Madoc. Jaargang 2006
(2006)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
[Nummer 1]Mireille Madou
| |
Het grafmonumentIn de kapittelzaal is het graf van de vierde abdis van Cañas neergezet. Het monument bestaat uit een dragende basis, een sarcofaag en een dekplaat met daarop, in volmaakte rust, het liggende beeld, de gisant, van de overledene (afb. 1).Ga naar eindnoot1 De basis wordt gevormd door twee maal drie wolvenfiguren die de sarcofaag dragen. Ze zijn rug aan rug geplaatst en functioneren tevens als het heraldische teken van de familie López (lupus, lobo). De rechterzijde van de sarcofaag toont de begrafenis van Urraca. In het midden bevindt zich de reeds gesloten lijkkist. De linkerhelft van het zijvlak is ingenomen door de voorstelling van de liturgische plechtigheid. Deze wordt voorgegaan door een bisschop die de gebeden leest uit een boek, vastgehouden door een diaken. Hij wordt ge- | |
[pagina 3]
| |
Afb. 1 Het graf van doña Maria Urraca López de Haro (foto auteur).
assisteerd door twee akolieten, een met een wijwateremmertje en een kwispel en een met een kaars. Een tweede diaken met een niet meer te identificeren voorwerp in de hand sluit het tafereel af. De bisschop zelf is vergezeld door twee gemijterde ambtgenoten en drie abten (afb. 2). Rechts van de lijkkist is de ruimte ingenomen door het dramatische rouwbetoon van mannen en vrouwen. Zes jonge klerken - met tonsuur - zijn geplaatst achter de kist. Eén klerk is neergezegen en laat zijn hoofd op het deksel rusten. De anderen rukken zich aan de haren en hun gezichten tonen smartelijke uitdrukkingen. Onmiddellijk naast hen staan vier vrouwen die als teken van rouw beide samengebalde handen ter weerszijden van het gelaat heffen. Een rustige stoet van zes monniken volgt de weeklagende vrouwen (afb. 3).Ga naar eindnoot2 De linkerzijde van de sarcofaag is integraal ingenomen door de stoet van monialen die hun abdis bewenen. De eerste van de rij neemt met een handdruk het rouwbeklag van een abt in ontvangst (afb. 4). Een andere abt sluit de rij en toont ook een blijk van
Afb. 2 De liturgische plechtigheid bij de begrafenis (foto auteur).
| |
[pagina 4]
| |
Afb. 3 Stoet van weeklagende vrouwen, gevolgd door zes monniken (foto auteur).
medeleven aan de moniale die haar hoofd naar hem toewendt. Deze stille stoet van biddende, wenende en met elkaar communicerende vrouwen straalt een beheersing uit die contrasteert met de expressieve uitingen van smart op de andere zijde van het monument. Het voeteneinde illustreert op de bekende middeleeuwse wijze hoe de ziel van de overledene door twee engelen ten hemel wordt gedragen. De ziel is voorgesteld als een naakt geslachtloos kind. Met gevouwen handen staat het figuurtje in een ruim gedrapeerde doek (afb. 5). Het hoofdeinde geeft een hemels tafereel weer. Links staat de heilige Petrus met zijn sleutel in de linkerhand. Met zijn rechter zegent hij de geknielde Urraca die hij in de hemel verwelkomt. Achter Urraca staat een moniale die met twee handen een voorwerp vasthoudt.Ga naar eindnoot3 Uiterst rechts bevindt zich opnieuw een moniale. Ze legt haar rechterhand op het hoofd van een kind dat een kloostergewaad draagt. Het kind raakt met een hand de hoofdsluier aan terwijl beiden hun vrije handen in elkaar leggen (afb. 6).Ga naar eindnoot4
Afb. 4 Stoet van monialen die hun abdis bewenen (foto auteur).
| |
[pagina 5]
| |
Afb. 5 De ziel van de overledene, ten hemel gedragen door twee engelen (foto auteur).
