Madoc. Jaargang 2006
(2006)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Alderik Blom
|
DE NOMINIBUS GALLICIS; | ‘over Gallische namen, woorden’ |
Lugduno · desiderato monte; | ‘(de) verlangde, begeerde berg’ |
dunum enim; montem | ‘berg’ |
Aremorici; antemarini· | ‘volk bij de zee’ |
quia are; ante· | ‘voor’ |
more, mare, | ‘zee’ |
morici· marini· | ‘van de zee’ |
Areuernus· ante obsta | ‘sta voor!’ |
roth· uiolentum | ‘onstuimig, gewelddadig’ |
dan· et in gallico · et in hebreo iudicem | ‘in het Gallisch zowel als in het Hebreeuws: rechter’ |
ideo hrodanus · iudex uiolentus; | ‘onstuimige rechter’ |
brio; ponte | ‘brug’ |
ambe; riuo; | ‘stroom’ |
inter ambes· inter riuos, | ‘tussen (de) stromen’ |
lautro · balneo, | ‘bad(inrichting)’ |
nanto· uallo, | ‘vallei’? |
trinanto· tresualles | ‘drie valleien’? |
anam; paludem· | ‘moeras’ |
caio· breialo· siue bigardio; | ? |
onno· flumen· | ‘rivier’ |
nate · fili· | ‘zoon’ |
cambiare; rem pro re dare; | ‘ruilen’ |
auallo· poma· | ‘appel’ |
doro · osteo· | ‘ingang, poort’ |
prenne· arborem grandem | ‘grote boom’ |
treide· pede· | ‘voet’ |
Een korte versie, bestaande uit slechts vier geglosseerde woorden, draagt in de handschriften de naam de uerbis gallicis, ‘over Gallische woorden’. Deze versie is overgeleverd in wel veertien verschillende handschriften, daterend van de negende tot de vijftiende eeuw.
De op basis van de twee versies gereconstrueerde tekst van het glossarium van Endlicher werd in de late negentiende eeuw uitgegeven door de gerenommeerde classicus Theodor Mommsen en van filologisch commentaar voorzien door de keltoloog Heinrich Zimmer. Grote delen van Zimmers commentaar worden door vele hedendaagse keltologen nog altijd als communis opinio beschouwd, maar er valt zeker het nodige op af te dingen.Ga naar eindnoot2
Allereerst dienen wij het glossarium zo exact mogelijk te dateren. Zimmer dateerde het woordenlijstje in de eerste helft van de vijfde eeuw na Christus. Zijn datering is echter voornamelijk gebaseerd op het feit dat het glossarium in de handschriften veelal is overgeleverd binnen de context van andere teksten die stellig rond die tijd kunnen worden geplaatst. Echter, Zimmer heeft zich vrijwel zeker laten leiden door het feit dat lang werd aangenomen dat het Gallisch niet veel later dan de vijfde eeuw uitgestorven kon zijn. Dientengevolge kon ook het glossarium niet van veel latere datum zijn geweest. Feit is echter dat de oudste handschriften pas uit de late achtste eeuw dateren en dat dit ons de enige terminus ante quem verschaft die ons ter beschikking staat.
Alhoewel er wel degelijk afwijkende meningen circuleren, wordt tegenwoordig vrijwel algemeen aangenomen dat de glossen in het glossarium van Endlicher afkomstig zijn uit andere teksten.Ga naar eindnoot3 Dergelijke glossenverzamelingen worden wel glossae collectae genoemd en komen regelmatig voor.
