Madoc. Jaargang 2005
(2005)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |||||||||
Suzan Folkerts
| |||||||||
Vrome lekenbewegingMet vrome leken worden in dit artikel mannen en vrouwen bedoeld die, binnen of buiten een klooster, een vroom en godgewijd leven leidden, maar die, in het geval van mannen, geen wijdingsgraad hadden. In de tweede helft van de twaalfde en in de eerste helft van de dertiende eeuw leefden in de Zuidelijke Nederlanden veel leken die met enthousiasme kozen voor een vrome levenswijze. Sommigen onder hen traden toe tot een kloosterorde (met name de cisterciënzer kloosters namen leken op), maar het was niet noodzakelijk om monnik of non te worden om uiting te kunnen geven aan devote gevoelens. Vooral veel vrouwen gingen samenleven in huizen zonder een eeuwige gelofte af te leggen en zij worden wel de voorlopers van de begijnen genoemd. Tijdgenoten spraken van mulieres religiosae; vrome vrouwen. Jacob van Vitry schreef in de proloog van de vita van Maria van Oignies al over de vele heilige maagden in het bisdom Luik die vrijwillig kuisheid in acht namen, in armoede leefden en hun familie verlieten om zich aan hun hemelse Bruidegom over te geven. Hij noemde die vrouwen ‘nieuwe heiligen’.Ga naar eindnoot1 Ook de auteur van de vita van Ida van Nijvel merkte op dat in Luik vele religieuze maagden leefden, als vrienden van God tussen de dochters van Babylon en als lelies tussen de doornen.Ga naar eindnoot2 Niet iedereen was blij met vrouwen die noch voor het huwelijk, noch voor het klooster kozen. In Frankrijk en het Duitse rijk stuitten dergelijke vrouwen op argwaan, want het gevaar van ketterij lag op de loer. In de Zuidelijke Nederlanden en dan met name in het bisdom Luik traden kerkelijke autoriteiten echter op als beschermers van de vrome vrouwen. Zij bewonderden de vrouwen om hun keuze voor een godgewijd leven en schreven zelfs heiligenlevens over enkelen van hen. De bekendste onder de bewonderaars is de al genoemde Jacob van Vitry, die bij paus Honorius III pleitte voor goedkeuring van de levenswijze van de vrouwen. Jacob van Vitry (circa 1160/70- | |||||||||
[pagina 226]
| |||||||||
1240) had gestudeerd in Parijs en was tussen ongeveer 1211 en 1216 regulier kanunnik in het Sint-Nicolaasklooster in Oignies. Vanaf 1216 zette hij zijn kerkelijke loopbaan voort als bisschop van Akko in het Heilige Land en als kardinaal in Rome. In Oignies had hij Maria leren kennen, een jonge vrouw die haar man had verlaten om zich in een kluis bij de kerk van Oignies aan God te wijden. Jacob was zeer onder de indruk van Maria en schreef na haar dood een heiligenleven waarin hij haar als ‘parel tussen de stenen’ en ‘zon tussen de sterren’ ten voorbeeld stelde aan de lezers. Maria wordt ook nu nog als het prototype van de vrome leken in de dertiende eeuw gezien en daarom wordt in dit artikel haar heiligenleven als eerste behandeld. Behalve circa vijftien vitae van vrome vrouwen uit de Zuidelijke Nederlanden bestaan er enkele heiligenlevens van mannelijke leken, maar die zijn nog zelden onderwerp van onderzoek geweest.Ga naar eindnoot3 In dit artikel zal een vita van een vrome mannelijke leek samen met de heiligenlevens van drie vrome vrouwen worden behandeld. Bijzondere aandacht wordt besteed aan het godsdienstige gezag dat de vrome leken blijkens hun vitae hadden. Wat voor soort gezag was dat, en kwamen de leken niet in conflict met de gerechtigde gezagsdragers, namelijk geestelijken? Is er verschil tussen de verbeelding van de autoriteit van de vrouwen en van de mannelijke leek? | |||||||||
