plaatst Rutte steden als Groningen, Oldenzaal, Medemblik, Tiel en Maastricht samen in een van zijn stadslandschappen, op grond van hun ouderdom en het wel zeer algemene criterium dat ze ‘bestuurlijke en handelscentra’ waren, die langs ‘belangrijke internationale handelsstromen’ lagen. De keuze voor het huidige Nederland als onderzoeksveld vind ik daarbij ongelukkig en weinig verhelderend. Hoogmiddeleeuws Maastricht had immers weinig tot niets te maken met Groningen of Medemblik, maar was juist onderdeel van het stedelijk landschap van het Rijn-Maasgebied, net als Luik, Tongeren en Aken.
De historici Peter Henderikx en Hildo van Engen tonen een andere, veel kleinschaliger kant van het stadsonderzoek. Henderikx wijdt zijn artikel aan de vroege ontwikkeling van de Hollandse en Zeeuwse steden vanaf het begin van de dertiende eeuw en de rol die het grafelijk hof hierbij heeft gespeeld. Hij komt tot de slotsom dat alle plaatsen die in die periode op economisch en politiek terrein een rol van betekenis speelden - Haarlem, Leiden, Vlaardingen, Dordrecht, Middelburg en Zierikzee - vrijwel allemaal al vóór de dertiende eeuw regionale marktcentra waren, of zelfs onderdeel uitmaakten van interregionale handelsnetwerken. Juist die sociaal-economische centrale positie maakte deze nederzettingen aantrekkelijk als politiek steunpunt voor de graaf. De graaf beschikte op zijn beurt over de institutionele macht om het proces van stadswording verder te bevorderen, onder meer door de verlening van stadsrechten, meestal in samenwerking met de inwoners van de steden.
Diezelfde stadsrechten zijn het onderwerp van Van Engen. Stadsrechten spreken vandaag de dag sterk tot de verbeelding van het grote publiek, of in ieder geval van bestuurders - denk maar aan de voortdurende neiging van allerlei gemeentebesturen om het zoveel-honderdjarig bestaan van hun stad feestelijk in te kleden. In het gehele proces van stadswording was verlening van stadsrecht echter slechts een van de vele onderdelen, dat bovendien niet noodzakelijkerwijs van groot belang was voor de stedelijke ontwikkeling. Van Engens goed verzorgde stuk leest enerzijds als een inleiding in de kernbegrippen van het stadsrechtonderzoek en anderzijds als een historiografische bespreking van dat onderzoek. Hij besluit met de terechte opmerking dat er nog veel werk is te verrichten, vooral naar stadsrechten buiten Holland en Zeeland.
De archeoloog Frans Theuws pakt het weer anders aan. Hij grijpt als enige auteur deze bundel aan om een behoorlijk gedetailleerde casus te presenteren, waarin hij een heel nieuw model van de vroegmiddeleeuwse ontwikkeling van Maastricht voorstelt. Middeleeuws Maastricht heeft zich volgens Theuws niet uit een bewoningskern rond de oude Romeinse nederzetting ontwikkeld, maar vanuit de verder naar het westen gelegen versterkte Sint-Servaasabdij. De tweede kern vormde Wyck, de handelsnederzetting op de oostelijke Maasoever die in de Karolingische periode tot bloei