Madoc. Jaargang 2005
(2005)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 167]
| |
Carla Kwakman
| |
SlijcborgerenOp de term ‘slijkburgers’ volgt steevast de vraag: ‘Wat zijn slijkburgers?’ Uit dit onderzoek zal blijken dat slijkburgers lieden zijn die bepaalde duidelijk omschreven plaatsen in de stad schoonmaken en schoonhouden en daardoor het burgerschap van de stad Utrecht verwerven. De stad Utrecht kampt in de veertiende en het begin van de vijftiende eeuw met aanzienlijke schoonmaakproblemen. Zij tracht deze op verschillende manieren de baas te worden. Eén van de mogelijkheden die de stad heeft, is het aanstellen van slijkburgers. Reeds in 1408 wordt iemand vermeld die gehouden is voor de raad een bepaalde plek schoon te houden. In 1428, het jaar waarin dit onderzoek begint, zijn slijkburgers meer uitzondering dan regel. Dit blijkt enerzijds uit het aantal slijkburgers, dat nog zeer gering is, anderzijds uit de formulering van de keur bij aanstelling. Deze keuren zijn - in tegenstelling tot wat later gebruikelijk wordt - nog zeer uitgebreid. Uitvoerig wordt beschreven welke plekken schoon gehouden moeten worden en op welke voorwaarden dit dient te geschieden. Heel vaak moet een slijkburger in die tijd lieden bekeuren, die vuil storten op zijn schoon te houden plek en kan dan soms ook de boetes die hij op mag leggen als inkomsten houden. Vanaf 1445 wordt het slijkburgerschap kennelijk een meer algemeen verschijnsel. Althans, dit blijkt uit de formulering van nieuwe aanstellingen. Deze worden steeds | |
[pagina 168]
| |
beknopter. Gewoonlijk wordt alleen de naam van de nieuwe burger genoemd en de plek die hij moet schoonhouden. Hoogland geeft in zijn Kroniek van Utrecht, waarin hij eens per jaar een aantal gebeurtenissen uit de stad Utrecht selecteert, voor het jaar 1408 het volgende verslag: ‘Er zijn nu reeds “slijkburgers” aanwezig. Zij waren met burgerrecht begiftigd mits zij op eigen kosten bepaalde plaatsen van vuil en slijk schoon hielden.’Ga naar eindnoot3 De aanstellingen van slijkburgers in de veertiende en vijftiende eeuw zijn voornamelijk bekend uit het Utrechtse Buurspraakboek. Dit is een unieke bron die uit andere Nederlandse steden niet bekend is.Ga naar eindnoot4 De buurspraak is een vergadering van de inwoners van de stad Utrecht die met klokgelui van de Buurkerk bijeengeroepen wordt en waar keuren in de vorm van plaatselijke verordeningen, besluiten en vonnissen worden afgekondigd. De delen over 1385 tot 1391 en 1396 tot 1528 zijn bewaard gebleven. Daarvan zijn de jaren 1428 tot 1528 door mij systematisch onderzocht.Ga naar eindnoot5 Uit dit onderzoek betreffende de aanstellingen van slijkburgers blijkt nergens dat het schoonmaken op eigen kosten van de slijkburgers geschiedt. Ook worden in 1408 geen slijkburgers benoemd; er is slechts sprake van iemand die de ‘plaetse bij Sinte Marien’ pleegt schoon te houden.Ga naar eindnoot6 De benaming ‘slijcborgeren’ is van zeer late datum. Voor het eerst komt zij ter sprake in 1494. In dit jaar wordt deze groep burgers gemaand de bruggen en plaatsen, die hen zijn toegewezen, ook daadwerkelijk schoon te maken en te houden op straffe van ontburgering: ‘Des woensdages na Oculi (5 maart 1494) Voert laet die raet weten allen slijcborgeren, dat zij hoeren bruggen ende plaetsen, daer zij op geset zijn, scoen maken ende scoenhouden, oft men sel se verlaten van haere borgerscap ende andere in hoer stede setten.’Ga naar