Madoc. Jaargang 2006
(2006)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 222]
| |
Caper Staal
| |
WierookGeur heeft in menig religie een eigen plaats. Ook in de christelijke eredienst.Ga naar eindnoot1 Maar als we naar de vroege kerk van de eerste drie eeuwen kijken, zullen we er nauwelijks wierook in aantreffen. Hoewel de joodse tempeldienst wierookoffers kende en er ook in de Romeinse en Griekse wereld tijdens religieuze plechtigheden wierook gebruikt werd, zagen de eerste christenen ervan af. Inderdaad, juist daarom! Zij wilden zich onderscheiden van de bestaande religies waarin wierook gebrand werd voor de verschillende godenbeelden en ook voor die van vergoddelijkte mensen zoals de keizer. Voor hun beeltenissen werden wierookoffers | |
[pagina 223]
| |
Afb. 1 De diaken zwaait met een wierookvat en achter hem staat op de tegelvloer een wierookscheepje. Detail uit de Gregoriusmis, Meester van de Levensbron, ca. 1510 (Utrecht, Museum Catharijneconvent, inv. RMCC s194).
gebracht en dat was in strijd met het monotheïsme van de christelijke gemeenschap. Alleen tijdens een begrafenis gebruikten christenen, net als alle andere bewoners van het Middellandse-Zeegebied, wierook. Twee aspecten ontwaren we bij dit fenomeen. Ten eerste was het branden van wierook een eerbetoon aan de gestorvene. Daarnaast werd wierook gebrand om de atmosfeer te veraangenamen. De welriekende rook kon het opnemen tegen de eventuele lijkenlucht. Ook in de ondergrondse begraafplaatsen, de catacomben, is wierook gebruikt om de muffe atmosfeer te verbeteren. Dit gebruik echter heeft met de religie als zodanig niets van doen. Het betreft hier een profaan gebruik van de antieke wereld. De verloochening van wierook veranderde na de derde eeuw toen het christelijke geloof onder keizer Constantijn de Grote tot staatsgodsdienst was verheven. De eer die men eerder aan de goden en de keizer bracht, ging langzaam over op de werkelijke heerser over het al, Christus, en diens vertegenwoordiger, de bisschop.Ga naar eindnoot2 Zo zien we wierook een plaats krijgen in de processie. Voor de bisschop uit worden twee ‘keizerlijke’ eretekenen gedragen: wierook en licht. Voor de bisschop van Rome, de paus, is dit gebruik vanaf de zevende eeuw geboekstaafd. We zien het gebruik overal in de westerse christenheid in zwang komen, ook als de plechtige mis niet door een bisschop maar door een priester wordt opgedragen. Drie maal was wierook een begeleider. Als de paus of een bisschop het kerkgebouw in een plechtige stoet betrad, vergezelden hem zeven toortsdragers en een subdiaken met een thymiamaterium, een wierookvat. Hetzelfde gebeurde wanneer hij na de eucharistie de kerk verliet. De derde keer dat wierook in Rome werd aangewend was | |
[pagina 224]
| |
Afb. 2 Wierookvat. Rijnland, brons, circa 1400 (Utrecht, Museum Catharijneconvent, inv. nr. ABM m1014).
