aandacht aan de mnemotechnische kant van het toneel. Ze maakt hierbij een onderscheid tussen ‘zichtbare beelden’ en ‘mentale beelden’, waarbij de ‘zichtbare beelden’, zoals personages in een toneelspel, reeds bestaande kennis naar boven moet brengen en ‘mentale beelden’, zoals ezelsbruggetjes die voor iedereen anders kunnen zijn, bedoeld zijn om kennis op te slaan.
De allegorieën die de bekende mystica Hadewijch (ca. 1200-1250) in haar teksten gebruikt, zijn volgens Frank Willaert niet enkel bedoeld om te onderwijzen, maar ook om haar lezeressen - reeds in de minne (mystieke liefde) ingewijde religieuze vrouwen - aan te sporen zich over te geven aan de minne. Hij bespreekt in zijn bijdrage enkele teksten van Hadewijch, die zich volgens hem uitstekend leenden om te memoriseren. Zo behandelt hij enkele teksten, waarin Hadewijch de negen kenmerken van een (levens)pelgrim beschrijft (opgenomen als bijlage) en de boomgaard der deugden. De beelden die Hadewijch oproept in haar minder toegankelijke teksten zijn volgens Willaert vooral bedoeld ter meditatie.
De Middelnederlandse bewerking van De tribus dietis van Robert de Sorbon (1201-1274) staat centraal in de bijdrage van Thom Mertens. In deze korte tekst wordt de driedaagse reis die de ziel nodig heeft om in de hemel te komen afgezet tegen de drie belangrijkste elementen van de biecht: berouw, belijdenis van de zonden en genoegdoening. De tekst blijkt nog enkele andere mnemotechnische aspecten te bezitten. Mertens bespreekt niet alleen de Middelnederlandse tekst, maar hij geeft eveneens een kritische teksteditie. De tekst maakt onderdeel uit van een verzamelhandschrift waarin ook een Middelnederlandse prozavertaling van de Pèlerinage is opgenomen.
Nine Miedema bestudeert in haar bijdrage de allegorie van de pelgrim zoals die in een aantal middeleeuwse handleidingen voor een spirituele bedevaart naar voren komt. Aan de orde komen onder meer de geschriften van Hadewijch, Johannes Geisler von Kaysersberg (1445-1510) (met teksteditie) en Felix Fabri (†1502). Ze constateert dat de invulling van de middeleeuwse allegorieën rond de pelgrim per auteur kon verschillen. Er is wat betreft pelgrimskenmerken volgens Miedema dan ook geen vastomlijnde catalogus van te memoriseren waarden. Ditzelfde geldt volgens haar voor de getalsymboliek.
De spirituele reis bij uitstek, Dantes Goddelijke Komedie, komt aan bod in de laatste bijdrage van Rob Brouwer. Hij staat kort stil bij enkele aanwijzingen in Dantes tekst waaruit blijkt dat ook hij gebruik heeft gemaakt van de ars memorativa. Daarnaast besteedt hij veel aandacht aan de manier waarop het geheugen en de herinnering in de drie delen van de Goddelijke Komedie verwoord worden. Brouwers vraag of zielen, duivels en engelen een geheugen hebben, is interessant, maar staat niet helemaal op een lijn met het thema van de bundel, zoals dat geformuleerd is aan het begin. Deze laatste bijdrage staat dan ook enigszins los van de rest.