Madoc. Jaargang 2006
(2006)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 54]
| |
Karolus Rextitel Karolus Rex. Studies over de middeleeuwse verhaaltraditie rond Karel de Grote.
redactie Bart Besamusca en Jaap Tigelaar Middeleeuwse studies en bronnen 83
uitgever Uitgeverij Verloren Hilversum 2005
omvang 265 pag.
isbn 90-6550-820-1
prijs €23,-
Vriendschap, trouw en verraad: daar draait het om in de Karelepiek. Neem het tragische Chanson de Roland, waarin Karels toegewijde ridder Roelant door verraad om het leven komt, terwijl hij de achterhoede van Karels leger probeert te beschermen tegen de Saracenen. Of de dramatische dood van het ros Beyaert, eeuwige bijstand van de vier heemskinderen, die met behulp van een molensteen in de rivier wordt verdronken. Mannen met karakter zijn het, die klappen weten uit te delen, soms ook aan vrouwen, en die niet houden van te veel hoofs gezever over liefde. Over ‘de middeleeuwse verhaaltraditie rond Karel de Grote’ is een bundel studies verschenen, getiteld Karolus Rex. Het boek mag geen huldebundel heten, zeggen de editeurs, maar is het stiekem toch, met als aanleiding het afscheid van Hans van Dijk als hoogleraar historische Nederlandse letterkunde aan de Groningse universiteit. Doorgaans kennen zulke huldebundels geen scherp afgebakend overkoepelend thema. Zoiets geldt gelukkig veel minder voor Karolus Rex. Het is zeer mooi dat de Karelepiek, én Hans van Dijk, op deze gerichte manier in het zonnetje worden gezet. De bundel bevat negentien bijdragen, verdeeld over vier afdelingen: ‘Roland/Roelant’, ‘Middelnederlandse Karelromans’, ‘Duitse Karelromans’ en ‘De Kareltraditie’. Achter die luiken treft men uiteenlopende artikelen aan. ‘Roland/Roelant’ bevat een beschouwing over het verschil tussen de Middelnederlandse Roelant en zijn Oudfranse voorbeeld (Wackers), maar ook een bespreking van de liederen in het handschrift waarin het Middelnederlandse Roelantslied is overgeleverd (Van der Poel). In de afdeling ‘Duitse Karelromans’ staat niet zozeer de Duitse Karelepiek centraal, maar krijgen vooral de Karelromans Ogier van Denemarken en Madelgijs aandacht: van deze Middelnederlandse teksten kennen we slechts flarden, terwijl ze volledig en trouw in het Duits zijn hertaald. De recente edities daarvan blijken een schat aan informatie te bevatten voor de medioneerlandistiek. Veel bijdragen concentreren zich op specifieke kwesties, zoals de gebeden in Malagis (Van Buuren, Huizinga), de beeldvorming van Roelant in een Brusselse kroniek (Tigelaar), of de rechtspraak in het Chanson de Roland in relatie tot het middeleeuwse strafrecht (Duijvestijn), en gaan niet werkelijk in op de literairhistorische problema- | |
[pagina 55]
| |
tiek van de Middelnederlandse Karelepiek. Weinig onderzoekers wagen zich aan een wat bredere visie op het genre. Dat is wel jammer, want wezenlijke vragen wachten op antwoord. Wie waren de auteurs? Op wat voor publiek mikten ze? Waarin lag de charme van de Karelroman? Waar en hoe zijn de werken gerecipieerd? Voorgedragen of gezongen, zoals men wel aanneemt voor de Oudfranse chansons de geste? Wat is er allemaal verloren gegaan? En waarom: omdat zo weinig is opgeschreven of omdat alles is kapot gelezen? Enkele auteurs durven die grote vragen wel aan. Van Oostrom gaat bijvoorbeeld in op het primaire publiek van de Karelepiek. Een detail in de Flovent, namelijk het zeer positieve optreden van de poorter Rigant, verleidt de auteur tot de veronderstelling dat deze ridderroman op een burgerlijk, stedelijk publiek mikte. Deze Rigant, met al
Afb. 1 Karel de Grote op zijn troon. Deel van een tapijt dat tussen 1230 en 1240 werd vervaardigd en dat in de domkerk var Halberstadt wordt bewaard. Dit tapijt staat afgebeeld op het omslag van Karolus Rex. Studies over de middeleeuwse verhaaltraditie rond Karel de Grote.