wanneer tijdens de mis het evangelie werd voorgelezen of gezongen. De diaken die het evangeliarium droeg, het Woord des Heren, werd op de heen- en terugweg naar de plaats vanwaar gelezen of gezongen werd, meesttijds de ambo, begeleid door acolieten met toortsen en wierookdragers.Ga naar eindnoot3 In de huidige plechtige eucharistievieringen zijn deze riten nog altijd aanwezig. Op nog drie andere momenten zien we wierook in gebruik raken tijdens de westerse eucharistieviering. Deze gebruiken stammen uit de negende eeuw en eerder. Het betreft de bewieroking van het altaar, van de offergaven en van de aanwezigen. Deze drie bewierokingen hebben niet Rome als bakermat maar ze komen uit de gallicaanse ritus, de ritus die in Frankische streken de gebruikelijke was.Ga naar eindnoot4 Ik kan deze bewierokingen in de tegenwoordige tijd beschrijven want nog steeds worden ze gepraktiseerd in een plechtige eucharistieviering. Aan het begin van de viering kust de celebrant het altaar en gaat hij er met een rokend wierookvat omheen. Het altaar wordt daarbij gezien als Christus, de hoeksteen (Mattheus 21, 42; Efeziërs 2, 20). Deze bewieroking van het altaar stamt van de plechtigheid van de altaar- en kerkwijding. Bij de ingebruikname van een altaar en een nieuw kerkgebouw werden er relieken van heiligen binnengedragen om ingemetseld te worden in het altaar dat zo een martelaarsgraf werd. De relieken werden volgens het oude Romeinse begrafenisritueel omringd met wierook. Zo vond dat nu ook plaats. Was het altaar gereed, dan liep een acoliet met een rokend wierookvat zwaaiend een aantal malen om het altaar heen. Een ‘samenvatting’ van deze bewieroking kwam terecht in het openingsceremonieel van elke plechtige eucharistieviering. Als na de dienst van het Woord de offergaven op het altaar zijn geplaatst, worden deze, nadat ze met een gebed aan God zijn opgedragen, bewierookt.Ga naar eindnoot5 Zo wordt nog eens benadrukt dat ze God gewijd worden. De rook zondert ze af van het wereldse; dezelfde handeling als bij het nieuwe altaar dat door een aantal handelingen zoals het bewieroken ook aan elk profaan gebruik wordt onttrokken. De derde gallicaanse bewieroking geldt de aanwezigen: voorganger, assistenten en alle gelovigen. Hierdoor worden zij als levende offergave gevoegd bij de offergaven die al op het altaar staan. Deze bewieroking is dus van oorsprong geen eerbetoon aan de aanwezigen, hoewel zij later wel vaak als zodanig is opgevat. De personen die bewierookt worden, worden met de wierookwolken uit de met zonden bevlekte wereld opgeheven en de sfeer van het heilige binnengevoerd. Vanaf de negende eeuw zijn de drie Romeinse en de drie gallicaanse bewierokingen samengevoegd. Het gebruik van wierook tijdens de mis heeft dan de vorm gekregen zoals deze nog altijd is. De bewierokingen werden in die tijd zonder woorden uitgevoerd. In de | |
[pagina 225]
| |
huidige ritus gaat dat ook weer zonder tekst, maar in de ritus die het Missale Romanum (1570) na afloop van het Concilie van Trente (1545-1563) uniformerend voor heel de westerse christenheid oplegde, sprak de priester gebeden uit wanneer hij het wierookvat vulde en hij het hanteerde. Vanaf de elfde eeuw zijn deze gebeden reeds te traceren. Bij de bewieroking van het altaar deed hij wierookkorrels in het wierookvat met de woorden: ‘Moge Hij u zegenen tot wiens eer gij zult branden.’Ga naar eindnoot6 De wierookkorrels worden in persoon aangesproken. Tot 1970 bad de priester, terwijl hij de wierookkorrels in het wierookvat deed, uit het Missale Romanum: ‘Door de voorspraak van de heilige aartsengel Michael die staat aan de rechterzijde van het reukaltaar, en van al zijn uitverkorenen gewaardigt de Heer zich deze wierook te zegenen en als een zoete geur aan te nemen.’ Als de priester brood en wijn, de offergaven, bewierookte, zei hij: ‘Deze wierook door U gezegend, stijge tot U op, o Heer, en uw barmhartigheid dale over ons neder.’ Tijdens de bewieroking van het altaar bad hij: ‘Laat mijn gebed, o
Afb. 3 Wierookvat. Utrecht, zilver, 1475-1500 (Utrecht, Museum Catharijneconvent, inv. nr. ABM m1816).
