Madoc. Jaargang 2006
(2006)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 104]
| |
RecensiesWel, wee en watertitel Het wellende water. De bron in tekst en beeld in de middeleeuwse Nederlanden en het Rijnland
redactie Barbara Baert en Veerle Fraeters
uitgever Symbolae Facultatis Litterarum Lovaniensis, series B/vol. 34 (Universitaire Pers Leuven, Leuven 2005)
omvang 273 pag., geïll.
isbn 90-5867-462-2
prijs €45, -
Bronnen en water vormden een belangrijk thema in de middeleeuwse christelijke cultuur. Zo sloeg Mozes een bron uit de rots (in de Biblia Pauperum een typus - voorafspiegeling - voor de zijwond van de gekruisigde Christus), werd Maria vaak vergeleken met de fons hortorum, puteus aquarum viventium (‘fontein der hoven, bron van levend water’) uit het Hooglied, en is er ook Lucas Cranachs Jungbrunnen - drie aspecten die in de bundel Het wellende water niet ter sprake komen.Ga naar eindnoot1 Na een kort woord vooraf door Paul Vandenbroeck en een inleiding door Baert en Fraeters volgen tien artikelen, waarvan één Engelstalig, elk met eigen genummerde zwart/wit-illustraties, voetnoten en literatuurlijst. De bundel bevat achterin ook een platenlijst, een register van historische figuren en literaire personages, alsmede korte bijzonderheden over de twaalf auteurs. De inleiding dient voornamelijk als opsomming en contextualisering van de daaropvolgende artikelen, maar waarschuwt de lezer ook dat het thema ‘bron’ in deze bundel zeer breed geïnterpreteerd wordt; ‘water’ dekt de inhoud eigenlijk vaak beter. Zo behandelt het openingsartikel door Karen De Coene de diverse aspecten van water: van vruchtwater tot zondvloed in het Liber Floridus, een verzamelwerk uit de vroege twaalfde eeuw van de hand van Lambertus van Sint-Omaars. Een probleem openbaart zich al meteen bij de eerste zin, waarin de lezer wordt verondersteld voldoende bekend te zijn met het onderwerp; er wordt vrijwel geen informatie geboden over Lambertus, zijn werk of over middeleeuwse encyclopedische werken in het algemeen, noch later in het artikel over auteurs zoals Isidorus, Beda en Jezus Sirach of teksten zoals de Sidrac. Dit vormt een schril contrast met Hilde Noë, die haar artikel begint met ‘de veertiende-eeuwse Brabantse mysticus Jan van Ruusbroec (1293-1381)’ en ook andere namen voorziet van jaartallen en een korte uitleg. De Coene licht wel Soloon en Plato's Timaeus in een noot kort toe, maar dit vormt een uitzondering. Hoewel interessant en zeer breed in opzet, leest dit artikel met zijn beknopte stijl en korte alinea's als een samenvatting van een veel groter werk, wat de materie voor de minder deskundige lezer niet toegankelijker maakt. Het artikel van Clara Strijbosch over bronnen in de Reis van Sint Brandaan en de voorloper daarvan, de Navigatio sancti Brendani, is vlot geschreven en veel lezersvriendelijker. Zo wordt het woord immrama (‘rondroeiingen’) zelfs tot tweemaal toe verklaard (p. 42, 48). Strijbosch beschrijft hoe bronnen talrijke verrassingen konden bieden, zoals stromen van wijn, melk, olie en honing, maar ook bedwelmingsmiddelen en andere gevaren. Terecht waarschuwt Brandaan | |
[pagina 105]
| |
zijn metgezellen in de Navigatio tegen roekeloos drinken uit onbekende bronnen. Het thema van gevaar (maar ook van ontspanning) rondom bronnen en fonteinen keert terug in het artikel van An Faems over ridderromans, dat voldoende uitleg en leuke citaten biedt, al is de vertaling van enfant (p. 126) met ‘kind’ twijfelachtig. Ook horen haar vier illustraties niet echt bij de besproken teksten: zo toont de eerste een scène uit Boccaccio's Decamerone en de derde een scène uit de Yvain die alleen in noot 25 wordt vermeld. Het is daarom jammer dat Faems juist niet de episode illustreert van Tristan en Isolde bij de bron onder de boom waarin koning Marc zich verschuilt (p. 70), terwijl hiervan diverse afbeeldingen te vinden zijn.Ga naar eindnoot2 De twee platen in het lange, maar helder geschreven artikel van Hilde Noë over waterbeeldspraak in de Voorrede en drie boeken van Ruusbroecs De geestelike brulocht lijken evenmin de tekst te illustreren en dienen wellicht alleen om de lezer aan het thema ‘bron’ te herinneren. Annelies van Gijsen heeft de bron van Narcissus als uitgangspunt genomen, maar door (weliswaar interessante) vergelijkingen met Pygmalion en Actaeon dreigt het thema ‘bron’ wel eens uit het gezichtsveld te raken. De illustraties zijn goed gekozen, maar de vertalingen van Middelnederlandse citaten worden soms in een voetnoot en soms direct na het citaat in de hoofdtekst zelf gegeven, terwijl in één geval wordt volstaan met de vertaling van een enkel woord (verhorde, p. 130) binnen het citaat zelf. Bert Cardon biedt helemaal geen vertaling van de Middelfranse tekst op p. 