eindnoot7 De benaming ‘slijkburger’ komt in het buurspraakboek tot 1528 daarna nog slechts twee keer voor, één keer in 1495 - waarbij de term slijcborgeren in de marge vermeld staat - en één keer in 1504 (afbeelding 1).Ga naar eindnoot8 In vele keuren omtrent hun werkzaamheden komt de bepaling dat zij hun burgerschap verliezen indien zij de opgelegde taak niet vervullen wel vaak voor. Blijkbaar was het dikwijls nodig de slijkburgers aan hun taken te herinneren. Voor 1494 worden slijkburgers bij hun aanstelling, met vermelding van de plek die zij schoon moeten maken, evenals andere nieuwe burgers van de stad onder het kopje ‘nye borgers’ genoemd. Indien zij als groep aangesproken of vermaand worden, is er sprake van ‘allen dengenen die hoir borgerscap voirtijts gegeven is om bruggen, stegen, straten, trappen ofte wedden schoen te houden.....’Ga naar eindnoot9 Deze lijst is moeiteloos aan te vullen met andere plaatsen in de stad. De plaatsen die door slijkburgers schoon gehouden worden, zijn bijvoorbeeld de Viebrug, de Mariaplaats, Jansdam en het wed bij de Ganzenmarkt en de Kraan. Zoals bijvoorbeeld op de volgende wijze aangesteld werd: ‘Des manendages op Sunt Jansavontdecollationis (28 augustus 1525) Nye borgers. Jasper Jasperss. raeymaker, om bij de Wage ende Craen scoen te maken ende te houden’ (afbeelding 2).Ga naar eindnoot10 Bijna alle bruggen over de Oude Gracht en meerdere pleinen worden wel een keer genoemd. Uit bovengenoemde algemene omschrijving van de plekken (trappen, wedden en bruggen) die zij schoonhouden blijkt wel, dat zij economisch belangrijke plaatsen schoonhouden. De stad is er bij gebaat dat de economisch zo belangrijke grachten goed bereikbaar zijn en blijven.Ga naar eindnoot11 Dit is één van de voornaamste taken, die de slijkburgers vervullen. Alvorens uitgebreider in te gaan op het schoonmaakbeleid van de stad Utrecht, volgt een nadere uitleg van het begrip ‘slijkburgers’. Wat kunnen we uit de keuren verder nog te weten komen omtrent hun aanwezigheid in de stad? En welk verschil bestaat er tussen het slijkburgerschap en het ‘gewone’ burgerschap? | |
[pagina 169]
| |
Afb. 1 Het Utrechtse Archief, Buurspraakboek, 16 januari 1495 (GAU SA I nr 16, f.103v). De term ‘slijcborgeren’ staat in de vijfde regel van onder.
| |
Burgerschap in UtrechtUit de bijzondere vermelding in het Buurspraakboek blijkt dat er wel een onderscheid is tussen ‘gewone’ burgers en slijkburgers. Alvorens hier op in te gaan moeten we enkele gegevens over het burgerschap vermelden. Burgers van Utrecht moeten sinds 1304 lid zijn van een gilde. Dit is een unieke situatie in de Nederlanden, wat overigens niet wil zeggen dat ook elke burger een ambacht uitoefent. Het gildelidmaatschap is vooral verplicht om politieke redenen.Ga naar eindnoot12 Het zou te ver voeren daarop uitgebreid in te gaan. Wel van belang is de wijze waarop men het burgerschap kan verwerven.Ga naar eindnoot13 De normale procedure is dat men het burgerschap erft of koopt. Daarnaast kan men burgerschap verwerven om dienst wille. Beide manieren komen in het Buurspraakboek voor. Het is duidelijk dat het slijkburgerschap het meest lijkt op burgerschap om dienst wil. Naast het schoon houden van bepaalde plekken, komen bijvoorbeeld ook het bewaken van een (slag)boom en het maken van stenen voor als middel om het burgerschap om dienst wille te verwerven. Uit de beschikbare gegevens wordt maar beperkt duidelijk of er verschil bestaat tussen burgerschap om dienst wil en gekocht burgerschap. Uit de bepalingen en aanstellingen betreffende slijkburgers is | |