Maria van OigniesJacob van Vitry schreef de vita van Maria van Oignies vlak na haar dood in 1213. Hij presenteert Maria als het voorbeeld bij uitstek van de heilige leek die ‘naakt de naakte Christus volgt’.Ga naar eindnoot4 Maria was geboren in Nijvel in 1177 en werd op veertienjarige leeftijd tegen haar zin uitgehuwelijkt. Vanaf dat moment begon ze zeer ascetisch te leven en zichzelf te pijnigen. Ze wist haar man ervan te overtuigen dat ze kuis met elkaar zouden leven en hij bekeerde zich, volgde haar in haar ascetische levensstijl en gaf zijn bezittingen aan de armen. Aanvankelijk werkten ze samen in een leprozenkolonie in Willambrouck, maar na enkele jaren vertrok Maria naar Oignies waar ze, zoals gezegd, in een kluis ging wonen. Maria koos voor een leven in armoede en verrichtte handenarbeid. Ze was volgens Jacob eenvoudig en nederig. Alle gaven die men van een ‘nieuwe’ heilige kon verwachten, waren in Maria verenigd. Zij vastte, leed lichamelijke pijn als gevolg van haar intense liefde voor God, huilde overvloedig om het lijden van Christus en had extatische ervaringen. Ze genas zieken door aanraking en door het ‘medicijn van haar gebed’ en stond de stervenden bij. Belangrijker nog was dat ze de zielen van mensen genas van dwalingen. Zo dreef ze eens een boze geest uit en redde een bevriende geestelijke uit de klauwen van de duivel. Ze trad, kortom, op als een heilbrenger en bemiddelaar tussen het goddelijke en de gelovigen. Over de bron van Maria's gezag zegt Jacob onder meer het volgende. De gave om het goede van het kwade te onderscheiden ontleende ze aan de Heilige Geest. Ook werden haar de heimelijke zonden van medemensen geopenbaard en zag ze de staat waarin zielen in het vagevuur verkeerden. Zondaars spoorde ze aan zich te bekeren. Ze las volgens Jacob in het Boek des Levens waarin de openbaringskennis staat geschreven, profeteerde en ontvouwde door de gaven van de Geest vele geloofsgeheimen. Aan het eind van haar leven, bijvoorbeeld, zong ze gedurende drie dagen een geïmproviseerd gezang, waarin ze een nieuwe en wonderbaarlijke uitleg van de Schrift, de Drieëenheid en vele andere zaken gaf. Jacob betitelde haar als meesteres (magistra) en geestelijke moeder (mater spiritualis), omdat ze voor velen een raadgeefster was.Ga naar eindnoot5 Niet alleen | |||||||||
[pagina 227]
| |||||||||
Afb. 1 Maria van Oignies als magistra die de goddelijke openbaringskennis onderwijst. Deze houtsnede is ingeplakt in een vijftiendeeeuws handschrift uit het klooster Bois-Seigneur-Isaac dat ook de vita van Maria van Oignies bevat. Leuven, Katholieke Universiteit Leuven, Maurits Sabbebibliotheek (Faculteit Godgeleerdheid), Collectie Mechelen, Bibliotheek van het Grootseminarie, 20, f. 72r.
met woorden, maar met haar hele verschijning verlichtte ze de ongeleerden: de olie van de Geest (olie is een symbool voor genade) was op haar gezicht te lezen als in een boek. Maria was volgens Jacob altijd gehoorzaam aan het priesterlijk gezag. Ze bad dat ze een prediker voor zichzelf zou krijgen, omdat zij zelf immers niet gemachtigd was te prediken. Die kreeg ze, en hij (Jacob van Vitry zelf) leidde haar voetstappen terwijl zij op haar beurt hem inspireerde. Wat de officiële bediening van de sacramenten en de prediking betrof, was zij weliswaar overgeleverd aan priesters, maar haar verlichte geest was moreel gezien eigenlijk ver verheven boven die van priesters. Zij zag bijvoorbeeld de staat waarin de ziel van een priester verkeerde wanneer hij de hostie toonde en kon beoordelen of hij dat waardig was te doen. Maria's verhouding tot geestelijken wordt enigszins dubbelzinnig gepresenteerd: ze waardeerde hen om hun voorrechten, maar wanneer ze hypocriet of bezoedeld waren, doorzag ze hen onmiddellijk. Zo was Maria eens in de kerk aan het bidden en kon bij de meditatie over het lijden van Christus haar tranen niet bedwingen. De priester maande haar te stoppen met zo | |||||||||
[pagina 228]
| |||||||||
Afb. 2 Christina de Wonderbare doorkruist op wonderlijke wijze de Maas. Schildering op een koperen plaat in haar reliekschrijn. Sint-Truiden, Schatkamer en Archief Kerkfabriek Onze-Lieve-Vrouw-Tenhemelopneming. In: P. Clerinx, De heilige Christina de Wonderbare. Naar het middeleeuws verhaal van Thomas van Cantimpré. Ter gelegenheid van de 800ste verjaring van haar geboorte (1150-1950). Naverteld door P. Clerinx (Leuven 1950) na pagina 48.