147 van zijn artikel over de paradijsbron in de beeldende kunst; een overigens erg breed klinkende titel voor een vrij dun artikel dat als ‘verkennende blik’ van een Speculum humane salvationis-handschrift overspringt naar Claus Sluters Mozesput en Jan van Eycks Lam Gods, zonder dat er een sterk verband tussen deze voorbeelden gelegd wordt. Kwalijk is dat over de antiquarische tekening van de Mozesput in afb. 2 noch in het bijschrift noch in de hoofdtekst informatie wordt geboden. Jan van Eyck, of liever het Levensbron-schilderij van een Van Eyck-volgeling in het Prado, keert als hoofdthema terug in Leslie Ann Blacksbergs Engelstalige artikel. Blacksberg verklaart op interessante wijze de iconografie van dit werk, dat al rond 1459 door Hendrik IV van Castilië werd geschonken aan het klooster van Parral in een periode waarin een sterk verzet heerste tegen de Conversos (tot het christendom bekeerde Joden). Dit artikel is helaas slecht geredigeerd: zinnen worden aan elkaar gebreid met komma's en er zijn vrij veel storende spelfouten, zoals aggitated (p. 165). Typerend is ook de abrupte opening op p. 157, waarna de feitelijke achtergrond van het schilderij pas ter sprake komt op p. 168. Dit wekt de indruk dat dit artikel oorspronkelijk geschreven is voor een andere context, waarin de gegevens over Van Eyck en dit schilderij al bekend mochten worden verondersteld. In het artikel van Baert over Christus als fons pietatis is een anoniem Nederrijns paneeltje van de Man van Smarten van ca. 1480 in | |
[pagina 106]
| |
Keulen aanleiding voor een interessante discussie over de zijwond van Christus, de iconografische variatie hierop (zoals de mystieke wijnpers), en de middeleeuwse bloeddevotie. De uitweiding in de zeer lange noot 40 had echter beter in een appendix geplaatst kunnen worden. Verder is het twijfelachtig of de houtsnede van de mystieke wijnpers uit ca. 1430 inderdaad als een van de oudste houtsneden in de westerse kunstgeschiedenis (afb. 5 en noot 29) geldt. Baerts vrij precieze datering in arabische cijfers contrasteert wel met de technische eeuwaanduidingen in Rob Dückers artikel over bron, vont en water in de St. Servaaskerk in Maastricht, waarin bijvoorbeeld ‘IXb-c’ in afb. 1 het tweede of derde kwart van de negende eeuw aanduidt. Ook Dückers' discussie over de functies van water in het liturgische en devotionele leven is wel erg breed voor het thema ‘bron’, en de lezer zou ook gebaat zijn met een korte inleiding. De bundel wordt afgesloten met een zeer toepasselijk artikel van Jacqueline van Leeuwen over bronnen, putten en fonteinen in middeleeuwse Vlaamse steden en het gebruik ervan tijdens feestelijke Blijde Intredes. Interessant is ook hoe de watertoevoer werd gebruikt als dwangmiddel in stedelijke twisten en hoe stadsbesturen de vervuiling van bronnen zwaar bestraften: zo mochten leprozen de fonteinen niet gebruiken en werd in 1408 te Ieper een visverkoper veroordeeld omdat hij slechte vis in een put had gegooid. Storende fouten door de bundel heen wijzen wellicht ook op een te losse aanpak van de redacteurs. Zo wordt Jan van Eyck met ‘ca. 1300-†1441’ een onmogelijk lang leven toegedacht (p. 151), net als Juliana van Norwich (tweemaal ‘1343-1443’ in noot 40, i.p.v. ca. 1342-na 1416). En was Isis werkelijk de echtgenote en broer van Osiris (p. 37)? Ook niet op elkaar afgestemd is de alfabetische en chronologische ordening van bronnen in de diverse literatuurlijsten: waar Van Gijsen ‘Doorn, Th.H. van’ onder D rangschikt, plaatst Dückers ‘Van Beuningen’ en ‘Van Os’ juist weer onder de V. Sommige alinea's in Dückers' artikel zijn veel te lang, zoals de alinea die begint op p. 219 en eindigt op p. 222, terwijl Vandenbroecks voorwoord juist bestaat uit losse en door witregels van elkaar gescheiden alinea's. Verder zijn de illustraties van zeer wisselende kwaliteit, van duidelijk en paginagroot tot te klein (p. 24, 148, 223), en in enkele gevallen ronduit slecht, vooral door storende rasters als resultaat van secundair fotomateriaal (bijv. op p. 110, 234, 244-45). Het ontbreken van kleur is een gemis bij de diagrammen in De Coenes artikel en bij Baerts bespreking van een ‘blauwe zee van vuur’ in het Keulse paneeltje (afb. 1 en p. 197). Het idee van een verzameling artikelen over de bron in de middeleeuwse cultuur is leuk, maar de titel dekt de lading niet helemaal. Eigenlijk leest de bundel als een compilatie van teksten die soms lijken te zijn aangepast om zoveel mogelijk aan het nominale thema te voldoen, en waarvan sommige bijdragen niet gericht zijn op dezelfde doelgroep. Er had duidelijk meer aandacht besteed kun- | |
[pagina 107]
| |
nen worden aan het redigeren van de artikelen (mede door de uitgever!), zowel qua inhoud als qua vorm.
Sophie Oosterwijk |
|