Heer, als wierook opstijgen voor uw aangezicht; mogen mijn handen zich verheffen tot een avondoffer. Heer, zet een wacht voor mijn mond en bewaar de deur van mijn lippen; laat mijn hart niet neigen tot woorden van boosheid om verontschuldigingen te zoeken voor het kwade.’ Terwijl hij vervolgens het wierookvat teruggaf aan een van zijn assistenten, sprak hij: ‘De Heer ontsteke in ons het vuur van zijn liefde en de vlam van de altijd blijvende vriendschap.’Ga naar eindnoot7 Voorts werden de celebrant en de omstanders die zich op hun beurt ook offeren, bewierookt. In de huidige eucharistieviering is er nóg een moment waarop wierook wordt gebrand. Het gebruik om de geconsacreerde hostie en de kelk met wijn te bewieroken als zij tijdens de elevatio na de consecratie aan de gelovigen getoond worden, is een uiting van de middeleeuwse sacramentsdevotie die haar sporen tot in de huidige eucharistieviering heeft getrokken. | |
De heilige schriftAls we de zojuist geciteerde gebeden nader bezien, bemerken we dat de verzen 2-4 van psalm 140 (141) geciteerd werden. Zo kwam het woord ‘avondoffer’ in de mis terecht, terwijl die juist eeuwenlang in de morgen werd opgedragen. De tekst waarin de aartsengel Michaël figureert, sluit aan op die van Openbaring 8: 3-5: ‘En er kwam een andere engel die met een gouden wierookvat bij het altaar ging staan. Hem werd veel reukwerk gegeven, om het samen met de gebeden van al de heiligen te offeren op het gouden altaar voor de troon. De rook van het reukwerk steeg, samen met de gebeden van de heiligen, uit de hand van de engel omhoog voor het aanschijn van God.’ Uit al dit wieroken kunnen we dus drie hoofdlijnen onderscheiden. Ten eerste is wie- | |
[pagina 226]
| |
rook een eerbewijs. Voorts is het een teken van offer en gebed. Tenslotte heeft het een sfeerverhogende en lucht veraangenamende werking. Bij twee andere liturgische plechtigheden wordt ook wierook gebruikt. In de Lauden wordt tijdens het zingen van de lofzang Benedictus het altaar bewierookt. Hetzelfde gebeurt in de Vespers bij het zingen van het Magnificat. Uiteraard hebben deze drie hoofdlijnen die, zoals we zagen, niet uit de praktijk van de eredienst van de eerste eeuwen van de kerk stammen, achteraf hun schriftuurlijke bevestiging gekregen. Twee bijbelcitaten zijn reeds gegeven. In de Karolingische periode zocht men met graagte nog meer oudtestamentische parallellen. Zo vond immers het Oude Testament zijn voltooiing in het Nieuwe. Voor de eerbewijzen greep men terug naar de joodse eredienst. In het mobiele heiligdom dat Mozes op bevel van de Heer liet vervaardigen, de tent van de samenkomst, stond een reukofferaltaar (Exodus 30:1-10, 37:25-29, 40:27, Leviticus 16:12-13). Later stond er een reukofferaltaar in de tempel van Jeruzalem (1 Kronieken 28:18, 2 Kronieken 26:16). In het Nieuwe Testament staat Zacharias, de vader van Johannes de Doper, bij het altaar als hij het avondoffer brengt (Lucas 1:9). Daarnaast is er nog een ander aspect, namelijk dat God zich liet kennen in een wolk. Als de hogepriester Aäron op de dag der verzoening een offer brengt, lezen we: ‘Dan neemt hij van het altaar van de Heer een wierookschaal vol gloeiende kolen en twee handen vol fijne, geurige wierook, en brengt dit alles achter het voorhangsel. Voor de Heer doet hij de wierook op het vuur, zodat de wierookwolk het verzoendeksel boven de verbondsark omhult, anders zou hij sterven’ (Leviticus 16:12-14). Als de wijzen uit het oosten, de drie koningen, wierook bij zich hebben als een van hun geschenken, is dat een eerbewijs aan de kleine Jezus (Mattheus 2:11). Het geschenk verwijst in dat verhaal naar zijn goddelijkheid. Er wordt door de evangelist ten eerste naar psalm 72:10-11 verwezen: ‘De vorsten van Tarsis, het kustland, zij komen geschenken hem brengen, de koningen van Sjeba en Seba, zij dragen hun schatting hem aan; alle heersers brengen hem hulde, alle volken zijn hem onderdanig.’ Er is vervolgens een verwijzing naar de profeet Jesaja 60:6: ‘Een vloed van kamelen zal u bedekken, dromedarissen van Midjan en Efa; alle bewoners komen uit Seba, met goud en wierook beladen; zij verkondigen de lof van Jahweh.’Ga naar eindnoot8 Voorts is er een verwijzing naar de profeet Maleachi (Malechias): ‘Werkelijk, van de opkomst van de zon tot haar ondergang is mijn naam groot onder de volken; overal wordt aan mijn naam een wierookoffer en een reine offergave gebracht’ (Maleachi 1:11). De wierookwolken die de naar God opstijgende gebeden van de gelovigen verbeelden, vinden hun fundament in psalm 140 (141):2: ‘Moge mijn gebed als een wierookoffer voor uw gelaat opstijgen.’ Vanuit deze tekst komt sedert een aantal jaren een nieuw gebruik in de katholieke eredienst voort. Tijdens de voorbeden plaatst een dienaar een schaal met brandende wierook bij of op het altaar. Een tweede tekst die het nieuwe gebruik ondersteunt, luidt: ‘Toen het lam de boekrol genomen had, vielen de vier dieren voor hem neer evenals de vierentwintig oudsten, elk met een citer in de hand en met schalen vol reukwerk - dat zijn de gebeden van de heiligen’ (Openbaring 5: 8). | |
ReformatieDe Reformatie wees (en wijst?) elk gebruik van wierook af. In de reformatorische kerken wordt het niet gebruikt. Het branden van wierook wordt als heel katholiek ervaren. Een frappant voorbeeld daarvan is te vinden in de Sankt Petersdom in Bremen, de hoofdkerk van de Evangelische Kirche van de stad. Wanneer de Dom na de Reformatie niet meer door de katholieken gebruikt mag worden, is er één uitzondering. De katholieke gemeenschap | |
[pagina 227]
| |
mag er wel haar jaarlijkse sacramentsprocessie houden. Maar daarbij mag onder geen beding wierook worden gebruikte.Ga naar eindnoot9 Vanuit theologisch oogpunt hoogst curieus: de aanwezigheid en het ronddragen van de hostie die volgens de katholieken Christus zelf is - een opvatting die de protestanten juist afwijzen - wordt minder aanstootgevend gevonden dan het zwaaien met een wierookvat, een eerbewijs aan die heilige hostie. | |
WierookvatWat is wierook in zuiver materiële zin? Het is de hars, het wondsap van de wierookboom (Boswellia carteri). Die groeit onder andere in Ethiopië. Een andere wierookboom (Boswellia sacra) vinden we in Somalië, en de kuststreken van Oman, Jemen en India.
Afb. 4 Wierookscheepje. Amsterdam, Sieuwert van Tongerloo, 1684, zilver (Utrecht, Museum Catharijneconvent inv. nr. BMH m10044).
De wierookkorrels werden bewaard in een doosje, een pyxis. Vanaf de Middeleeuwen had dit doosje vaak de vorm van een schuitje. Op den duur werd deze vorm de meest gebruikelijke zodat het woord wierookscheepje (Lat. naviculum) ontstond. De Amsterdamse zilversmeden Thomas Bogaert en Sieuwert van Tongerloo namen respectievelijk in 1639 en in 1684 het woord ‘scheepje’ heel letterlijk. Zij maakten er mini-scheepjes van zilver van (afb. 4). Met een lepeltje worden de wierookkorrels op de gloeiende kooltjes geschept. Hoe wordt de wierook gebrand? Er zijn vanuit de Oudheid verschillende vormen om wierook te branden. We kennen ondiepe schalen die op standaards staan of die hangend
Afb. 5 Balustervormig wierookvat, Bolsward 1725, zilver (Utrecht, Museum Catharijneconvent inv. nr. ABM m954a).
