Madoc. Jaargang 2006
(2006)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 160]
| |
Hans Wilbrink
| |
Mysticologische profielenIn een mysticologisch profiel wordt het mystieke contact tussen mens en God nauwkeurig in beeld gebracht: hoe komt het contact tot stand, hoe verloopt het en hoe eindigt het? Allereerst is het dan van belang te bepalen hoe de mysticus denkt over het kennen van God. Is God rationeel te benaderen, of alleen emotioneel, affectief?Ga naar eindnoot2 Hildegard en Hadewijch getuigen er in hun werk van dat God niet met het verstand te begrijpen is. Want wie God begrijpen kan, is groter dan God zelf. In het vijfde visioen van haar Liber Divinorum Operum beschrijft Hildegard de gepersonifieerde Godsliefde als een vrouw die kijkt op een wastafeltje waarop geschreven staat dat ‘niets dat een begin kent, de godheid, die zonder begin is, volledig kan begrijpen (afb. 1).Ga naar eindnoot3 Hadewijch huldigt een soortgelijke opvatting. In haar Twaalfde Brief schrijft ze: Al dat den mensch van gode comt te siere ghedinckenessen Ende al dat hire af verstaen mach ende bi enigher figueren gheleisten, dat en es god niet; Want mochtene de mensche begripen ende verstaen met sinen sinnen Ende met siere ghedachten, soe ware god mendere dan de mensche.... | |
[pagina 161]
| |
Al wat de mens in zijn gedachten komt van God en al wat hij van Hem kan verstaan en in een of ander beeld voorstellen, dat is God niet. Want kon de mens hem begrijpen en verstaan met zijn zinnen en met zijn gedachten, dan was God minder dan de mens....Ga naar eindnoot4 De liefde van God is bij beiden het enige en ultieme instrument dat het contact kan bewerkstelligen, waarbij in het geval van Hildegard de rol van de mens volledig passief en receptief is, maar bij Hadewijch, daarentegen, heel actief. Hildegard ontvangt Gods liefde lijdelijk. Pas als zij aangeraakt is door, wat zij noemt, het Levende Licht (Lux Vivens) wordt zij actief en begint ze Zijn boodschap uit te dragen. Het liefdescontact tussen Hadewijch en God verloopt anders. Hadewijch getroost zich zeer intense contemplatieve inspanningen om Gods omarming te ervaren en als dat grote moment haar dan uiteindelijk, al dan niet buiten de geest, gegeven is, valt zij, na een kortstondig genieten, stil in absolute menselijke onmacht en zij roept dan vanuit de menselijke diepte opnieuw om Gods aanraking: het de profundis van de mystica. Hildegard wijst de extase ronduit af, Hadewijch zoekt die geestestoestand juist en is als zodanig, volgens sommige auteurs (die de extase als iets wezenlijks beschouwen in een mystiek proces) meer een mystica in de ware zin van het woord. Het mystieke proces bij Hadewijch is heel sterk trinitair bepaald. Hadewijchs mystieke doel is deel te nemen aan de wederzijdse liefde van de drie Personen van God. De weg ernaartoe verloopt via Christus, geïnspireerd door Gods Geest. Christus verbindt de beperkte tijdelijkheid van de mens met de onbegrensde ruimte van de Vader. Hij is volgens Hadewijch de enige betrouwbare gids op de mystieke weg. Hadewijchs theologisch-mystieke denken is zodanig trinitair bepaald dat zij zelfs onbewust, tijdens het schrijven, voortdurend geleid wordt door de essentialia van haar mystieke denken (de Vader, de Zoon en de Geest), waardoor allerlei trinitasreferenties in haar werk voorkomen, zowel uitdrukkelijk met naam en toenaam genoemd, alsook impliciet en in latente termen verwoord. Zo hanteert Hadewijch in het Eerste Visioen, het theologisch basisvisioen, een bomenmetafoor waarin een heel mooie verborgen trinitasreferentie kan worden gelezen. Hadewijch wordt naar een open vlakte geleid, waar bomen staan. Er is sprake van zeven bomen waarvan haar door een troonengel de namen worden ghetoent, ende de nature van haren namen.Ga naar eindnoot5 Het woord ‘naam’ verwijst ook in het huidige katholieke jargon nog naar de Drie Personen, zoals bijvoorbeeld in de kruistekenformule: in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest. Als Hadewijch het woord ‘namen’ gebruikt, moeten we erop bedacht zijn dat het wel eens een equivalent van ‘personen’ zou kunnen zijn. De eerste boom in het visioen verwijst vol-
Afb. 1 In het vijfde visioen van het Liber Divinorum Operum beschrijft Hildegard de gepersonifieerde Godsliefde als een vrouw die kijkt op een wastafeltje. Uit: Hildegard Bingensis, Liber Divinorum Operum, ed. A. Derolez & P. Dronke (Turnhout 1996) plate 15.