luid te huilen. Nederig als ze was, gehoorzaamde ze en verliet de kerk, omdat ze haar tranen niet kon tegenhouden. Die priester werd vervolgens zelf bevangen door een niet te stoppen huilbui waarin hij bijna verdronk. Tot zijn schande zag hij in dat hij de dienstmaagd van Christus onterecht had vermaand. Maria, die het gebeurde door openbaring kende, wees hem terecht en zei dat de kracht van de Geest niet door mensen kan worden tegengehouden.Ga naar eindnoot6 Een ander, nog treffender voorbeeld is een passage waarin Jacob de lezers toespreekt. Maria had een priester geadviseerd om een van twee prebenden op te geven, en blijkbaar is daar veel kritiek op geweest, want Jacob schrijft aan priesters die prebende op prebende aannemen: Hoe heeft Maria jullie gekwetst als ze deed wat God haar ingaf en goedwillig haar vriend aanspoorde? Jullie kunnen als Farizeeërs wel lachen om haar en haar visioenen als dromen of fantasieën afdoen, maar niet ik maar Christus zelf zegt dat de onschuldigen niet gekleineerd mogen worden.Ga naar eindnoot7 Maria wordt als het ware gelijkgesteld met Jezus, die door de Farizeeërs werd bespot. | |||||||||
Christina de WonderbareDe tweede vita die hier wordt behandeld, is die van Christina de Wonderbare van Sint-Truiden, geschreven door de dominicaan Thomas van Cantimpré (1200-circa 1270). | |||||||||
[pagina 229]
| |||||||||
Christina (circa 1150-1224) heeft gedurende haar leven op verschillende plaatsen geleefd; eerst woonde ze in een religieuze gemeenschap met haar zussen en later bracht ze negen jaren door bij de kluizenares Jutta van Borgloon. Voorts was ze nu en dan te vinden bij de nonnen van het Catharinaklooster bij Sint-Truiden, waar ze ook stierf en werd begraven. Christina had een bijzondere missie in haar leven. Op ongeveer 32-jarige leeftijd was ze gestorven en werd ze door engelen voor de troon van God geleid. Ze kreeg de keuze om ofwel de hemel in te gaan, ofwel terug te keren naar de aarde en de mensen over het vagevuur te onderwijzen en op te roepen tot boetedoening. Ze koos voor het laatste en werd een boetepredikster, die met het voorbeeld van haar leven de mensen onderwees. Ze leefde heel ascetisch en werd door de mensen als een dwaas beschouwd; haar zussen lieten haar dan ook vastzetten. Pas na het geschieden van een wonder, waarbij er olie uit haar maagdelijke borsten vloeide (zoals we hebben gezien staat olie voor de goddelijke genade), erkenden de mensen haar goddelijke missie. Christina profeteerde, gaf raad en hoorde zelfs de laatste biecht van de graaf van Loon, die haar als een geestelijke moeder beschouwde (zoals ook Maria als geestelijk moeder werd gezien). Ze had dus groot gezag. Voorts kende ze, hoewel ze volgens Thomas ongeschoold was, Latijn en de volle betekenis van de Schrift. Ze beantwoordde vragen van geestelijken met wie ze bevriend was, zij het uit bescheidenheid heel zelden: Thomas schrijft dat Christina van mening was dat de Schriftuitleg de taak van geestelijken was en dat zij niet gehouden was die dienst te vervullen. Evenals Maria wordt Christina neergezet als een leek met moreel gezag, die wel gehoorzaam is aan de kerkelijke autoriteiten. Ze vermaande zondigende priesters wanneer zij de naam van Christus schonden, maar deed dat met veel eerbied alsof het haar eigen vader betrof. Bovendien, schrijft Thomas, eerde Christina geestelijken en in het bijzonder priesters, hoewel ze vele beledigingen van hun zijde te verduren had gehad.Ga naar eindnoot8 Thomas vertoont hier, in de woorden van John Coakley, een ambivalente houding jegens zijn ambtgenoten.Ga naar eindnoot9 Net als Jacob van Vitry presenteert hij de vrome leek als moreel superieur aan vele geestelijken. | |||||||||
Ida van NijvelDe vita van Ida van Nijvel (1199-1231) is waarschijnlijk van de hand van de cisterciënzer monnik Goswin van Bossut.Ga naar eindnoot10 Ida was een non in het cisterciënzer klooster La Ramée, maar had desondanks contact met mensen buiten het klooster. Ze wordt in haar vita voorgesteld als een troosteres van mensen, die zo intens met de mensen meeleed dat ze bloed braakte. De Heilige Geest openbaarde aan Ida de gedachten en zorgen van mensen, waarna zij hen troostte. Ze had evenals Maria van Oignies in een visioen inzage gekregen in het Boek des Levens en had de namen gelezen van nog levende personen die niet gered zouden worden. Na dit visioen spoorde ze deze mensen aan om boete te doen. Ook zag ze in visioenen de zielen in het vagevuur, voor wie ze als bemiddelares optrad. Zo hielp ze een angstige vrouw met het oversteken van de brug naar de hemelse heerlijkheid. Ida had veel gesprekken met priesters. Sommigen kwamen uit zichzelf bij haar voor een onderhoud en anderen werden middels een openbaring naar haar toegestuurd. Ze troostte bijvoorbeeld een geestelijke, die ondanks de biecht te hebben afgelegd, nog zwaar met zijn geweten kampte. Ida verloste hem van zijn zwaarmoedigheid. Een andere priester zag in een visioen dat God Ida opdroeg iets van haar genade | |||||||||
[pagina 230]
| |||||||||
Afb. 3 Ida van Nijvel op een houtsnede in Die alderexcellenste Cronyke van Brabant gedrukt door Roland van den Dorpe (Antwerpen 1497). In: Cawley (noot 2), 26.
