sionarissen waren. Toen Willibrord in 690 naar het land van de Friezen kwam, stonden er al kerken, zoals het kerkje in Utrecht dat koning Dagobert (629-39) had gesticht. Maar Willibrord heeft het christendom in Nederland (en ook de wetenschap in Utrecht) een duurzame plaats gegeven. Daarom is er een goede reden om hem in Utrecht te herdenken. De heilige is in Echternach overleden en is er ook begraven, maar er zijn wel relieken (het is toch bekend dat heiligen vaak van elk been twee of drie exemplaren hadden, zodat er genoeg reliekschrijnen konden worden gevuld) van hem in een schrijn die in het altaar in de Sint Catharina kathedraal bewaard wordt. Deze schrijn wordt op Willibrordsdag in een plechtige processie door de binnenstad gedragen. Helaas had ik het tijdstip waarop de viering begon, niet goed gehoord en dus heb ik alleen gezien hoe de processie naar de kathedraal ging, nadat gele en witte bloemen naast het Willibrordstandbeeld op het Janskerkhof waren geplaatst.
De volgorde van een middeleeuwse processie weerspiegelt de staat of de gemeente en hij drukt uit wat de positie van een meegedragen voorwerp in de gemeente is. In het centrum van de processie bevindt zich het sacrum. Natuurlijk kan het sacrum ook een levend mens zijn: de koning of de paus. Vaak wordt er een baldakijn over het sacrum gehouden. Dit betekent dat er een direct contact van dit voorwerp of die persoon met de hemel bestaat. Zo vind je in de processie van Sacramentsdag een monstrans onder de baldakijn. In een processie die de koning naar een stad geleidt, rijdt de koning vaak onder een baldakijn. Wie onmiddellijk voor of achter de baldakijn loopt of rijdt is één van de belangrijkste personen in de gemeente. Als hij vóór de baldakijn gaat, drukt hij daarmee uit dat hij de dienaar van het sacrum is (zoals een bisschop die vóór de monstrans loopt), als hij daarachter gaat, drukt hij uit dat hij wel in de glans van het sacrum staat, zoals een hertog die na de koning, of een koning die na de monstrans rijdt. Aan het begin van een processie worden altijd tekens meegevoerd die de gemeente en de gelegenheid waarvoor de processie plaatsvindt, definiëren en die de feestelijkheid zullen uitdrukken: een kruis, banieren met de wapens van de stad of parochie, kaarsen, wierook, bloemen. Daarna volgen vaak religieuze groepen (monniken en nonnen, vicarissen, kanunniken, priesters) in een oplopende hiërarchische orde, dan muzikanten en dan het hart van de processie. In het achterste deel van de processie lopen gewoonlijk niet-kerkelijke groepen in een dalende hiërarchisch orde: de adel, de raadsleden, patriciërs, de universiteit, scholen, gilden, en ‘het volk’.
In de Utrechtse Willibrordprocessie liep een priester met het kruis vooraan, gevolgd door misdienaren met kaarsen en wierook. Onder een baldakijn (ik was verbaasd hem zo ver vooraan in de processie te zien) droegen ze een beeldje. Eerst dacht ik dat het Willibrord zou zijn, maar toen ik iets dichterbij kwam, zag ik dat het Sint Catharina was en dat de baldakijn aan het beeldje gemonteerd was. Dat was dus nog niet het centrum van de processie, maar Sint Catharina nam de plaats in van de banieren die de Sint Catharinaparochie moeten representeren. Nu