Plaatsnamen
De korte versie van ons glossarium (de uerbis gallicis) bestaat uit verklaringen van de namen Lugdunum (waarschijnlijk het huidige Lyon), Aremorici (de antieke bewoners van het huidige Bretagne en Normandië), Morini (een volk dat in Caesars tijd leefde aan de monding van de Schelde), Areuerni (een Gallisch volk in de tegenwoordige Auvergne) en Rhodanus (waarschijnlijk de rivier de Rhône). Het betreft hier allemaal to-
poniemen dan wel etnische namen. De lange versie (de nominibus gallicis) bevat deze woorden ook, ofschoon zij afwijkt vanwege het feit dat de eerste regel in de ablatief (de naamval waarmee onder andere beweging en oorsprong worden uitgedrukt) is gesteld (dat wil zeggen Lugduno: desiderato monte) in plaats van de accusatief (de naamval waarmee het lijdend voorwerp, maar ook onder andere locatie wordt uitgedrukt) van de korte versie, namelijk Lugdunum: desideratum montem. Wellicht heeft (één van) de samensteller(s) de oorspronkelijke accusatief veranderd om deze aan te passen aan de vermeende ablatieven van de resterende woorden in de nominibus gallicis.
Op het eerste gezicht lijken deze eerste vijf woorden - zoals gezegd bestaande uit toponiemen en etnische namen - een vrij specifieke stijl van glosseren te laten zien. Deze sectie van het glossarium is in een vrij ‘uitgebreide’ stijl gesteld, terwijl de rest van de tekst bestaat uit een nogal afgemeten ‘woord-voor-woord’-glossarium. Toch lijkt hetzelfde principe ten grondslag te liggen aan op zijn minst twee van de glossen uit de nominibus gallicis. Het woord ambe - verklaard als riuo, ‘beek, stroom’ - verklaart een naamelement uit de plaatsnaam interambes - verklaard als interriuos, ‘tussen (de) stromen’. Hetzelfde lijkt te gelden voor nanto - verklaard als uallo, ‘vallei’ - oftewel een naamelement uit de plaatsnaam trinanto - verklaard als tresualles, ‘(de) drie valleien’. Als dit het geval zou zijn, dan kunnen de andere geglosseerde termen wellicht ook op deze wijze worden geduid. En inderdaad lijken alle woorden in de nominibus gallicis van brio tot onno ook uit toponiemen of toponymische elementen te bestaan. Zij komen allen voor in geattesteerde plaatsnamen.Ga naar eindnoot4
De twee daarop volgende woorden lijken dit patroon echter te verbreken, namelijk nate (een zelfstandig naamwoord in de vocatief) en cambiare (een werkwoord in de infinitief). Ook de stijl van de glosse op cambiare wijkt af en is meer ‘lexicografisch’ van karakter. Deze twee woorden zouden het begin van een nieuwe sectie in het glossarium kunnen aanduiden die later toegevoegd is. Anderzijds zou het hier ook simpelweg kunnen gaan om een latere toevoeging die in een eerdere lijst is gekopieerd. Dit is tamelijk makkelijk voorstelbaar - wellicht waren in een eerder handschrift de woorden brio tot onno en auallo tot treide in twee kolommen gerangschikt en werden de woorden nate en cambiare toegevoegd onder aan de eerste kolom. In een later handschrift zouden deze twee woorden dan midden in de lijst gekopieerd kunnen zijn. Deze veronderstelling kan worden gestaafd met het feit dat de op cambiare volgende woorden in principe bijna alle weer als toponymische elementen uitgelegd kunnen worden.
Een Gallisch woordenlijstje?
Indien we in het glossarium van Endlicher werkelijk te doen hebben met een Gallisch woordenlijstje, dan is het van onschatbare waarde vanwege de informatie die het kan bieden over het late Gallisch. Voorzichtigheid is echter wel degelijk geboden. Eerdere geleerden die deze tekst bestudeerden, hebben bijvoorbeeld wel opgemerkt dat een groot aantal woorden in het glossarium uitgaan op een vocaal, dat wil zeggen op -e of -o. Dit is wel opgevat als een aanwijzing dat in het latere Gallisch consonanten in eindpositie de neiging hadden om te verdwijnen - een notie die overigens lijkt te worden ondersteund door verschillende Gallische inscripties uit de late Oudheid.