[pagina 170]
| |
daarover helaas maar weinig af te leiden. Uit de bovengenoemde keur uit 1494 blijkt dat slijkburgers ontburgerd worden, indien zij hun taak niet naar behoren verrichten. Hiervan wordt ook in andere keuren regelmatig melding gemaakt. Er zijn zelfs twee voorbeelden van ontburgering bekend. In 1437 wordt Peter van Endouen ontburgerd, omdat hij de trap bij de Lijnmarkt niet schoongehouden heeft. Hij wordt vervangen door Ghisebrech Godertsoen.Ga naar eindnoot14 De aanstelling van Peter van Endouen is helaas niet terug te vinden. In 1444 treft Peter Janssoen, ook wel Peter Brouwer genaamd, om dezelfde reden dit lot. Hij heeft zijn taak, het schoonhouden van de Viebrug op dat moment reeds acht jaar vervuld.Ga naar eindnoot15 Zijn aanstelling in 1436 is namelijk wel bekend.Ga naar eindnoot16 Wellicht is hij in 1444 te oud om zijn werk naar behoren te kunnen doen. Dit roept de volgende vraag op: Is het slijkburgerschap voor het leven, of heeft men alleen rechten zolang de opgelegde taak vervuld wordt? Bij alle aanstellingen - en dit zijn er in genoemde periode tussen 1428-1528 179, is er maar twee keer sprake van een bepaling, dat de burgerrechten gelden zolang de opgelegde taak uitgevoerd wordt. En het betreft maar één keer een slijkburger in de ware zin des woords. In 1474 krijgt Henrick Rutgers het burgerschap, omdat hij de plek voor het raadhuis zal schoonhouden, met de
Afb. 2 De stadskraan op de hoek van de Ganzenmarkt, die in 1402 werd gebouwd. Uit: J. Brugman, H. Buiter en K. van Vliet, Markten in Utrecht. Van de vroege middeleeuwen tot nu (Utrecht 1995, Historische Reeks Utrecht deel 19) 44.
| |
[pagina 171]
| |
bepaling ‘duerende so lange hij den dienst doet’. In het andere geval is er sprake van steenbakkers die in 1444 door de stad aangesteld worden. Ook zij hebben het burgerschap enkel voor die periode gekregen waarin zij door de stad zijn aangesteld. Slijkburgers zijn waarschijnlijk in principe voor het leven aangenomen, maar hadden slechts burgerrechten zolang zij hun opgelegde taak naar behoren vervulden. Derhalve zal hun burgerschap ook niet erfelijk geweest zijn zoals bij ‘gewone’ burgers.Ga naar eindnoot17 Een sterke aanwijzing, dat slijkburgerschap toch iets anders is dan het normale gekochte burgerschap, krijgen we ook aan de hand van een keur uit 1485, waarin Geryt Does zich vrijkoopt tot ‘vrij burger’. In het Buurspraakboek staat het als volgt vermeld: ‘ende Gerit heeft den cameraar voldaen, is vrij borger ende hi der bruggen ontslagen’. Waaruit het verschil precies bestaat is niet duidelijk, behalve dat ‘gewone’ burgers uiteraard geen schoonmaaktaken verrichten om het burgerschap te verwerven. Waarschijnlijk is dat zij - buiten het overerven van het burgerschap aan hun kinderen - alle rechten van een ‘normale’ burger kregen, anders loonde het immers niet de moeite.Ga naar eindnoot18 Ook is het niet duidelijk of slijkburgers tot een gilde moeten toetreden. Nergens vinden wij een dergelijke bepaling. Wel worden slijkburgers herhaaldelijk met een beroep vermeld zoals schoenmaker, linnenwever, harnasmaker, perkamentmaker en zelfs de ‘pijnre’ (de beul). Ook komen zij vaak voor met een plaatsnaam zoals bijvoorbeeld in 1471 Jan. Janss. van Muden die de St. Geertebrug schoon moet houden. Dit kan erop wijzen dat zij vaak van buiten de