| |
[pagina 162]
| |
gens de begeleidende engel naar de broze en vergankelijke mens. De tweede boom is een zeer lage boom met sierlijke, veelkleurige bladeren, maar over die prachtige bladeren hangen verdorde bladeren. De engel legt uit dat deze boom het zinnebeeld is van de deemoed, maar de mooie ontwikkelde goede deugden gaan schuil onder het gemis van de gemeenschap met de Geliefde. Hoewel de engel met deze metafoor primair naar de geestestoestand van Hadewijch verwijst, kunnen we er ook een verborgen referentie in zien naar de ootmoedige Zoon, die zo sterk verlangde bij de Vader te zijn. De derde boom is een hoge en sterke boom met geweldig brede bladeren. De engel spreekt tot Hadewijch en noemt haar zo machtig en sterk dat zij de eeuwige macht van God zelf veroverd lijkt te hebben. Hier is door de superlatieve en absolute machtsreferentie onmiskenbaar sprake van een secundaire verwijzing naar de Vader. Voor de hand ligt nu te veronderstellen dat de vierde boom naar de Geest verwijst. En dat is inderdaad het geval. Die boom is hoog met heel veel takken en al die takken waren vervlochten met de vorige boom. De engel zegt: O vroede vander redenen berecht, Ja vander redennen des groten gods, lees ende verstant die wise lesse ende die vroede die dese dorwassende leert. Ende ic verstont dat aen elc blat was te lesenne: jc ben die onderscedecheit; sonder mi en mach men niet doen.Ga naar eindnoot6 O, wijze, onderricht door de rede, ja door de rede van de grote God zelf, lees en begrijp de wijze en verstandige les van de boom die door de andere heen groeit. En ik begreep wat op elk blad te lezen stond: Ik ben het onderscheidingsvermogen. Zonder mij kan men niets doen. Het is dus de boom die het licht, het inzicht, het onderscheidend vermogen verbeeldt, als metafoor in eerste instantie verbonden met de visionaire Hadewijch, maar secundair verwijzend naar de Heilige Geest die zo intens verbonden is met de Vader. De tweede, de derde en de vierde boom verwijzen dus naar respectievelijk de Zoon, de Vader en de Geest, niet concreet en met naam en toenaam, nee, latent en impliciet door te verwijzen naar de abstracte persoonsassociaties: de volmaakte deemoed van de Zoon, de almacht van de Vader en het inzicht van de Geest. De vijfde boom verwijst naar de Drievuldigheid als geheel en is als het ware een samenvatting van de voorgaande drie. Het getal drie speelt er ook een grote rol: er zitten driemaal drie takken aan die boom. Op de bladeren van de takken staan harten getekend: onderaan rode harten, in het midden witte harten en bovenaan gouden harten. Ze verwijzen volgens de begeleidende tekst indirect naar respectievelijk het lijden van de Zoon, het licht van de Geest en de ultieme liefde van de Vader.Ga naar eindnoot7 Ook de zesde en de zevende boom bevatten trinitasreferenties: de zesde verwijst naar de drie theologische deugden: geloof, hoop en liefde (Geest, Zoon en Vader) en bij de zevende boom verschijnt Christus zelf. Hadewijch ziet dan een helder wit en stralend kruis en voor dat kruis een zetel die op een ronde schijf leek en die meer klaarheid uitstraalde dan de zon. Ook hier weer trinitaire symboliek: de Zoon (het kruis), de Vader (de zetel/de ronde schijf) en de Geest (de klare uitstraling). En als vervolgens de drie zuilen die de schijf dragen beschreven worden is er zelfs een directe verwijzing naar de Drievuldigheid: de vuurzuil is de naam van de Heilige Geest, de amethistzuil is de naam van de Zoon en de topaaszuil is de naam van de Vader. (Die columme ghelijc den viere es die name des heyleghen gheests. Die columme ghelijc den topaes es die name des vaders. Die columme ghelijc den amatist es die name des soens.)Ga naar eindnoot8 De trinitaire God is in Hade- | |
[pagina 163]
| |
