Madoc. Jaargang 2007
(2007)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 130]
| |
[Nummer 3]Jos A.A.M. Biemans
| |
[pagina 131]
| |
Bronnen voor ‘middeleeuwse’ stripsDe soorten bronnen waarvan striptekenaars die hun beeldverhaal in de Middeleeuwen laten spelen gebruikmaken, liggen voor de hand. Voorbeelden van middeleeuwse architectuur, zowel van exterieur als interieur, van middeleeuwse kunst en gebruiksvoorwerpen zijn nog in het echt te bekijken en voor wie dat thuis of dichtbij huis wil doen, zijn er boeken met reproducties in overvloed beschikbaar. Dat geldt ook voor middeleeuwse schilderingen op wanden, op paneel en soms op doek, in mindere mate voor geweven voorstellingen op wandtapijten en andere producten van textiel. Niet gehinderd door enige kennis van resultaten van andermans onderzoek ken ik echter geen voorbeelden van striptekeningen die gebaseerd zijn op panelen, wandtapijten of muurschilderingen. Ik ken alleen voorbeelden die geïnspireerd zijn op middeleeuwse schilderingen die voorkomen als boekillustratie, dus in middeleeuwse boeken. Maar misschien dat mijn preoccupatie met middeleeuwse boeken een vertekend beeld oplevert van wat striptekenaars gebruiken. Bij strips die in latere eeuwen spelen, wordt zover ik weet niet meer van boekillustraties gebruikgemaakt. In plaats daarvan worden - met evenveel vrijheden en vooroordelen? - bekende figuratieve voorstellingen zoals schilderijen als inspiratiebron benut, niet alleen om een tijdsbeeld te scheppen maar ook bij wijze van grap. Bekend is dat Goscinny en Uderzo, de makers van de strips over Asterix en Obelix, hun stripfiguren soms dezelfde houdingen lieten aannemen als personen op bekende schilderijen. Soms maakten zij een grap in het kwadraat. In verschillende verhalen reizen de twee Gallische helden over zee en steeds weer worden zij dan belaagd door Roodbaard de piraat, titelheld van een andere reeks stripverhalen, door Jean-Michel Charlier en Victor Hubinon. Zowel Roodbaard als zijn vaste kompanen Baba en Driepoot zijn goed herkenbaar. Altijd delven de piraten tot hun verbijstering natuurlijk het onderspit en blijven zij achter op (delen van) hun door de Galliërs toegetakelde schip. In Asterix en het 1ste legioen resteert hen slechts de aftocht op een schamel vlot.Ga naar eindnoot3 Hoe groot hun wanhoop is, wordt duidelijk als men begrijpt dat het plaatje een getrouwe navolging is van ‘Het vlot van Medusa’, het beroemde schilderij van Théodore Géricault uit 1819, dat thans in het Louvre hangt.Ga naar eindnoot4 Zulke vormen van intertekstualiteit, maar dan toegespitst op tekst én beeld, werken natuurlijk alleen als van teksten respectievelijk beelden gebruikgemaakt wordt die op grote schaal - of ten minste bij specifieke groepen van ingewijden - bekendheid genieten. Roodbaard is bij stripliefhebbers geen onbekende. De groep striplezers die het schilderij van Géricault (her-)kent, zal wel kleiner zijn, vooral buiten Frankrijk, maar het is en blijft een overbekend stuk, dat voor bezoekers van het Louvre nauwelijks te missen valt en in vele historische overzichten van de schilderkunst besproken en afgebeeld wordt. Los van de gegeven voorbeelden en terug naar de ‘middeleeuwse strips’ kan men zich afvragen of het vooral om de bekendheid en de toegankelijkheid van het gebruikte beeldmateriaal gaat. Anders gezegd: genieten middeleeuwse miniaturen een grotere bekendheid dan middeleeuwse wand- en paneelschilderingen? De laatste categorieën zijn meer in het echt te bewonderen dan miniaturen in handschriften. Indien voorbeelden van boekschilderkunst inspiratiebron geweest zijn voor striptekenaars, dan zal dat toch vooral gebeurd zijn op basis van reproducties, bijvoorbeeld facsimile-uitgaven. Ik kan zulke vragen niet beantwoorden en hoef dat ook niet, want ik vestig slechts de aandacht op één zo'n ‘middeleeuwse’ striptekening. Het plaatje staat geheel op zichzelf, dat wil zeggen, het is geen deel van een stripverhaal. Het is gelegenheidswerk, een kerst- en nieuwjaarswens. | |