stad kwamen. Van enkele slijkburgers wordt in de keur vermeld dat zij boetes mogen opleggen indien er onrechtmatig vuil gestort wordt op bepaalde plekken. Zij mogen de boete soms voor een gedeelte, soms helemaal houden. Mijn opvatting is, dat slijkburgers inwoners van de stad Utrecht zijn, die niet voldoende geld hebben om het burgerschap te kopen. Aangezien er in de aanstellingen nergens sprake is van een loon voor schoonmaakwerk van de nieuwbakken burgers, oefenen slijkburgers waarschijnlijk een beroep uit in de stad; aan een brug of een trap zal men immers geen dagtaak hebben. Zij verdienen dan de kost met een ambacht - waarschijnlijk in loondienst en het kostbare burgerschap verwerven zij door daarnaast bepaalde plaatsen van beperkte omvang schoon te maken en te houden. Zij hebben het burgerschap zolang deze taak goed wordt uitgevoerd. Van belang is dat de stad Utrecht een al of niet volwaardig burgerschap verleent in ruil voor een zeer beperkte taak. Bovendien stond het werk aanvankelijk waarschijnlijk niet al te hoog aangeschreven, getuige de moeite die de stad moet nemen om het werk gedaan te krijgen. In ieder geval brengt het verrichten van zwaar en onaantrekkelijk werk, een aanzienlijke statusverhoging met zich mee namelijk het burgerschap.Ga naar eindnoot19 Verondersteld mag worden, dat deze statusverhoging op den duur ook voor de verrichte arbeid zelf gaat gelden. Dit geldt eens te meer, daar slijkburgers lange tijd een goede oplossing bleken te zijn voor de grote schoonmaakproblemen van de stad Utrecht. Naast economische redenen is er nog een andere reden om slijkburgers aan te stellen. Daarvoor moeten de achtergronden van het aanstellen van slijkburgers onderzocht worden. Met andere woorden: waarom worden slijkburgers aangenomen en waarom worden zij op dat tijdstip aangenomen? Hiervoor is het noodzakelijk het schoonmaakbeleid van de stad Utrecht te bekijken. | |
Het schoonmaakbeleid van de stad UtrechtWaarom nam het verschijnsel slijkburgerschap vanaf 1445 een grote vlucht? Voor deze grote toename van het aantal slijkburgers zijn de jaren 1440-1441 van belang. Bij de | |
[pagina 172]
| |
Afb. 3 Schoonmaakverordeningen en nieuw aangestelde slijkburgers in de periode 1428-1528.
zoektocht naar een oorzaak daarvoor kwamen er bij toeval op een aantal opmerkelijke feiten aan het licht. In hetzelfde jaar namelijk is er in het Buurspraakboek sprake van een grote sterfte. Ook in 1450 en 1457 blijkt dat het geval te zijn. De mogelijkheid dient zich aan, dat er een verband tussen deze twee gegevens bestaat. In eerste instantie kan er sprake van zijn, dat ook slijkburgers de dupe zijn geworden van deze sterfte of (besmettelijke) ziekte. Hiermee kunnen de grote aantal nieuwe aanstellingen eventueel ten dele verklaard worden. Daarnaast zullen ook veel burgers het leven gelaten hebben. Daardoor was het misschien noodzakelijk om nieuwe (slijk)burgers aan te stellen om de gaten op te vullen. Aangezien het aannamebeleid van de slijkburgers, zoals we hierboven zagen, beïnvloed kan zijn door een epidemie, is dit geen goede graadmeter voor het toetsen van deze stelling. Daarom is gedurende de gehele onderzoeksperiode het aantal schoonmaakmaatregelen van de stad geteld. De gegevens over de schoonmaakverordeningen, de toename van het aantal slijkburgers, en de jaren waarin in het Buurspraakboek sprake is van een epidemische ziekte, zijn terug te vinden in de grafiek (afbeelding 3). Op de