traal. Na een kort overzicht van Passaus leven en werk volgt een bespreking van de inhoud, structuur en de receptie van het werk in de Duitstalige landen. Daarna gaat Jaspers in op de overlevering en receptie van de Nederlandse vertaling. Uit vergelijking van het handschrift uit Museum Amstelkring met de drukken blijkt dat de compilator van de Marialegenden de Utrechtse druk als basis heeft gebruikt; zowel de naam van één van de twaalf Oudsten als de ‘ophangpunten’ die dienen om de twaalf legenden in te voegen, zijn letterlijk uit de Utrechtse druk overgenomen.
Als basis voor zijn teksten putte de Nederlandse compilator van het Amsterdamse handschrift voor een belangrijk deel uit Nieuwtestamentische Apocriefen, zoals het Kindsheidevangelie van Thomas en het Boek van Maria's geboorte. Daarnaast gebruikte de bewerker de dertiende-eeuwse Brief van Publius Lentulus waarin het uiterlijk van Christus wordt beschreven. Het derde hoofdstuk van de studie bevat een korte inleiding op deze werken.
Een groot aantal motieven uit de 25 legenden kent een lange literaire traditie. Ze zijn derhalve ook terug te vinden in andere middeleeuwse teksten. Hierbij valt te denken aan de Legenda Aurea van Jacobus de Voragine, de Spiegel historiael en Clausule van der Bible van Jacob van Maerlant, Jan van Boendales Der leken Spiegel, Von unser vrouwen hinvart van Konrad von Heimesfurt, Dye new Ee of Van der kinthait unsers hern jhesu cristi, genant vita cristi en de reisverslagen van Jan van Mandeville, Bernhard von Breydenbach, Petrus Martyr en Joos van Ghistele. Deze teksten worden in het vierde hoofdstuk kort besproken. In hoofdstuk 5 geeft Jaspers een analyse van inhoudelijke overeenkomsten en verschillen tussen de tekst uit het handschrift Amstelkring 846 met de overeenkomstige tekst in hoofdstuk 12 van de Utrechtse druk van Passaus werk. Daarnaast wordt onderzocht of er sprake is van een directe of indirecte verwantschap tussen de Marialegenden in dit handschrift en de Nieuwtestamentische Apocriefen en middeleeuwse teksten die in de hoofdstukken 3 en 4 centraal stonden.
Na deze uitvoerige inleidingen volgt een editie van de 25 Marialegenden. De editie is opgesierd met 22 houtsneden uit de eerste druk van Dye new Ee die zich in de Universitätsbibliothek te Freiburg im Breisgau bevindt. Woordverklaringen zijn tussen haken in de lopende tekst geplaatst. Na de editie volgt een uitgebreide literatuurlijst, een overzicht van de middeleeuwse handschriften en drukken tot 1520 in de bibliotheek van Museum Amstelkring, een schematisch overzicht van de relatie tussen het Amsterdamse Marialeven en - met name - de Apocriefen en een register op persoonsnamen.
Jaspers presenteert een overzichtelijk en vrij gedetailleerd beeld van deze laatmiddeleeuwse Marialegenden, hun publiek en hun cultuurhistorische achtergronden. De analyses van overeenkomstige motieven in de legenden enerzijds en de apocriefen en middeleeuwse bronnen anderzijds verschaffen niet alleen inzicht in de werkwijze van de Middelnederlandse compilator, maar tevens in de wijze waarop