De indrukwekkende gisant van doña Urraca ligt op de dekplaat, haar hoofd rustend op twee kussentjes. Haar aangezicht is vredig en jeugdig weergegeven, zoals het ideaal van die tijd het wenste: drieëndertig jaar, de leeftijd van Christus. Haar linkerhand omvat de kromstaf. Aan een smal lintje om haar hals hangt een rozenkrans met vijftig gelijke kralen.Ga naar eindnoot5 Met een elegant gebaar houdt ze dit bidsnoer vast alsof ze in de dood gebeden blijft zeggen. Links en rechts, even boven haar ellebogen, knielt telkens een engeltje dat een wierookvat zwaait. Aan de voeten van de abdis knielen drie biddende monialen (afb. 1,4). | |
Doña Maria Urraca López de Haro en haar familieMaria Urraca was de dochter van don Lope Diaz de Haro (circa 1100-6 mei 1170) en van zijn tweede, veel jongere echtgenote doña Aldonza Ruiz de Castro (†1205). Ze trouwden omstreeks 1150 en hadden samen elf kinderen van wie Urraca op een na de jongste was. Lope Diaz de Haro was een van de meest gefortuneerde, meest invloedrijke en
Afb. 6 Petrus zegent de geknielde Urraca; moniale met kind in kloostergewaad (foto auteur).
| |
[pagina 6]
| |
machtigste personen in het Castilië van de twaalfde eeuw. Hij was de vertrouwensman van vier vorsten van Castilië en León.Ga naar eindnoot6 Hij bestuurde op voorbeeldige wijze zijn omvangrijke bezittingen en begunstigde de inwoners ervan met vrijheden en voorrechten. Een van zijn favoriete kloosters was dat gelegen in de buurt van Santo Domingo de la Calzada.Ga naar eindnoot7 De monialen hadden er in 1169 de cisterciënzerregel aangenomen en het plaatsje Cañas van don Lope ten geschenke gekregen. Daarheen verhuisde de gemeenschap, vermoedelijk in het voorjaar van 1170, kort voor de dood van haar weldoener. De weduwe, doña Aldonza, eveneens stammend uit een zeer invloedrijk geslacht, trok reeds in juni 1170 met haar kleinste kinderen naar het nieuw gestichte klooster van Cañas. Een jaar later nam ze er de sluier aan en stelde een schenkingsakte op die als haar testament wordt beschouwd. Hierin bepaalde zij dat al haar bezittingen (dorpen, huizen, tuinen, gronden en wijngaarden) eigendom werden van de abdij van Cañas.Ga naar eindnoot8 Drie van haar dochters traden ook in dit klooster in. De jongste van de drie was Maria Urraca, die daar in 1225 de vierde abdis zou worden. Het meisje was amper één jaar oud toen ze met haar moeder, broers en zussen in Cañas kwam. Ze werd daar opgevoed en trad er op zeer jonge leeftijd in. Het klooster was toen nog zeer klein en men beschikte slechts over het allernoodzakelijkste. Groot was dan ook de vreugde van de hele gemeenschap toen in 1213 Franciscus van Assisi daar op bezoek kwam.Ga naar eindnoot9 Men mag op goede gronden aannemen dat Urraca met hem heeft gesproken en vermoedelijk door haar toedoen bleef men in Cañas een grote devotie koesteren voor deze heilige. In 1225 werd Maria Urraca tot abdis verkozen. Onder haar bestuur kende het klooster zijn grootste bloei. Zij liet een nieuwe kerk bouwen waarvan enkel het koor en het transept tijdens haar leven voltooid werden. Zij breidde het gebouwencomplex uit en verrijkte het met een nieuwe kapittelzaal. Kerk en kapittelzaal behoren tot de mooiste en meest verfijnde bouwwerken die de cisterciënzergotiek ooit heeft gekend. Naast de bouwactiviteiten voerde de abdis een aantal hervormingen door die het leven binnen de muren een diepere religieuze dimensie gaven en het aantal monialen gestadig deed toenemen. Onder meer hierdoor wordt Urraca ook wel de tweede stichteres van Cañas genoemd. Haar faam verspreidde zich tot ver buiten de Rioja en de abdij mocht veel schenkingen ontvangen, van zowel vorsten, edelen, als burgers.Ga naar eindnoot10 Op haar beurt stichtte de abdis een hospitaal voor de armen en muntte zij uit in allerlei goede werken.Ga naar eindnoot11 Gedurende zevenendertig jaar stond zij aan het hoofd van haar klooster. De moederlijke zorg waarmee zij haar monialen omringde, werd overal geroemd. Zij stierf in 1262, 92 jaar oud, en werd begraven in de kapittelzaal. De sarcofaag waarin haar lichaam nog rust, is enkele jaren na haar dood vervaardigd. Doña Maria Urraca werd zalig verklaard en haar naamfeest wordt binnen de cisterciënzerorde gevierd op 7 juni. | |
Het lichaam van doña Maria UrracaEerder werd gezegd dat de zalige abdis van Cañas begraven werd in de sarcofaag in de kapittelzaal van het klooster. Op 28 september 1898 werd haar graf geopend. Men trof er haar gemummificeerde en gaaf bewaarde lichaam aan. Het was bestrooid met kruiden die nog geurden. Haar habijt was verpulverd maar de doek die haar gezicht bedekte was onbeschadigd gebleven. Haar oorspronkelijke houten kist was grotendeels uiteengevallen. Men stelde vast dat Urraca een corpulente vrouw was geweest, 1,70 meter groot, met witte haren. Ruim een jaar later, op 18 oktober 1899 opende men opnieuw | |
[pagina 7]
| |
Afb. 7 Monialen in conversatie (foto auteur).