zijn rijkdom, slimheid en vechtlust, ‘moet voor bijvoorbeeld Gentse lakenkooplui een man naar hun hart geweest zijn’. Een ander licht op de receptie van de Karelepiek werpt Besamusca's bijdrage over de prologen van de Duitse Ogier von Dänemark, door de auteur terecht ‘goudmijntjes voor de studie van de middeleeuwse verhaalkunst’ genoemd. De cryptische prologen maken melding van minstrelen die verhaalden over personages uit de Karelepiek en van een gezelschap van adellijke vrouwen waarvoor de Ogier-dichter zijn verhaal vertelde. Op basis van de stukken van Van Oostrom en Besamusca kan men niet anders dan concluderen dat onze Karelepiek toch door een zeer divers publiek is gerecipieerd: poorters, maar ook aristocratische dames. Op de nawerking van het genre gaat Ramakers in, die stelt dat het abel spel Gloriant sterk verwant zou zijn aan die Karelepiek. Een belangrijk argument daarvoor ziet Ramakers in de vele epitheta in het toneelstuk. Op dit punt zou Gloriant overeenkomen met enkele veertiende-eeuwse ridderromans Hughe van Bordeeus, Florigout, Borchgrave van Couchi en Flandrijs die op hun beurt verwant zouden zijn aan dertiende-eeuwse Karelromans. ‘Terwijl het bij Hughe en | |
[pagina 56]
| |
Couchi gaat om bewerkingen van chansons de geste, speelt in alle werken, met uitzondering van Couchi, de strijd tegen de Saracenen een rol, die ook in de vroege Karelepiek prominent is. Verder zijn Hughe en Couchi vermoedelijk vrije bewerkingen van een Oudfranse tekst, een kenmerk dat ze delen met verscheidene Karelromans’, schrijft hij, zich baserend op het stijlonderzoek van Van den Berg.Ga naar eindnoot1 Op Ramakers' betoog valt nogal wat aan te merken. In de eerste plaats drukt hij het aantal epitheta in Gloriant niet uit in concrete percentages waardoor je ze niet kan vergelijken met Van den Bergs resultaten. Ten tweede is mij niet geheel duidelijk wat hij nu bedoelt met ‘relatie’ en ‘epische sfeer’. Zijn eigen omschrijving is nogal vaag: ‘Onder “relatie” versta ik naast letterlijke overeenkomsten in tekst, thema's en motieven het geheel van archaïsmen, allusies en reminiscenties die zulke overeenkomsten feitelijk zijn en die beogen een wat ik noem “epische sfeer” op te roepen, de sfeer van vervlogen tijden, toen ridders nog vrouwendienaars waren en heidenen bevochten’ (217). Aldus omschreven, verwijst ‘epische sfeer’ toch niet alleen naar de Karelepiek, maar evenzeer naar de hoofse ridderliteratuur in brede zin - ‘toen ridders nog vrouwendienaars waren’? Dan denk je toch eerder aan Arturromans? In het verlengde hiervan ligt mijn derde bedenking: de groep ridderromans waaraan Gloriant verwant zou zijn, bestaat uit slechts één Karelroman (Hughe van Bordeeus). De andere drie, óók Couchi, zijn geen Karelromans, wat men overigens ook elders in Karolus Rex (uit de inventaris in de bijdrage van Van der Have) kan lezen. En zelfs die enige Karelroman in het gezelschap, Hughe, is geen zuivere representant van het genre en kenmerkt zich door motieven ‘die naar het genre van de Arturroman verwijzen’, zoals Lens onlangs in haar studie van deze tekst heeft getoond.Ga naar eindnoot2 De vier teksten onttrekken zich veeleer aan genre-classificaties. Het feit dat Gloriant overeenkomt met deze werken is dan ook nauwelijks een argument voor een specifieke relatie tussen het toneelstuk en het genre van de Karelepiek, zoals Ramakers beweert. Eerder voor het tegendeel: het abel spel staat juist in een traditie van hybride werken, waarvan de dichters motieven uit allerlei genres (niet alleen uit de Karelepiek) hebben verenigd tot een wat exotische mengelmoes, met veel aandacht voor de liefde in verre streken. Die vermenging van genres is overigens niet beperkt tot Gloriant, maar zie je ook in Lanseloet van Denemerken, waarvan de hoofdpersoon in zijn naam speels twee belangrijke personages uit Arturs en Karels wereld (Lanceloet en Ogier van Denemarken) verenigt. Een van de belangrijkste bijdragen uit de bundel vind ik die van Van der Have. Daarin wordt de fascinerende vraag gesteld: ‘Hoeveel verzen hebben de Karelromans oorspronkelijk geteld?’ Van het Middelnederlandse genre zijn slechts zo'n dertigduizend verzen overgeleverd, maar ooit was er meer. Van der Have komt door handig en rücksichtslos rekenwerk - als uitgangspunt neemt hij de verhou- | |
[pagina 57]
| |
ding tussen de Oudfranse bron en de Middelnederlandse bewerking - tot de conclusie dat de Middelnederlandse Karelepiek ‘517.800 à 527.500’ verzen groot is geweest. Zoals Roelant en Ogier en de vier heemskinderen hun vijanden te lijf gingen, zo krijgt Van der Have hier vat op de aan hen gewijde literatuur: nuchter, inventariserend, zonder verlammende twijfels. Het lijkt mij een voorbeeld van de manier waarop we onze gefragmenteerde Karelepiek moeten benaderen - aanpakken die handel!
Joost van Driel |
|