zijn bevestigd. Zo'n schaal is niet afgedekt. Het wierookvat dat wij zeker na het jaar 1000 kennen, bestaat uit een bak waarin kolen gloeien en een van gaten voorzien deksel die op en neer kan schuiven. De vroegste exemplaren die bewaard zijn, bestaan grofweg uit twee halve bollen. De middeleeuwse exemplaren kunnen in de Romaanse periode versierd zijn met monstertjes en gedrochten. De wilde dieren zijn dan getemd en worden ingezet voor de lof van God. Het zijn dezelfde monsters die we op de voet van bronzen kruisen en kandelaars kunnen aantreffen. Als ze in deze tijd gebeeldhouwd en geplet onder de pilaren van een kerkgebouw liggen, zijn ze ook overwonnen, maar op die plaatsen wordt juist hun nederlaag geaccentueerd en niet hun getemde hulpvaardigheid. In de romaanse pe- | |
[pagina 228]
| |
Afb. 6 Illustratie in het altaarmissaal die de priester instrueert hoe hij de offergaven dient te bewieroken en welke woorden hij wanneer moet uitspreken. Uit: Missale Romanum ex decreto SS. Concilii Tridentini restitutum, S. Pii V Pontificis Maximi jussu editum, Clementis VIII, Urbani VIII et Leonis XIII, auctoritate recognitum (Rome, Doornik 1902) XLIII.
riode maar zeker in de daarop volgende gotische had het wierookvat vaak architectuurvormen. Het werd dan een rokend gebouwtje, of liever kerkje. Het vat had zo een dubbele duiding. Ten eerste verwees het naar het hemels Jeruzalem waar de engelen en oudsten voor het Lam hun wierookschalen brandden. Maar het verwees ook naar het aardse Godsvolk dat zijn gebeden als geurige wierook ten hemel zond. In de Renaissance werd het wierookvat balustervormig (afb. 5). Toen in de negentiende eeuw de historiserende stijlen opgang maakten, grepen de kunstenaars terug op de romaanse en gotische vormen. De twintigste eeuw bracht vaak strak vormgegeven en functionalistische wierookvaten voort.Ga naar eindnoot10 | |
ZwaaienHet wierookvat wordt zwaaiend gebruikt. Er bestaan uitgebreide voorschriften hoe dat diende te gebeuren. Tegenwoordig worden die vaak niet meer toegepast. Ze worden niet meer adequaat of te ritualistisch gevonden of ze zijn domweg vergeten. In het Missale Romanum stonden aan het einde van de algemene inleiding vaak twee illustraties die de bewieroking van altaar en offergave nauwgezet toelichtten. Er is een lange zwaai en een korte zwaai. Met de lange zwaai wordt het vat over de volle lengte van de kettingen op en neer bewogen, meestal van voor naar achter. In processies, als er gelopen wordt, is deze manier van zwaaien de meest gebruikelijke. In het zuiden van ons land, Limburg en Noord-Brabant, zwaait men ook van links naar rechts, een halve cirkel. De acoliet die na de bewieroking van het evangelieboek het vat van de diaken terug heeft ontvangen, staat achter hem en zwaait vaak op deze wijze. In zijn enthousiasme mooie wolken te maken vergeet de thuriferarius, de wierookdrager, dan de vermaning: thuribulum leviter agitans (het wierookvat licht op en neer bewegend).Ga naar eindnoot11 Een curieuze vorm van | |
[pagina 229]
| |
Afb. 7 Illustratie in het altaarmissaal die de priester instrueert hoe hij het kruisbeeld, de relieken die tussen de kandelaars staan en het altaar dient te bewieroken. Uit: Missale Romanum ex decreto SS. Concilii Tridentini restitutum, S. Pii V Ponficis Maximi jussu editum, Clementis VIII, Urbani VIII et Leonis XIII, auctoritate recognitum (Rome, Doornik 1902) XLIV.