het graf. Men verwijderde de resten van de houten kist, de textiel en de kruiden om ze in een afzonderlijke koffer te bewaren. De plannen om voor het lichaam een nieuwe houten en een zinken kist te vervaardigen werden nooit uitgevoerd. Het graf werd gewoon weer toegedekt. Decennia later veroorzaakten de revolutie en de burgeroorlog grote angst in de abdij van Cañas. Heiligdommen in de omgeving, namelijk Nájera en San Millán de la Cogolla, waren immers reeds geplunderd. In 1933 besloot men het grafmonument te verstoppen. Het lichaam van de abdis, de dekplaat en de sarcofaag werden op drie verschillende plaatsen in het klooster verborgen. De wolven, dragers van het graf, bedolf men onder de grond teneinde ze onzichtbaar te maken. Op 7 juni 1938 werden de wolven weer opgegraven en met beton verstevigd. Men plaatste de zware sarcofaag terug met daarin het lichaam van doña Urraca. De aanwezige monialen konden hun stichteres nog eenmaal aanschouwen alvorens de dekplaat met de gisant het graf definitief afsloot. | |
Terug naar het grafmonumentDe funeraire kunst van de dertiende eeuw heeft in Spanje veel schitterende monumenten geschapen. Het graf van doña Maria Urraca behoort tot de topstukken in dit kunstgenre. Het werk wordt toegeschreven aan Roy Martinez de Bureba, de belangrijkste beeldhouwer in de Rioja, waar hij in 1294 nog actief was.Ga naar eindnoot12 Het gebruikte materiaal is een witte, kalkhoudende zandsteen. Op het tafereel aan het hoofdeinde is wat polychromie aangebracht. De hoofdsluiers van drie monialen en de mantel van de geknielde Urraca zijn donkerblauw, bijna zwart beschilderd. De kappen van sommige monialen uit de rouwstoet vertonen eveneens enkele toetsen van een donkere kleur. Stilistisch munten de scènes uit door de virtuoze wijze waarop de kunstenaar variatie wist aan te brengen in een eerder monotoon gegeven als de rouwstoet van de nonnen. Niettegenstaande de noodgedwongen herhalingen, inherent aan het thema, getuigt de beeldhouwer van een verrassende vindingrijkheid. Er is in de stoet beweging en tegenbeweging. De monialen hebben contact met elkaar door conversatie (afb. 7), door het leggen van een hand op een schouder. Enkelen dragen een boek, anderen beroeren met de vingers de kralen van een rozenkrans. Twee van hen drogen hun tra- | |
[pagina 8]
| |
Afb. 8 Een moniale droogt haar tranen (foto auteur).