[pagina 132]
| |
Een wenskaart van HergéDe maker is Georges Remi (1907-1983), naar zijn initialen (R.G.) beter bekend als striptekenaar Hergé. Hoewel hij al bijna vijfentwintig jaar dood is, duurt de belangstelling voor zijn werk onverminderd voort. In 2005, toen het vijfenzeventig jaar geleden was dat zijn eerste strip over de jonge, avontuurlijke dagbladreporter Kuifje verscheen, is dat uitbundig gevierd. Sommigen, vooral stripliefhebbers, roemen zijn klare lijn en de zorgvuldigheid waarmee hij documentatie verzamelde en verwerkte in zijn beeldverhalen. Anderen beschuldigen hem van kolonialisme, antisemitisme en wat al niet meer. Nog tijdens de afgelopen zomer werd in België door een Congolese student geprotesteerd tegen de heruitgave van de oorspronkelijke versie van zijn album Kuifje in Afrika (eerder Kuifje in Congo) uit 1931, dat als racistisch werd bestempeld. Hoe dan ook, Hergé was een veelzijdig man die ook ander tekenwerk verrichtte, zelfs reclamewerk. Zijn kerst- en nieuwjaarskaarten ontwierp hij natuurlijk ook zelf.Ga naar eindnoot5 De kaart voor 1967 lijkt op een bladzijde uit een middeleeuws getijdenboek (afb. 1). De scène is bekend: de drie ‘koningen’ of ‘wijzen uit het oosten’ zijn bij het stalletje aangekomen waar Jezus geboren is en vereren het Kind, dat door Hergé niet is afgebeeld (uit vrees verdacht te worden van heiligschennis?). Op de achtergrond kijken twee herders naar de hemel, waarschijnlijk naar de opmerkelijke ster die de ‘koningen’ de weg wees naar de stal. Wie het oeuvre van Hergé kent, heeft de personen op de kaart ongetwijfeld herkend: Kuifje (hij bespeelt een doedelzak), zijn hond Bobbie (in een eerbiedige houding), kapitein Haddock (hij neemt zijn hoed af) en de oude professor Trifonius Zonnebloem (in plaats van de ster aan de hemel te volgen heeft hij uiteraard zijn eigen hulpmiddel, een pendel, gebruikt om het stalletje te vinden; met het gebaar dat zijn rechterhand maakt, lijkt hij, zoals vaker, zijn rotsvaste vertrouwen in dit aardse instrument te onderstrepen: ‘zie je wel, met mijn slinger kom ik ook waar ik zijn moet’). Kuifje, de kapitein en de professor fungeren als de drie ‘wijzen’ dan wel de drie ‘koningen’. De herders zijn niemand anders dan de privé-detectives Jansen & Janssen en de draak in de rijkversierde bovenrand heeft de tronie van de duivelse schurk Roberto Rastapopoulos (met monocle!). | |
De Belles Heures van Jean de BerryKenners van de middeleeuwse boekschilderkunst zullen in eerste instantie een andere associatie hebben. Hergé's wenskaart doet sterk denken aan het type miniaturen in de Belles Heures van Jean, hertog van Berry, thans een der topstukken in de Cloisters Collection van het Metropolitan Museum of Art te New York. Dit wereldberoemde getijdenboek dankt zijn bekendheid vooral aan de prachtige miniaturen die sinds jaar en dag worden toegeschreven aan drie kunstenaars die oorspronkelijk uit Nijmegen afkomstig zijn: Herman, Paul en Johan van Limburg. Uit rekeningen en andere historische bronnen weten we dat zij tussen 1400 en 1416 als boekschilder gewerkt hebben voor de Franse hertogen Filips de Stoute en Jean de Berry. Helaas zijn er geen contemporaine bronnen waaruit onomstotelijk blijkt voor welke handschriften van deze boekenliefhebbers zij de miniaturen leverden. Jean de Berry bijvoorbeeld bezat diverse prachtig geïllustreerde getijden- en gebedenboeken en in geen daarvan staat met zoveel woorden dat de gebroeders Van Limburg daaraan hebben meegewerkt. Bij gebrek aan onbetwistbare feiten is er uiteraard ruimte voor divergerende inzichten en standpunten. In 2006 presenteerde de Amsterdamse kunsthistoricus Herman Colenbrander zijn langverwachte dissertatie over de gebroeders Van Limburg. In eerdere publicaties had hij al zijn twijfels geuit over hun participatie in de vervaardiging van drie aan | |
[pagina 133]
| |
Afb. 1 Wenskaart van Hergé voor 1967. Uit: De wereld van Hergé (zie noot 5), 255.