door te geven aan hem, de priester. Ida kuste de priester met een spirituele kus. Hij werd hierdoor vervuld van genade en verkreeg het inzicht in goddelijke zaken dat Ida al langer had. Preken of geschreven teksten of missen hadden de man niet kunnen verrijken zoals dit visoen, schrijft Goswin.Ga naar eindnoot11 Ida was dus een bemiddelaar voor de priester, hij ontving genade via haar, zoals gelovigen via priesters de sacramenten ontvangen. In enkele passages spreekt de auteur priesters vermanend toe. Goswins kritiek betreft niet het priesterschap op zich, maar met name priesters die hun ambt niet waard zijn. Op een dag kwam een priester met Ida praten. Ze was in eerste instantie onder de indruk van zijn vriendelijkheid, maar God openbaarde haar dat de vriendelijkheid van de priester hol en geveinsd was, en zijn vroomheid uiterlijke schijn. De priester werd kort daarna door ziekte getroffen. De auteur vervolgt dit verhaal met een waarschuwing aan priesters die ‘samen met de duivel op de hel afgaan’ en die hun eigen eer zoeken en niet die van Christus. Hij schrijft: ‘Hoe durven jullie de schijn van vroomheid op te houden terwijl jullie die innerlijk niet bezitten. Hij roept op tot bekering en boetedoening, want wat zullen ze tegen God zeggen als ze op de dag van het oordeel naar links worden verwezen, terwijl hun parochiegelovigen aan de rechterhand van God mogen zitten?’Ga naar eindnoot12 Een tweede voorbeeld van een priester die pijnlijk op zijn fouten wordt gewezen, is | |||||||||
[pagina 231]
| |||||||||
het verhaal over een priester die Ida de hostie kwam brengen toen ze al een poos ziek was en sterk naar de hostie verlangde. Ze kon de hostie niet doorslikken en de man raakte wat geïrriteerd omdat hij vergeefs was geroepen door de nonnen. Ida merkte dat en consumeerde de hostie alsnog. Ze werd zo sterk bewogen door de hostie dat ze vervuld van genade op de grond viel. Ook werd ze zo gesterkt dat ze nog dezelfde dag aan het werk ging op het land. De auteur vervolgt wederom met een waarschuwing aan priesters die elke dag de eucharistie mogen bedienen maar dat zonder devotie en enthousiasme doen. Ze moeten zich schamen als ze van de vroomheid van Ida horen.Ga naar eindnoot13 Ida wordt, evenals Maria en Christina, door de auteur van haar vita wegens haar vroomheid beschreven als moreel superieur aan veel van de priesters waar ze mee te maken had. | |||||||||
Arnulf van VillersTen slotte wil ik ingaan op het heiligenleven van een mannelijke tegenhanger van deze drie vrouwen. Deze vita is evenals het heiligenleven van Ida van Nijvel van de hand van Goswin van Bossut. Arnulf van Villers († 1228) was een jongeman die een lichtzinnig leven leidde in Brussel, maar zich bekeerde en uiteindelijk als lekenbroeder op een uithof van het cisterciënzer klooster Villers ging wonen. Boek I van de vita is gewijd aan de ascetische praktijken van Arnulf, die zo extreem waren dat Goswin hem ‘onze nieuwe martelaar’ en ‘nieuwe en sterke atleet’ noemt.Ga naar eindnoot14 Arnulf droeg bijvoorbeeld een ruw koord onder zijn kleding, dat hij heel strak aantrok, zodat zijn vlees kapot ging. Net als de vrome vrouwen vastte hij en ontzegde hij zichzelf slaap. Hij geselde zichzelf met takken om Christus na te volgen en om boete te doen alsof hij in het vagevuur was. Zijn zelfpijnigingen waren te extreem voor de cisterciënzer orde, en daarom moest hij telkens toestemming vragen om zich een nieuw bedachte marteling op te leggen.Ga naar eindnoot15 Hij was dus zeker gehoorzaam aan zijn meerderen (de hofmeester en de abt).