Allereerst moet worden opgemerkt dat de Latijnse glossen zelf echter in een verbogen naamval zijn gesteld. Een andere voorstelling van zaken is dan ook dat de uitgangen van de geglosseerde woorden beïnvloed zijn door deze Latijnse woorden met verbogen naamvalsuitgangen (ook veelal uitgaand op -e en -o). Anderzijds is wel geopperd dat
vanaf de vroege Middeleeuwen ook het gesproken Latijn (ook wel ‘Vulgair Latijn’ genoemd) in Gallië zowel als elders haar uitgangen deels begon te verliezen. In dat geval kunnen de vermeende ablatieven ook worden verklaard als de niet onderscheiden vorm van het enkelvoud. Nog weer een andere (of aanvullende) mogelijkheid is dat de uitgangen simpelweg de uitkomst zijn van tekstuele overlevering - de schrijvers die deze tekst kopieerden, hebben wellicht getracht de lijst enigszins netter te maken door er een zeker patroon aan op te leggen (dat wil zegen allemaal accusatieven of ablatieven zoals misschien in het geval van Lugduno: desiderato monte). Van dit proces zouden we dan de neerslag zien in de overgeleverde twee versies van het glossarium.
Er bestaat echter nog een mogelijkheid die van toepassing zou kunnen zijn op op zijn minst enkele van de geglosseerde termen. Zoals we reeds zagen, lijken de meeste woorden uit het glossarium te bestaan uit toponiemen dan wel toponymische elementen. Wanneer de geglosseerde termen daadwerkelijk uit andere teksten afkomstig zijn, is het niet verwonderlijk dat de meeste in de ablatief dan wel accusatief zijn gesteld. Immers, de meestgangbare context voor een plaatsnaam impliceert doorgaans de notie van locatie ofwel beweging ernaartoe of vandaan en dit wordt, zoals we zagen, in het Latijn aangegeven door respectievelijk de accusatief en de ablatief.
Het lijkt zeer wel mogelijk dat op zijn minst enkele van de geglosseerde termen bedoeld zijn als verklaring van afzonderlijke elementen uit samengestelde (plaats)namen, bijvoorbeeld dunum uit Lug-dunum; ambe uit inter-ambes; nanto uit tri-nanto. Indien dit het geval is, dan is het mogelijk dat sommige van onze vermeende Gallische vocalen in eindpositie slechts compositievocalen (vocalen die worden ingevoegd tussen de twee elementen van een samenstelling) betreffen, en hebben we dus te maken met naamelementen eindigend op een compositievocaal, bijvoorbeeld in het geval van brio en auallo (zie onder voor voorbeelden). In dat geval kunnen de Latijnse ablatieven in de tekst heel goed zijn ‘gegenereerd’ door de Gallische woorden, om ze in overeenstemming te brengen met de vermeende naamvallen van deze woorden.
Ter illustratie is het wellicht waardevol te wijzen op het verband tussen twee glossen uit ons woordenlijstje en een plaatsnaam die voorkomt in de Historiae Francorum van Gregorius van Tours (Boek x, 31), namelijk Briotreide (er wordt over het algemeen aangenomen dat het hier gaat om het moderne Bléré in het Franse departement Indreet- Loire). In deze passage, waarin de daden verricht door bisschop Brictius van Tours worden beschreven, lezen wij dat hunc ferunt instituisse ecclesias peruicos, id est Calatonno, Bricca, Rotomago, Briotreide, Cainone, ‘er wordt verteld dat hij kerken heeft gebouwd in
de dorpen C., etc.’ Wij vinden de twee elementen van deze naam terug in ons glossarium in exact dezelfde vorm, dat wil zeggen in brio en treide. De plaatsnaam Briotreide lijkt in deze vorm in geen enkele andere brontekst voor te komen dan in de Historiae Francorum. Wanneer we zouden veronderstellen dat deze elementen - brio en treide - daadwerkelijk zouden zijn ontleend aan Gregorius of aan één of enkele van zijn bronnen, dan suggereert dit misschien ook een dergelijke ontlening voor (sommige) andere woorden in het glossarium. De namen Rhodanus, Ar(e)uernus en Lugdunum komen overigens ook voor in Gregorius, maar aangezien het hier voor de hand liggende namen betreft, kunnen deze moeilijk als doorslaggevend voorbeeld gebruikt worden.