nen met de lange mouwen van hun habijt terwijl weer anderen hun handen in de mouwen verbergen (afb. 8). Nog meer afwisseling is te zien op de sarcofaagzij de met het begrafenisritueel. De diverse groepen personages drukken zich in hun attitudes met grote directheid uit. De heftige en extreme emoties worden als het ware in bedwang gehouden door de passende beheerstheid van de bedienaren van de liturgie en de rustige waardigheid van de monnikenstoet. Van dit grafmonument is geen exacte datering overgeleverd. Het moet vervaardigd zijn tussen 1270 en 1280. Het voornaamste argument voor deze datering is de kledij van de treurende vrouwen. Vooral hun hoge, cilindervormige hoofddeksels trekken de aandacht. Een dergelijke hoofdbedekking komt enkel voor in Spanje (vooral Castilië) tijdens de dertiende eeuw. Ze wordt gedragen door vorstinnen en dames van de hoge adel. De basisvorm of het onderstel van dit hoofddeksel was gemaakt van perkament en gevoerd met linnen. Voor de opmaak gebruikte men vele meters smalle, zeer fijne linnen (soms zijden) banden. Ze zijn tussen 11 en 15 centimeter breed en zijn op een speciale manier geweven zodat de zomen gerimpeld of gekroezeld zijn.Ga naar eindnoot13 Men begon met de band aan de onderste rand van het perkament vast te naaien. Vervolgens wikkelde men hem verder rond de grondvorm tot de gewenste hoogte was bereikt. De bovenkant, reeds dichtgemaakt met perkament, werd nog sierlijk bewerkt. De hoed was meestal hoger dan de lengte van het gelaat. De zijkanten van het hoofddeksel werden verstevigd met verticale banden, veelal in goudgalon. Een band onder de kin moest de hoed op zijn plaats houden. Die opvallende hoofdtooi werd in de beeldende kunst pas na 1250 voorgesteld.Ga naar eindnoot14 Gelijkaardige linnen banden met gerimpelde zomen behoorden ook tot de hoofdbedekking van de monialen van Cañas. Hun hoofd- en kinbanden bestaan uit vier boven elkaar gelegde lagen die het gelaat omsluiten maar de keel en de hals vrij laten (afb. 9). Daarboven dragen ze een zwarte kap die op haar beurt vier ietwat langere witte sluiers bedekt. Sluiers en kap reiken amper tot aan de schouders. Ze vallen wat langer op de rug.Ga naar eindnoot15 Bij enkele van de nonnen heeft de zwarte kap ook een gerimpelde zoom. Een zelfde hoofdtooi draagt de gisant van doña Maria Urraca. Na een esthetische appreciatie van het grafmonument en het vaststellen van zijn datering rest nog een belangrijke vraag te beantwoorden. Hoe is het te verklaren dat | |
[pagina 9]
| |
Afb. 9 De bijzondere hoofdtooi van de monialen van Cañas (foto auteur).
een zo rijk versierde en kostbare graftombe gemaakt werd voor een kloosterlinge van de cisterciënzerorde? Het is immers algemeen bekend dat de heilige Bernardus van Clairvaux (†1153), de stichter van de orde, een absolute soberheid nastreefde. De ascese van Bernardus en zijn volgelingen heeft zich geuit in onversierde kerkportalen en kloosterpanden, in de afwezigheid van wandschilderingen en kleurige ramen in de kerken en de grote eenvoud van de boekverluchting in de scriptoria van de orde.Ga naar eindnoot16 Anderzijds is het ook zo dat na de dood van de stichter zijn invloed geleidelijk afnam. De talrijke stichtingen vanuit Cîteaux waren in de dertiende eeuw reeds over heel Europa verspreid. Elk klooster zal onvermijdelijk een eigen en allicht minder strenge invulling aan het bernardijnse ideaal hebben gegeven. Deze algemene vaststelling verklaart evenwel niet de aanwezigheid van het rijke grafmonument in Cañas. De bestelling ervan was hoogstwaarschijnlijk geen kloosterlijk initiatief, maar veel meer een familiale aangelegenheid. Het geslacht van López de Haro Ruiz de Castro, waaruit doña Maria Urraca stamde, bleef ook eeuwen na de dood van de abdis een grote rol spelen in zowel seculiere als monastieke milieus. Het is mogelijk dat de familie het graf aan de abdij schonk in ruil voor het bestendige gebed van de monialen. Zeer veel vorstelijke en adellijke families drukten de wens uit begraven te worden in een klooster. Zo konden ze zich verzekeren van de gebeden voor hen zelf en voor hun nakomelingen. Het geslacht waaruit men stamde en het voortbestaan ervan was in de dertiende eeuw van essentieel belang in de adellijke maatschappij.Ga naar eindnoot17 Bij doña Urraca zou men wellicht van een plaatsvervangende stichting kunnen spreken. Zij was tenslotte de roem van het geslacht López de Haro. Als moniale behield zij de titel van gravin - condesa - wat blijkt uit diverse archivalische bronnen.Ga naar eindnoot18 Het grafmonument zou kunnen worden beschouwd als een symbolisch centrum waarin alle leden van het geslacht zich vertegenwoordigd wisten, voor eeuwig. | |
BesluitCondesa Maria Urraca López de Haro, vierde abdis van Cañas, was ongetwijfeld ‘een sterke vrouw’. Zij bestuurde haar klooster gedurende 37 jaar. Het koor van de kerk met de diafane wanden en de kapittelzaal met één elegante zuil die het gewelf draagt, zijn in opdracht van haar gebouwd. Haar lichaam is bewaard in het indrukwekkende graf- | |
[pagina 10]
| |
monument. Dit houdt de gedachtenis aan de dood levend en getuigt, in zijn artistieke vormgeving, hoe het leven en de dood harmonisch in elkaar kunnen overgaan. |
|