Afb. 4 Arnulf van Villers op een zeventiende-eeuwse kopergravure met de titel ‘Soleil de Villers’. In: Cawley (noot 2), 122.
| |||||||||
[pagina 232]
| |||||||||
Boek II van de vita gaat over Arnulfs deugden en daden, en hierin is veel informatie over zijn gezaghebbende rol te vinden. Goswin noemt hem ‘wijze ongeleerde’, en ‘eenvoudige en onschuldige man van God’.Ga naar eindnoot16 Arnulf profeteerde en adviseerde mensen, die hem van alle kanten op kwamen zoeken. Hij was nederig en vol van naastenliefde en onderbrak altijd zijn werkzaamheden of martelingen voor zijn bezoekers. Evenals de vrome vrouwen las hij in het ‘Boek van het geweten van de mensen met het verlichte oog van zijn geest’, dat wil zeggen, hij zag de gedachten en zonden van de mensen.Ga naar eindnoot17 Ook hij spoorde zijn medemensen aan tot bekering en boetedoening. Goswin benadrukt de ongeleerdheid en eenvoud van Arnulf, maar noemt hem ‘onze scholasticus, die de lessen van het heil aan gasten, vrienden en vreemden voorlas uit het boek van de charitas’.Ga naar eindnoot18 Hij had visioenen en werd zo geschoold in de school van de allerhoogste God.Ga naar eindnoot19 Met de kennis die hij direct van God had verkregen, beantwoordde hij zelfs vragen van een theoloog over de Drieëenheid. Een bijzonder kenmerk van Arnulf was dat hij zo hard lachte dat zijn ingewanden pijn deden. Dat lachen ging gepaard met dansen en hoofdschudden en was, net als het huilen van Maria, niet te onderdrukken. Het was een uiting van de innerlijke vreugde die hij voelde wanneer hij hoorde over goddelijke zaken. Deze lachbuien werden niet door iedereen begrepen en Arnulf moest net als Maria de kerk verlaten. Sommige geestelijken, in het bijzonder seculieren, zegt Goswin, dachten dat het lachen door een boze geest werd veroorzaakt. Hij wijst die geestelijken terecht, en wenst dat zijzelf eens de gave van de tranen kregen.Ga naar eindnoot20 Het laatste voorbeeld waarin geestelijken belerend worden toegesproken, is het verhaal over een priester die bij Arnulf op bezoek kwam. Arnulf doorzag onmiddellijk dat de priester hypocriet was en zich in het geheim overgaf aan vleselijke genoegens. Hij confronteerde de priester daarmee, waarop deze zich diep schaamde en afdroop. Goswin vervolgt dit verhaal met een waarschuwing aan alle liegende en wellustige priesters, die het idool van Venus naast dat van de Maagd Maria zetten. Zij zijn wolven in schaapskleren die in Gods gezicht spugen terwijl ze de mis bedienen. Ze halen de hostie door het slijk en hebben een pact met de hel gesloten.Ga naar eindnoot21 | |||||||||
ConclusiesDe overeenkomsten tussen de vitae van Maria van Oignies, Christina de Wonderbare, Ida van Nijvel en Arnulf van Villers wat betreft het onderzochte thema, religieus gezag van vrome leken, zijn groot:
| |||||||||
[pagina 233]
| |||||||||
We kunnen dus concluderen dat de aard van het religieuze gezag van vrome leken, en de manier waarop zij dat verkregen volgens de auteurs van hun vitae, niet seksegebonden was. Het gezag van vrome mannelijke leken en vrouwen wordt op dezelfde wijze gepresenteerd. De auteurs van de hier behandelde vitae zijn zeer kritisch ten opzichte van misbruik van het priesterschap. Ook al behoorden zij zelf tot de geestelijkheid, zij zagen in de vrome leken de ware voorbeelden van deugdzaamheid. Ze presenteerden de vrome leken als nederig, gehoorzaam en - meest belangrijk - als heilig, en daardoor kon hen scherpe kritiek in de mond worden gelegd. Heiligenlevens van vrome leken waren een spiegel voor geestelijken; literatuur voor en door ambtgenoten. |
|