horizontale as is een tijdschaal uitgezet van 1428 tot 1528. De ziektejaren zijn hierop aangegeven met sterretjes.Ga naar eindnoot20 Op de verticale as is het driejarig gemiddelde van het aantal geldende schoonmaakverordeningen weergegeven. Voor het aantal slijkburgers is alleen het driejarig gemiddelde van de toename op de verticale as weergegeven, aangezien alleen hun aanstellingen bekend zijn. Het is dus niet bekend hoeveel slijkburgers er op een gegeven moment in dienst zijn. Er blijkt een duidelijk verband te bestaan tussen de ziektejaren en de toename van het aantal slijkburgers en schoonmaakverorderingen. Als reactie op de ziektejaren getroost de raad zich grote inspanningen om de stad schoner te krijgen. Na elk ziektejaar | |
[pagina 173]
| |
is er een piek te zien. Zo'n piek kan een rechtstreeks gevolg zijn van de epidemie die in datzelfde jaar heerst. De gegevens wijzen op een duidelijke correlatie tussen ‘ziektejaren’ en schoonmaakmaatregelen. In combinatie met het bovengenoemde citaat uit de Decamerone van Boccaccio is het zeer aannemelijk dat er een duidelijk verband is tussen de ziekteuitbraken en het schoonmaakbeleid van de stad Utrecht. In de grafiek komt goed de ontwikkeling van het slijkburgerschap in Utrecht naar voren. Al voor 1440-1441 zijn er twee pieken te zien. Deze kunnen echter verklaard worden uit het feit dat de raad voornamelijk maatregelen neemt om de burgers te beletten om op bepaalde plaatsen vuil te storten. Dit beleid blijkt niet te werken, maar desondanks worden de verboden telkens herhaald. In dit stadium begint de stad te experimenteren met andere maatregelen. Eén van deze experimenten behelst duidelijk het slijkburgerschap. Dat blijkt al uit de uitvoerige aanstellingsformule in die periode. Als er 1440 sprake is van een grote sterfte, waarschijnlijk een epidemische ziekte, verhoogt de stad het aantal schoonmaakpogingen. De toename van het aantal slijkburgers blijft ongeveer gelijk. Naarmate de ziektejaren vergeten raken, komt het schoonmaakbeleid weer in het slop. Tot er in 1450 weer sprake van een epidemische ziekte is. Dan worden de slijkburgers pas echt populair. Blijkbaar voldoen zij zeer goed; wanneer in 1457 weer een epidemie uitbreekt, is de toename van het aantal slijkburgers niet groter, maar neemt wel het aantal schoonmaakverorderingen toe. Weer wordt dit ziektejaar snel vergeten, maar als in 1467-1468 weer sprake is van een epidemie heeft het slijkburgerschap definitief het pleit gewonnen. Het is nu het voornaamste middel van de raad om de stad schoon te houden. Na de epidemie van 1474 is dat nog veel duidelijker te zien. Daarna is er nog sprake van een aanzienlijke toename na een ziekteperiode, namelijk rond 1484-1485. Daarna neemt - behoudens een paar pieken tijdens ziektejaren - het slijkburgerschap in populariteit af. De reden hiervoor is niet helemaal duidelijk. Wellicht was er minder behoefte aan nieuwe burgers. In 1603 wordt het slijkburgerschap afgeschaft.Ga naar eindnoot21 Het besef dat grotere hygiëne in de stad de uitbreiding van epidemische ziekten kan tegengaan, heeft er mede toe geleid, dat slijkburgers een zeer algemeen verschijnsel in Utrecht zijn geweest. Daarnaast spelen zij natuurlijk een grote economische rol, omdat zij economisch belangrijke plekken bereikbaar houden. Slijkburgers hebben een belangrijke functie vervuld in het schoonhouden van Utrecht; zij waren zeer nadrukkelijk aanwezig in het stadsbeeld. |
|