Devotie. In zijn traktaat De Spiritualibus Ascensionibus (Over Geestelijke Opklimmingen) neemt de zelfkennis een centrale plaats in. Zerbolt beschrijft de verschillende stadia van opklimming die de gelovige achtereenvolgens moet afleggen om dichter tot God te komen. Gezien het belang van deze tekst binnen de laatmiddeleeuwse spiritualiteit, gemeten naar de populariteit van deze tekst die in meer dan 150, waaronder tientallen Middelnederlandse vertalingen, handschriften is overgeleverd, is het vreemd dat Zerbolt niet genoemd wordt.
Zoals gezegd moet de zelfkennis leiden tot een bestrijding van de zonden. In het derde hoofdstuk komen dan ook de zeven hoofdzonden en de tien geboden aan de orde. Nadat Bange allereerst kort aandacht besteedt aan de geschiedenis van het concept van de zeven hoofdzonden, komen achtereenvolgens gierigheid, trots (hoogmoed), toorn (nijd), jaloezie, traagheid, gulzigheid en onkuisheid in de tekst van Jan van Weert over de zondige wereld en de Coninx Summe aan bod. De schematische opzet van dit derde hoofdstuk maakt dat de lezer snel een goed overzicht krijgt van de complexiteit van de hoofd- en doodzonden en de geboden. De voorbeelden die Bange haalt uit de besproken werken illustreren het vaak zeer praktische karakter van deze Middelnederlandse moralistische teksten. Voor mij blijft de vraag in hoeverre naast sociaal-economische ook cultuurhistorische veranderingen in de laatmiddeleeuwse maatschappij, zoals de opkomst van de Moderne Devotie, verantwoordelijk waren voor een nieuwe invulling van aloude moraaltheologische ideeën. Dit zou dan aansluiten bij de opmerking dat we moeten spreken van een ‘langzame mentaliteitsverandering’ wat betreft het moralistisch discours in de late middeleeuwen.
In hoofdstuk vier wordt de praktische aard van de vermaningen en waarschuwingen verder in de verf gezet door te kijken naar de bepalingen of aansporingen over de dagelijkse omgang tussen mensen. De verschillende categorieën die Bange onderscheidt en behandelt zijn treffend gekozen en geven de lezer een goed beeld van de laatmiddeleeuwse maatschappij. Een belangrijke vraag waar eigenlijk geen antwoord op wordt gegeven, is wat we precies moeten verstaan onder het lekenpubliek waarvoor de teksten klaarblijkelijk bedoeld waren? Vooral ook omdat, zoals Bange zelf ook opmerkt, veel van dergelijke moralistische teksten ook circuleerden in milieus van semi-religieuze vrouwengemeenschappen. Het zou dan ook interessant zijn om (in verder onderzoek) te kijken naar de overleveringsgeschiedenis van dergelijke teksten, omdat, zoals we lezen op pagina 196: ‘Of hun producten (lees: teksten) ook effect hadden, is moeilijk na te gaan.’
Ten slotte nog enkele stilistische opmerkingen. Bange gebruikt vaak zeer tot de verbeelding sprekende voorbeelden om haar betoog te illustreren. Dit maakt dat de tekst ook voor een breder, wetenschappelijk geïnteresseerd publiek toegankelijk is. Hoewel ‘Morali-