zwaaien in de volle lengte van de ketting zag ik in de dom van Milaan. Daar werd met het rokend vat een complete cirkel beschreven. De acoliet zwaaide het wierookvat over links bovenlangs naar rechts. En het was niet alleen een ‘stuntje’ van de thuriferarius. In de hoogmis deed kardinaal Dionigi Tettamanzi hetzelfde. Dan is er de kleine zwaai. Daartoe worden, als je het uiteinde van de kettingen in je linker hand hebt, met de andere hand de kettingen halverwege vastgepakt. Met de rechterhand wordt dan een kleine zwaai gegeven. In de liturgie is dit de meest gebruikelijke manier. | |
ChrismaNog een tweede materie is er in de katholieke eredienst die geurt: het heilig chrisma. Er zijn drie heilige oliën: de olie van de doopleerlingen (oleum catechumenorum), de ziekenolie (oleum infirmorum) en het heilig chrisma (chrisma). Ze worden ieder op een ander moment in het katholieke leven gebruikt. De basis van de drie is zuivere olijfolie. Aan de olie die tot chrisma wordt gewijd, wordt geurige balsem toegevoegd. Die balsem bestaat in het aartsbisdom Utrecht uit cypres, rozemarijn en geranium. De wijding van de oliën geschiedt door een bisschop op Witte Donderdag.Ga naar eindnoot12 Ze hebben ieder een eigen wijdingsgebed. Het chrisma is de heiligste van de drie. Het wordt gebruikt bij zalvingen die met het afroepen van de Heilige Geest van doen hebben, bijvoorbeeld bij het toedienen van het sacrament van het vormsel, bij de diaken-, priester- en bisschopswijding en bij de wijding van een altaar. De kerkvaders zagen in de vermenging van de olie met de balsem de menselijke en de goddelijke natuur van Christus verbeeld. In de wijdingsritus van na het Concilie van | |
[pagina 230]
| |
Trente die te vinden is in het Pontificale Romanum, het liturgisch handboek voor bisschoppen, memoreerde een gebed de twee naturen van Christus. In de huidige ritus vindt de vermenging van olijfolie en balsem in stilte plaats.Ga naar eindnoot13 Aan de olie wordt in de regel slechts een kleine hoeveelheid balsem toegevoegd zodat van de geurigheid in de loop van de eeuwen weinig overbleef. Tegenwoordig is het in sommige bisdommen, bijvoorbeeld Münster, gebruik om weer flink wat balsem in de olie te doen. In de Münsterse Paulusdom zalft men daarenboven niet zoals elders met de duim, maar met de volle hand. Als het chrisma dan gebruikt wordt, geurt weldra het hele heiligdom.Ga naar eindnoot14 | |
BesluitEr valt meer te zeggen over geuren.Ga naar eindnoot15 Ik sluit met een citaat van de zevende-eeuwse auteur Isaac de Syriër (Isaac van Ninive) die in Preek 82 gewag maakt van een hemelse geur die de eenvoudige mens verspreidt wanneer hij in het hemels paradijs zal zijn aangekomen. ‘De roofdieren naderen de eenvoudige en zodra hun ogen hem in de gaten hebben, worden ze van wild tam. Ze komen naar hem toe en vergezellen hem als hun meester, kwispelend met hun staarten en zijn handen en voeten likkend. Want ze ruiken de geur die ook Adam verspreidde voor zijn zondeval, toen de dieren naar hem toekwamen en hij ze in het Paradijs namen gaf. Het is de geur die ons door de zondeval is ontnomen maar die ons door Christus opnieuw wordt gegeven door zijn wederkomst; Zijn wederkomst maakt de geur van het menselijk ras weer zoet.’Ga naar eindnoot16 | |
[pagina 232]
| |
|