wijchs opvatting zowel middel als doel. Volledig opgaan in de liefdeseenheid van Vader, Zoon en Geest is haar diepste verlangen; maar dat kan alleen als zij tijdens het leven streeft naar de liefdesintensiteit van de Vader, geïnspireerd door de Geest en geleid door het voorbeeld van de Zoon.Ga naar eindnoot9 Het leerstuk van de Drievuldigheid is ook bij Hildegard van belang, maar zij onderscheidt naast de liefde ook een krachtige rationele component in de Triniteit. Met name in God de Vader ziet ze het logos-aspect: de Vader is het zelfmachtig oerdenken, de goddelijke rationalitas, die via het scheppende Woord, de Zoon, tot ons komt. Hildegard onderscheidt naast de goddelijke rationalitas ook de menselijke afschaduwing daarvan. En in die menselijke rationalitas ziet ze drie aspecten: de ratio, het menselijk denkvermogen, vervolgens het ethisch onderscheidend vermogen (de discretio) dat de mens in staat stelt het kwade en het goede te onderscheiden, en de viriditas, dit is het scheppende vermogen van de mens dat hem in staat stelt aan de voleinding van de schepping constructief deel te nemen en bij te dragen. Voortkomend uit de goddelijke logos en geleid door de menselijke variant daarvan zal de mens in staat zijn de door God gegeven opdrachten te vervullen. Het menselijk leven moet volgens Hildegard volledig in het teken staan van de goddelijke dienst. Zij doet dan ook niets anders dan voortdurend doorgeven wat God haar dienaangaande, in letterlijke zin mede-deelt.Ga naar eindnoot10 | |
Mystiek van inkeer en uitkeerHadewijchs mystiek is heel individueel van karakter: zij wil God in zichzelf ontdekken, ontmoeten en duurzaam beminnen. De ontmoeting met God is het eindpunt van haar mystieke zoektocht. Het is de mystiek van de inkeer. Bij Hildegard, daarentegen, is er sprake van een zeer krachtige extraverte mystiek. Zij zoekt God niet, maar God zoekt in haar een deelgenoot, een partner of, anders gezegd, Hildegard is als het ware een verdeelstation, waar Gods energie wordt getransformeerd en verder geleid naar eenieder die ervoor open staat. Het is de mystiek van de uitkeer. De goddelijke ontmoeting is bij Hildegard het begin van de mystieke weg. De Lux Vivens, het Levende Licht, is een genademiddel. Na die ontmoeting wordt Hildegard langdurig missionair actief. Bij Hadewijch is de goddelijke ontmoeting het eindpunt, het doel van de mystieke inspanningen. Zij valt na de unio, de vereniging met God, stil in de diepe droefenis van het derven, van het missen van die liefdevolle omarming van God. | |
De sociologische profielenDe uitkeermystiek van Hildegard wordt ook duidelijk als in kaart gebracht wordt hoe groot haar invloed was in de meso- en de macro-omgeving.Ga naar eindnoot11 Haar werk getuigt van een heel bewust bekendheidsoffensief, een publicitaire strategie waardoor zij in staat was tot in de macro-omgevingscirkels invloedrijk door te dringen.Ga naar eindnoot12 Zij zocht en vond een communicatiemedewerker, de monnik Volmar, die haar bijna haar hele leven trouw gediend heeft als secretaris, latinist en huistheoloog. Ze maakte haar convent los van de Disibodense kloostergemeenschap door zich autonoom te vestigen op een infrastructureel veel betere plaats: de Rupertsberg te Bingen. Ze vormde een groot netwerk in haar meso-omgeving, de collectiviteit van abten en abdissen, door haar niet aflatende epistolaire activiteiten: ze schreef vele brieven. Ze manifesteerde zich in die brieven als een persoonlijk raadgever, als een bestuurlijk raadgever en als een groepsmanager. Daardoor verwierf ze een krachtig rationeel en charismatisch gezag op grond waarvan ze vervolgens effectief en succesvol haar goddelijke boodschap kon uitdragen. | |
[pagina 164]
| |
In 1165 stichtte Hildegard bovendien een filiaal in Eibingen met een nieuw scriptorium, waardoor de kopieercapaciteit aanzienlijk werd uitgebreid en haar werken in nog grotere oplagen konden worden verspreid. Zij was zo op expansie gericht dat ze zelfs een aantal malen op reis is geweest naar steden als Trier, Keulen en Mainz. In weerwil van de stabilitas loci, de in de Regula Benedicti voorgeschreven standplaatsgebondenheid, verliet ze haar klooster om te gaan preken. Dat was een activiteit die in haar tijd aan de mannelijke clerus was voorbehouden en voor vrouwen verboden was. En natuurlijk kwam ze in conflict met de kerkelijke en de wereldlijke macro-hiërarchie, maar manmoedig wist ze die stormen te doorstaan. Kortom, Hildegard van Bingen was een zelfbewuste, invloedrijke persoonlijkheid, een pastorale didactica, een begenadigde transcendent georiënteerde kerklerares, een wijs criticus en een sturend raadgeefster. Zij nam beslist geen genoegen met de beperkte en begrensde ruimte van haar klooster. Zij is het voorbeeld van doelgerichte zelfontplooiing. Het sociologisch profiel van de ingekeerde Hadewijch is met veel meer