Bovendien zou deze uitleg ook de eerder gemaakte suggestie bevestigen dat sommige van de woorden in het glossarium naamelementen zijn die zijn overgenomen uit andere teksten in de exacte vorm waarin ze in die teksten voorkomen. Vanuit die zienswijze is het mogelijk dat ook lautro is ontleend aan de Historiae Francorum, dat wil zeggen aan de passage de Louolautro et Meroliacensae in de inhoudsopgave van Boek III. Hetzelfde geldt misschien voor auallo, hetgeen ontleend zou kunnen zijn aan de plaatsnaam Auallocium (waarschijnlijk het huidige Ablis in het departement Yvelines) in de Historiae Francorum Boek IV, 49.
Een ander interessant geval is het woord onno, dat behalve in ons glossarium nergens anders bekend is als zelfstandig naamwoord. Eigenlijk is het bestaan van een Gallisch zelfstandig naamwoord onno nogal twijfelachtig, en het is waarschijnlijk dat we hier te doen hebben met de extractie van een achtervoegsel Bon(n)a, dat regelmatig wordt aangetroffen in riviernamen. Het is niet onmogelijk dat de commentator dit achtervoegsel heeft aangezien voor een zelfstandig naamwoord dat ‘rivier’ betekent. Een verdere mogelijkheid is dat het woord onno ontleend is aan de plaatsnaam Calatonno in dezelfde passage uit Historiae Francorum die ook Biotreide bevat.
Het is tevens belangrijk te benadrukken dat enkele woorden uit het glossarium in plaats van Gallisch heel goed Latijn kunnen zijn. Allereerst is het evident dat veel vormen in hun Latijnse vorm zijn gegeven, bijvoorbeeld dunum en Areuernus. Verder is het heel goed mogelijk dat lau(a)tro het Latijnse woord lauatrum betreft, met de syncope (uitstoting van een klank uit een woord, in het bijzonder waarbij de twee lettergrepen tot één versmelten) bekend uit het ‘Vulgair Latijn’; nate kan, als vocatief, worden vereenzelvigd met het Latijnse (g)natus, hetgeen een ander woord is voor ‘zoon’ naast het vaker voorkomende filius; ambe kan worden geïdentificeerd als ablatiefvorm van het Latijnse amnis ‘stroom, rivier’ wanneer we ambis herleiden tot een manier om ammis (afgeleid van amnis) te spellen.
Ook zijn enkele woorden uit het glossarium bekend uit het specifiek middeleeuwse Latijn - breialo kan bijvoorbeeld worden geïdentificeerd als het middeleeuws Latijnse brogilus, broilus, broialum, ‘veld, weiland’ (ofschoon deze woorden zelf uit het Gallisch overgenomen schijnen te zijn). In dit geval is het wellicht significant voor de kennis van het Gallisch die de samenstellers van het glossarium moeten hebben bezeten dat een woord van Keltische herkomst wordt gebruikt om een ander Keltisch woord te glosseren, namelijk caio. Een ander duidelijk voorbeeld is cambiare - een woord dat zeer vaak voorkomt in het middeleeuwse Latijn (en ook de oorsprong is van het Franse changer en het Spaanse cambiar). Andere woorden in het glossarium zijn bekend uit het Oudfrans of uit moderne Franse dialecten, bijvoorbeeld caio, breialo en nanto. Deze woorden leefden blijkbaar voort in het Gallo-Latijn en hoeven daarom niet direct uit een gesproken, levende Gallische taal afkomstig te zijn.
Bovendien geven enkele glossen aantoonbaar onjuiste verklaringen, die echter juist interessant zijn daar ook zij licht werpen op de daadwerkelijke kennis van het Gallisch die de samenstellers moeten hebben bezeten. Wij noemen bijvoorbeeld Lugdunum verklaard als desideratum montem ‘(de) verlangde, begeerde berg’; Rhodanus verklaard als iudex uiolentus ‘onstuimige rechter’; Areuernus verklaard als ante obsta (een gebiedende wijs!) ‘sta voor!’.