hen toegeschreven handschriften: de Très Riches Heures (thans in het Musée Condé te Chantilly) en de Belles Heures, beide van Jean de Berry, en een bijbel in de Bibliothèque nationale de France te Parijs (Ms. fr. 166), gemaakt voor Filips de Stoute. In het eerste deel van zijn proefschrift trekt hij die lijn door en breekt hij eveneens heel wat heilige huisjes af. Sinds lang en op grote schaal geaccepteerde standpunten van gerenommeerde specialisten verwijst hij naar het rijk der fabelen.Ga naar eindnoot6 | |
[pagina 134]
| |
Afb. 2 De geboorte van Christus. Uit: De Belles Heures van Jean, duc de Berry (zie noot 9), nr. 30.
Ik ben geen kunsthistoricus, maar wel een liefhebber van middeleeuwse handschriften met inbegrip van de miniaturen en andere versieringen daarin. En bij mij ging het omgekeerd, dat wil zeggen van miniatuur naar striptekening. In het museum Het Valkhof te Nijmegen was in 2005 de tentoonstelling te zien over de Gebroeders Van Limburg (en andere middeleeuwse kunstenaars). De belangstelling was enorm, ook in de pers, en terecht. Het hoogtepunt in de expositie werd gevormd door tien dubbelbladen uit de Belles Heures met werkelijk schitterende, bladgrote illustraties. Het zien van de vele afbeeldingen | |
[pagina 135]
| |
Afb. 3 De verkondiging van Christus' geboorte aan de herders. Uit: De Belles Heures van Jean, duc de Berry (zie noot 9), nr. 31.
van miniaturen in de Belles Heures en vooral van de miniatuur van de verkondiging aan de herders wekten bij mij de herinnering aan de kerstkaart van Hergé die ik voor de aardigheid wel eens had gebruikt bij een college voor wakkere studenten kunstgeschiedenis. Raadpleging van een fraaie uitgave met alle geïllustreerde bladzijden in dit getijdenboek werkte verhelderend. Duidelijk werd dat Hergé net als een middeleeuwse kunstenaar vrijelijk uit zijn bron geput heeft: afgezien van zijn eigen stripfiguren zijn alle onderdelen op zijn wenskaart uit de Belles Heures afkomstig.Ga naar eindnoot7 | |
[pagina 136]
| |
Afb. 4 Aanbidding door de drie koningen. Uit: De Belles Heures van Jean, duc de Berry (zie noot 9), nr. 32.