moeite te reconstrueren. Opvallend in haar werk is de grote voorkeur voor kluizenaars en andere spirituele eenlingen. In haar Lijst van Volmaakten maakt ze wel vijfentwintig keer gewag van mannen en vrouwen die tot deze collectiviteit behoorden. Dat zou erop kunnen duiden dat ze zelf ook - een deel van haar leven - een kluizenaarsbestaan heeft geleid. Hadewijch zou geleefd kunnen hebben in een kluis bij de St. Remacluskerk in de buurt van Luik aan de voet van de Mont-Cornillon, dichtbij het klooster waarin een andere bekende mystieke vrouw woonde: Juliana van Mont-Cornillon. In de vita, de levensbeschrijving, van deze Juliana komt namelijk een kluizenares van de St. Remacluskerk voor met de naam Hadewijch. Er zijn aanwijzingen die de veronderstelling wettigen dat het hier onze Hadewijch betreft. Allereerst is daar Hadewijchs voorkeur voor het Duitse land in haar Lijst van Volmaakten. Er komen veel Duitsland-noties voor in die tekst. Zo beschrijft ze de bekeerde jodin Sara die van huis wegliep naar een plaats boven Keulen. Ook is er sprake van ene Lane van Keulen en even verder in haar Lijst noemt ze Oda van Keulen. De achtentwintigste volmaakte is Hildegard van Bingen en ze noemt ook een groep volmaakten uit Thüringen en tenslotte nog twee niet met naam genoemde volmaakten die aan de overkant van de Rijn woonden. Daarnaast noemt ze ook het land van Loon, Vlaanderen en Helsewent van Vilvoorde. Het lijkt alsof Hadewijch vanuit de centrale standplaats Luik naar alle windstreken kijkt. Een tweede aanwijzing is Hadewijchs grote belangstelling voor het Heilige Sacrament en de communie in haar visioenen. Juliana van Mont-Cornillon ijverde sterk voor de instelling van Sacramentsdag.Ga naar eindnoot13 Als Hadewijch in de buurt van Juliana heeft gewoond, zal ze ongetwijfeld beïnvloed zijn door de ‘sacramentslobby’ van Juliana. Ook is het niet ondenkbaar dat ze via Juliana contact heeft gehad met Eva van Mont-St. Martin, een kluizenares die woonde in een kluis bij de St. Maartenskerk in de binnenstad van Luik. En ook met de visionaire Isabella van Hoei, een vriendin van Eva die ook op de Mont-St. Martin woonde. Dat zou dan tevens een verklaring geven voor de belangrijke twaalfde positie van St. Maarten in haar Lijst van Volmaakten (afb. 2). Vervolgens Hadewijchs vriendschap met de Luikse kanunnik Hendrik. We weten niet waarom, maar ze stuurde hem volgens de Lijst van Volmaakten naar Saksen. De band die er bestaat tussen de Limburgse Sermoenen en Hadewijchs Brieven is ook | |
[pagina 165]
| |
Afb. 2 De heilige Juliana samen met haar geestverwanten, Eva en Isabella in aanbidding voor het Heilige Sacrament. Ets door Jean Valdor uit 1625. Uit: J. Cottiaux, Saint Julienne de Cornillion promotrice de la Fête-Dieu (Luik 1991) t.o. p. 117.
een aanwijzing voor Hadewijchs verblijf in het Luikse. De Limburgse Sermoenen ontstonden immers ook in die streek. De codex die de Limburgse Sermoenen bevat, dateert volgens de laatste inzichten uit het derde of vierde kwart van de dertiende eeuw. Het zijn 48 deels uit het middelhoogduits vertaalde preken en 16 teksten van verschillende herkomst. Inhoudelijk is met name het 41ste sermoen door Hadewijch beïnvloed. De schrijver van de sermoenen moet dus het werk van Hadewijch hebben gekend of beiden hebben zich gebaseerd op een oudere compilatie; het ligt dan voor de hand te veronderstellen dat zij beiden in dezelfde streek gewoond hebben.Ga naar eindnoot14 Een volgende aanwijzing is Hadewijchs grote belangstelling voor pelgrims. Luik was een belangrijke pleisterplaats voor Compostellagangers uit Denemarken. In haar Lijst van Volmaakten wordt aan de heilige Jacobus een prominente zesde plaats toegekend. Zij vermeldt er de visionaire ervaringen van Jacobus en de transfiguratie op de berg Tabor. De metafoor van de berg en het pelgrimsmotief worden ook heel uitvoerig uitgewerkt in haar Vijftiende Brief. De voorkeur van Hadewijch voor de Jacobus en het pregnant gebruik van de pelgrimsmetafoor in haar werk kunnen duiden op de mogelijkheid dat zij veelvuldig pelgrims heeft ontmoet. De pelgrims brachten vaak de | |
[pagina 166]
| |
Afb. 3 Crucifix met een omarmende Christusfiguur met open ogen. Houtplastiek, veertiende eeuw, Neustift, Würzburg. Uit: Peter Dinzelbacher, Christliche Mystik im Abendland (Paderborn 1994) 263.