Besluit
Wij kunnen ons dus met recht afvragen of de samensteller(s) van dit woordenlijstje eigenlijk het verschil konden duiden tussen de - daadwerkelijke Keltische - Gallische taal en de variant van het Latijn die in Gallië aan het begin van de Middeleeuwen werd gesproken. Het lijkt gerechtvaardigd om te veronderstellen dat we in dit geval van doen hebben met een lijstje met toponymische elementen die zijn ontleend zijn aan andere teksten (waarschijnlijk afkomstig uit Gallië) en vervolgens werden aangeduid als ‘Gallisch’. Het is binnen deze context wellicht waardevol om op te merken dat in enkele andere teksten uit de late Oudheid de woorden gallice en lingua gallica waarschijnlijk dikwijls een regionale variant van het Latijn of een Gallisch ‘accent’ in het Latijn aanduidden.
Het glossarium van Endlicher lijkt dus een geleerde tekst te zijn, ondanks het vermeende ‘vulgaire’ oftewel gesproken karakter van het Latijn van de glossen. Eerder werd reeds gesuggereerd dat deze vormen niet noodzakelijkerwijze als ‘Vulgair Latijns’ dienen te worden opgevat. Het zou immers kunnen gaan om ablatieven, of wellicht om elementen uit samengestelde namen. Wanneer we veronderstellen dat deze elementen letterlijk uit andere teksten zijn overgenomen, dan kunnen we deze accusatieven en ablatieven ook nog eens verklaren. Het feit dat de meeste geglosseerde termen in hun Latijnse vorm zijn gegeven, duidt mijns inziens ook op het Latijnstalige karakter van de bronnen van het glossarium. Een goede kandidaat voor zo'n bron lijken de Historiae Francorum van Gregorius van Tours te zijn, of één van diens bronnen. Het meest waarschijnlijk is dat het hier gaat om een poging om (vermeend) Gallische toponymische elementen te etymologiseren nadat de oorspronkelijke betekenissen ervan grotendeels verloren waren gegaan. We moeten dus concluderen dat de waarde van deze tekst voor onze kennis van het Gallisch gering is.
Kan er tenslotte nog iets meer gezegd worden over de plaats en omstandigheden waarbinnen dit glossarium is ontstaan? Wellicht. Er zijn namelijk goede redenen om aan te nemen dat één van de samenstellers van het woordenlijstje een spreker van een Germaans dialect was. Eén van die redenen is de verklaring die wordt gegeven voor de plaatsnaam Lugdunum, namelijk desideratum montem, oftewel ‘(de) begeerde berg’, misschien vrijer te vertalen als ‘(de) liefdesberg’. Deze raadselachtige glosse kan misschien worden verklaard als een geval van Germaanstalige volksetymologie. Het eerste element Lug- wordt verklaard als desideratum ‘begeerd, verlangd’. In dit geval is dit te verklaren met het feit dat in het Gallo-Latijn de g in de combinatie -gd- zich had ontwikkeld tot een ‘w’- of ‘v’-achtige klank. Op dat moment zou een spreker van een Germaanse taal dit woord hebben kunnen verwarren met een archaïsche variant van het woord ‘liefde, verlangen’, vergelijk bijvoorbeeld het Oudengelse lufu of het Oudfriese luve.Ga naar eindnoot5
Ook de verklaring van het element dunum als montem, ‘berg’ zou kunnen duiden op Germaanstalige invloed. Over het algemeen wordt namelijk aangenomen dat het Keltische woord dunum oorspronkelijk zoiets als ‘omheining’ moet hebben betekend en
vervolgens de betekenis van ‘versterking, stad’ moet hebben aangenomen. Dit voornamelijk vanwege het feit dat verwante woorden in de latere Eilandkeltische talen, zoals het Oudierse dún en het Welse dinas, ook ‘fort’ of ‘stad’ betekenen. Er is wel geopperd dat de verklaring in het glossarium van Endlicher zou kunnen wijzen op een betekenisverandering van het woord dunum in het latere Gallisch van ‘stad, versterking’ naar ‘berg’, wellicht vanwege het feit dat veel versterkingen nu eenmaal op hoger gelegen plaatsen in het landschap gelegen zijn. Een andere mogelijkheid is echter dat de glosse misschien is beïnvloed door vroege Germaanse verwanten van ons woord duin (en ook het Engelse down, ‘heuvel’), die we bijvoorbeeld vinden in het Oudengelse dûn.