| |
Hergé's keuzes en combinatiesDe belangrijkste elementen in Hergé's voorstelling zijn ontleend aan de miniatuur op fol. 48v van het handschrift: de geboorte van Christus (afb. 2). Onderdelen van de stal heeft hij bijna ‘letterlijk’ overgenomen, evenals de ster erboven en de houding van de os en de ezel. Ook de twee personen rechts heeft hij verwerkt: de knielende doedelzakspeler en de man achter hem die de muzikant met de linkerhand aanraakt, vinden we terug als Kuifje en de kapitein. | |
[pagina 137]
| |
De miniatuur op fol. 52r met de verkondiging van Christus' geboorte aan de herders (afb. 3) inspireerde Hergé toen hij de speurders Jansen & Janssen tekende. De houding van Jansen (rechts), de stand van de voeten, de zwarte hoed en de diagonaal vastgehouden herdersstaf stemmen nauwkeurig overeen met de wijze waarop de rechter herder op de miniatuur geschilderd is. In feite heeft hij die herder dubbel gekopieerd, want afgezien van hun snor lijken de twee detectives nu eenmaal op elkaar als twee druppels water.Ga naar eindnoot8 Want wat de een zegt en doet, is immers altijd een herhaling van wat de ander al zei en deed. Op zijn wenskaart heeft Hergé dit kopieergedrag tot uitdrukking gebracht door hen in nagenoeg dezelfde pose af te beelden, als altijd gehuld in gelijke kleding. De kleuren van hun kleding, het bruingeel van de tuniek en het roze van de schoudermantel, zijn overgenomen van de outfit van de linker herder. Dit betekent dat Hergé ofwel het handschrift zelf heeft mogen bekijken of in elk geval over kleurenreproducties beschikte.Ga naar eindnoot9 Nu zien we ook waar de houding van Bobbie vandaan komt: de witte (!) hazewindhond (?) met halsband (!) stond model voor Kuifjes trouwe viervoeter. Ook een aantal van de schapen kunnen we in beide voorstellingen op nagenoeg identieke wijze ontdekken, met inbegrip van de boompjes of struiken waaronder zij liggen. Het schaap dat zich zeer realistisch met de rechter achterpoot achter de oren krabt, is precies zo door Hergé overgenomen. Zeer treffend is ook de gelijkenis tussen de geiten die - uiterst rechts - staande op hun achterpoten aan de blaadjes van een boom knabbelen. Tenslotte is er de aanwezigheid van een bouwwerk in de achtergrond van beide voorstellingen: de torens van het nabij gelegen Betlehem. De derde miniatuur die Hergé gebruikt heeft staat op fol. 54v van de Belles Heures en beeldt de aanbidding door de drie wijzen uit, hier voorgesteld als de drie koningen (afb. 4). Hoewel Hergé het thema van de aanbidding van deze miniatuur overnam, heeft hij opvallend weinig elementen van de miniatuur gebruikt. Eigenlijk zien we alleen de manier waarop de middelste koning zijn kroon afneemt terug bij kapitein Haddock, die zijn middeleeuwse hoed in de hand houdt. Wellicht is ook de vogel op het dak van de stal afkomstig uit de miniatuur. De grootste overeenkomt tussen deze miniatuur en de kerst- en nieuwjaarskaart van Hergé wordt zichtbaar als we de randversiering van beide vergelijken: die is nagenoeg identiek! Alleen voor de draak met de kop van Rastapopoulos moeten we even verder bladeren in het handschrift, naar fol. 123v. Daar is een vergelijkbare draak te vinden in de randversiering bij de miniatuur met de knecht van de hogepriester van wie Petrus een oor heeft afgehouwen (afb. 5). Bij nader inzien blijkt de lay-out van fol. 54v door Hergé geheel te zijn nagevolgd, inclusief de lege ruimte onder de tekst van zijn wens. Wellicht heeft Hergé op sommige exemplaren van zijn wenskaart op die plaats een persoonlijke notitie aangebracht of zijn naam geschreven, maar evengoed liet hij die ruimte gewoon leeg, net zoals in het handschrift. De omvangrijke Nijmeegse tentoonstellingscatalogus laat zien dat het werk van de miniaturisten die aan de Belles Heures werkten door andere kunstenaars werd nagevolgd. Dat is voor de vijftiende eeuw niet zo vreemd, middeleeuwse boekschilders kenden en gebruikten elkaars werk. Maar dat een twintigste-eeuwse striptekenaar zich eveneens door deze miniaturen liet inspireren is opmerkelijk. In navolging van Hergé ruim veertig jaar geleden wens ik de lezers van Madoc een Vrolijk Kerstfeest en een Gelukkig Nieuwjaar! | |
[pagina 138]
| |
Afb. 5 Randversiering. Uit: De Belles Heures van Jean, duc de Berry (zie noot 9), nr. 56.
|
|