nacht door in de benedictijner St. Jacobsabdij in Luik. In dat klooster werd een codex bewaard waarin de homilie Audivimus van Origines was opgenomen. We weten uit de derde Rijmbrief dat Hadewijch deze homilie kende. In Luik en omgeving werd het octaaf van Pinksteren gevierd; Hadewijch maakt van zo'n viering gewag.Ga naar eindnoot15 Hadewijch zegt in haar Negenentwintigste Brief dat zij zich niet kleedde als de anderen en dat ze een ongekleurd habijt droeg; dat kan duiden op het zwarte habijt van de kluizenares uit de vita van Juliana. Deze en andere aanwijzingen geven grond aan het vermoeden dat de reclusa Helwigis uit de vita van Juliana wel eens dezelfde zou kunnen zijn als ‘onze’ Hadewijch. Hadewijchs mystiek is de mystiek van de inkeer. Zij was een spirituele eenling met een beperkte actieradius. Zij schreef haar brieven voor een kleine kring van intimi, waarschijnlijk vrouwen zoals zij. Hadewijchs sociale reikwijdte was beperkt, omdat zij een zeer persoonlijk godsverlangen had. Haar hartstochtelijke mystiek oversteeg dikwijls het acceptatie- en incasseringsvermogen van haar omgeving, waardoor zij eerder van die omgeving verwijderd raakte dan dat zij er toegang toe kreeg. Men vond haar uitspraken soms cryptisch, soms gewaagd en men begreep haar vaak niet en dat kan, in het minst zware geval, geleid hebben tot de veronachtzaming van haar werk en vermijdingsgedrag jegens haarzelf. Daar ligt waarschijnlijk ook een verklaring voor de geringe theologische auctoritas in haar eigen tijd. Hadewijch voelde door haar ervaringen met en van God een natuurlijke geestelijke superioriteit jegens allen om haar heen, mannen en vrouwen. Zij voelde zich in de mystieke liefde volwassener omdat zij God niet met het verstand maar met haar ziel zocht. Zij gaf soms onverbloemd uiting aan die superieure gevoelens en daardoor vervreemdde ze van haar omgeving en trok zij zich steeds dieper in zichzelf terug. Hoe anders was dat bij de extraverte Hildegard. | |
Besluit: Amplexio DeiAmplexio Dei, de Omarming Gods, is een extatische voorfase van de unio mystica in het werk van Hadewijch. Ook Hildegard spreekt een aantal malen van de omarmende lief- | |
[pagina 167]
| |
de van God. De Latijnse grammatica kent de genitivus objectivus en de genitivus subjectivus. In het eerste geval betekent amplexio Dei dat God het object van het omarmen is en dus omarmd wordt en in het tweede geval betekent het dat God het subject van de handeling is en dus omarmt (afb. 3). Transponeren we dit naar Hildegard en Hadewijch, dan past de vertaling van de genitivus subjectivus het best bij Hildegard omdat zij lijdzaam Gods omarming ondergaat. De vertaling van de genitivus objectivus past goed bij Hadewijch, omdat zij verlangend haar armen uitstrekt naar God. De teksten van Hildegard zijn omvangrijk. Ze behandelt vele onderwerpen. Die caleidoscopische aanpak bewerkstelligt een didactisch, holistisch effect. Ze leert de lezer veel en reikt tot aan de grenzen van het geloofscorpus, maar daardoor blijft ze dikwijls aan de oppervlakte van het literaire domein. De werken van Hadewijch zijn daarentegen veel atomistischer: ze behandelt eigenlijk alleen de minne, de liefde van en de liefde tot de trinitaire God. Ze beperkt haar onderwerpen, maar bereikt wel een grotere spirituele en artistieke diepgang. Hildegard reikt verder en omarmt de mensen. Hadewijch raakt dieper en omarmt God. |
|