Een derde aanwijzing voor Germaanstalige invloed is het woord bigardio in de glosse op caio, namelijk breialo siue bigardio. Zimmer opperde reeds dat dit een Germaans woord moest zijn, maar hij schreef het toe aan het Gotisch. Hij kwam zoals gezegd waarschijnlijk tot die conclusie vanwege vooringenomen ideeën over waar en wanneer het Gallisch het laatst gesproken moet zijn geweest. De aanwezigheid van een Gotisch woord zou het woordenlijstje immers keurig hebben geplaatst in het zuidwesten van Gallië tijdens de Visigotische periode - precies daar waar men een eventueel tekstje in het late Gallisch zou kunnen verwachten.
Echter, wanneer we de originele vorm van bigardio zouden reconstrueren als bîardjo (het eerste element is verwant aan het Nederlandse bij, het tweede aan het Nederlandse gaarde) dan hebben we in feite hetzelfde woord voor ons dat wordt geacht de oorspronkelijke vorm te zijn van plaatsnamen als Biache-St Vaast in Pas de Calais in Noord-Frankrijk en Groot-Bijgaarden in Vlaams-Brabant. De glosse is dus zeker Germaanstalig, maar in plaats van Gotisch zou het hier heel goed een Westgermaans dialect (dus verwant aan het Nederlands) kunnen betreffen.Ga naar eindnoot6
Ofschoon het riskant is hier teveel gewicht aan toe te kennen, suggereert dit de mogelijkheid dat het glossarium van Endlicher uit een heel andere (wellicht noordelijker) regio stamt dan tot dusver gedacht. Hoewel de waarde van het glossarium als bron voor de studie van het Gallisch dus gering blijkt te zijn, heeft deze raadselachtige tekst bijna twee eeuwen na de ontdekking nog niets van haar aantrekkingskracht verloren en doet zij ons nog steeds voor verrassingen staan.
- eindnoot1
- Een afbeelding van het handschrift is te vinden op www.univie.ac.at/indogermanistik/quellentexte.cgi?51.
- eindnoot2
- H. Zimmer, ‘Endlichers Glossar. Ein gallorömisches Denkmal des V. Jahrhunderts’, Zeitschrift für vergleichende Sprachforschung, 31 (1893) 230-240.
- eindnoot3
- Voor een andere benadering zie: B. Luiselli, ‘Il glossario gallo-latino di Endlicher. Per la storia del rapporto linguistico celto-latino nella Gallia tardoantica’, in: Letterature comparate. Problemi e metodo. Studi in onore di Ettore Paratore, 4 dln (Bologna 1981) II, 953-969. Luiselli beweert dat de woorden het glossarium rechtstreeks afkomstig zijn uit de spreektaal.
- eindnoot4
- Voor voorbeelden zie de lemmata voor deze woorden in: X. Delamarre, Dictionnaire de la langue gauloise (Parijs 2001).
- eindnoot5
- Deze mogelijkheid werd (in iets andere vorm) voor het eerst geopperd in W. Meid, ‘Lugdunum “desideratum montem”. Zu Endlichers Glossar’, in: Festschrift für Johannes Hubschmied zum 65. Geburtstag. Beitrage zur allgemeinen, indogermanischen und romanischen Sprachwissenschaft, ed. O. Winkelmann en M. Braisch (Bern en München 1982) 149-153
- eindnoot6
- Ik dank Lauran Toorians voor deze suggestie.