Column
Conservator
Een wat wazige en morsige man meldt zich aan de balie van de Bijzondere Collecties van de UB-Amsterdam. Hij heeft maar één vraag. ‘Ik wil de dagboeken van Frederik van Eeden zien.’ In principe kan dat, maar de inhoud daarvan is grotendeels in een moderne editie beschikbaar (het slot is niet uitgegeven omdat de geestelijke gezondheid van de schrijver in zijn laatste jaren helaas te wensen overliet) en er zijn microfiches van het geheel aanwezig. Maar het gaat om de dagboeken zelf. Deze bezoeker maakt echter niet de indruk met wetenschappelijk onderzoek bezig te zijn dan wel een cultureel of educatief doel na te streven. Zoals dan gebruikelijk is, vraag ik waarom de originele stukken nodig zijn. Daar kan of wil de man niet veel over kwijt. Pas na enig aandringen onthult hij plechtig dat hij bezig is de autobiografie van Van Eeden te schrijven.
Zulke ontmoetingen met gereïncarneerde schrijvers zijn zeldzaam, maar ze horen - zeker in Amsterdam - tot de praktijk van een conservator bij de Bijzondere Collecties. Met unieke, of in elk geval zeldzame en vaak kostbare of kwetsbare stukken blijft het altijd oppassen geblazen. Bezoekers die voor middeleeuwse handschriften komen, leveren meestal geen problemen op. Die weten wat ze waarom willen, en hebben begrip voor wat kan en niet. Alleen geleerde toeristen kunnen wel eens lastig zijn. ‘Kan ik, nu ik toch hier ben, even jullie Caesar-handschrift inzien?’ Nee, dat kan in dat geval - opnieuw: in principe - niet. De codex met De bello Gallico is een van de twee oudste, negende-eeuwse tekstgetuigen van Caesars verslag van zijn oorlogshandelingen in Gallië. Het handschrift is op sommige plekken te kwetsbaar om zomaar uit zijn speciale bergplaats te halen (waarvoor ook extra formaliteiten, extra tijd en speciale begeleiding nodig zijn). Voor wie echter goede redenen heeft, komt het ruim 1150 jaar oude boek natuurlijk wél op tafel en desgewenst doen we er het handschrift bij van Janus Gruter met diens uitvoerige aantekeningen over diverse Caesar-handschriften, waaronder de codex die nu in Amsterdam bewaard wordt. Gruter werkte omstreeks 1622 in Heidelberg aan een nieuwe editie van het werk en kon het handschrift lenen van de toenmalige particuliere eigenaar. Een student uit Amsterdam stal het Caesar-handschrift plus het handschrift met Gruters aantekeningen en bracht beide naar hier. Vrijwel elk handschrift vertelt een verhaal (dat in dit geval veel langer is dan de ruimte voor dit stukje).