucas (2,21) vermeldt dat Jezus als jood besneden is. Maar meer dan twintig voorhuidjes is zelfs voor de Heer iets teveel van het goede. Vanaf de zestiende eeuw hebben vele protestanten zich vrolijk gemaakt over ‘Roomsche supersticiën’ als heiligen- en reliekenverering.
De laatste decennia zijn historici, letterkundigen, kunsthistorici, archeologen en godsdienstwetenschappers zich in toenemende mate gaan bezighouden met heiligen: hun legenden, relieken en verering. Een van de jongste loten aan die almaar dikker wordende stam is Stof zijt gij... van Anique de Kruijf. Uit de ondertitel (Een deelinventarisatie van de reliekschat van de Oud-Katholieke Gertrudiskathedraal te Utrecht) blijkt dat de schrijfster een heuse verzameling relieken heeft onderzocht. In de vorige jaargang van Madoc (21, 2007, 194-202) heeft ze daarvan al melding gemaakt.
Haar boek bestaat uit vier hoofdstukken, voorafgegaan door een inleiding en afgesloten met een conclusie. In de inleiding wordt volgens de methode ‘Grote stappen gauw thuis’ een summier overzicht gegeven van wat er de laatste jaren over relieken en reliekverering is verschenen. Het eerste hoofdstuk (Relieken in de Gertrudiskathedraal) beschrijft welke relieken het corpus van haar onderzoeksmateriaal vormen. Bij de wijding van de kathedraal in 1914 werden in het hoofdaltaar dozen vol relieken opgeborgen. Die relieken zijn tevoorschijn gehaald en beschreven. In het tweede hoofdstuk (Relieken in Utrecht) wordt niet alleen nagegaan welke relieken in de Middeleeuwen, dus vóór de Hervorming, in Utrechtse kerken aanwezig waren, maar ook door wie ze zijn verworven. Het derde hoofdstuk (Relieken op de vlucht) vertelt op welke wijze die relieken in veiligheid zijn gebracht en hoe ze uiteindelijk in de Oud-Katholieke Gertrudiskathedraal terecht zijn gekomen. In het vierde hoofdstuk (De geheimen van het altaar: relieken geïdentificeerd) wordt een groot aantal relieken